VOOR DE JEUGD ICOSCH DAGBIAD 33. Donderdag 17 Augustus Anno 1922. Nettie's Belofte. j oq o a o i 9 1 b t 11 f 1111 g hïit g hut Imt-f t« het Engelsch van M. MACKINTOSH. Vrij naverteld door C. H. HOOFDSTUK III. Alfred's komst. sttie hield haar adem bijna in, toen zij lelijk den trein het station zag binnen- imen. Toen hij stilhield, viel haar oog op een allerliefst jongetje in de coupé tegenover haar. ilfredriep zij uit, op hem toesnellend, moest het zijn In hetzelfde oogenblik het portier open en even later stond het ïige baasje vóór haar, terwijl een jong- jh bezig was een koffeirtje uit den trein Aten. "Op hem lette zij echter niet. ittie werd zóó geheel ito beslag genomen het verwelkomen van Alfred en het sei- geven van den ouden station-chef om het vinden van haar neefje te beduiden, se trein al weer op het punt was te ver- ;en, toen het plotseling tot haar door dat zij geen der medereizigers bedankt Toor de goede zorgeh aan baar neefje Zij keek haastig op om zulks nog te doch de portieren waren reeds dicht en rein zette zich al in beweging. Een jong- soh stond vlak vóór haar en keek haar !ttd aan, terwijl 'hij zei' lag Nettie 'aan riep zij uit. „Daan, heb jij Alfred acht en zij gaf hem een hand. Daan heel groot geworden sinas zij hem het ;t gezien h aid, „een echte meneer" vond zij eldra nam Alfred haar echter weer hee- in beslag. Nog nooit had zij zoo'n ventje gezien. Hij had goud-blonde krul- blauwe oogen en een kuiltje in z'n kin. leine schat riep Nettie uit, terwijl zij een kus gaf. „Je bent een lieve jongen, jnd het toch zoo heerlijk, dat je gekomen En tegen Daan ging zij voort at keek ik ivreem-d o.p van het telegram! ir en Moe'dbr zijn uit. Zij zoeken meneer ie vrouw van der Waails op. Meneer is ziek en alles is plotseling opge- m. Maar Jaantje en ik zullen ons best heel goed voor Alfred te zorgen. Hoe het met Dick, toen je wegging ian keek nu heel ernstig. „Hij is hard antwoordde hij en Vader en Moeder bang. dat de tweelingen het ook zullen [en. Ik zou juist thuiskomen, doch toen it den treiin stapte, trof ik Vader met op het perron aan en hadden we maar lijd om het allemoodigste te bespreken, rein hierheen vertrok onmiddellijk", rme Tante Gerda zei Nettie zacht, zal zij het naar hebben gevonden zoo'n entje te moeten wegsturen", een eindje met hun drieën geloopen te id, wees Daan zijn broertje een niGoi dat midden in een grooten tuin lag i ijk Eredldy. daar woont Nettie", red knikte. ?b jij konijntje vroeg bij. „Daan heeft tie beet znoh op de lappen. is dood, Freddiy", antwoordde zij. ïateren ie bet juist gestorven en Jaantje heeft het in een hoekje van den tuin begra ven. MaaT ilk heb een lief, klein poesje, waar je mee mag spelen". Jaantje stond reeds voor het raam der eet kamer naar hen uit te kijken.. „Wie heeft Nettie nu bij zich?" dacht zij, .toen. zij het drietal zag aankomen, ,,'k Ge loof, dat het haar oudste neef is. O, wat ia het kleintje een dot „Zoo Jaantje riep Daan uit, toen zij de voordeur open deed. „Ik denk, dat jij al even verbaasd zult zijn mij te zien, ais Nettie was. Zou ilk hier vannacht kunnen slapen „Natuurlijk meneer Daan, dat spreekt toch vanzelf En u kunt ons nu meteen vertellen, hoe we het best voor Alfred kunnen zorgen". „Zorg voor hem, zooals je voor Nettie ge daan hebt', toer zij zoo klein was. Je hebt; 'daar alle eer van", antwoordde hij lachend. „Kom Freddy, wil je nu Nettie's kamertje en je eigen bedje eens zien vroeg bet kleine gastvrouwtje aan haar jongste neefje. Zij nam hem mee naar boven, zette zijn hoedje' af, trok hem zijn jasje uit, kamde zijn haar netjes en waschte zijn gezichtje en zijD handjes, terwijl Jaantje bezig was de thee cn wat daar verdör bij behoorde klaar te maken. Nettie was niet weinig trotach, toen Jaantje zoodra zij met haar neefje weer beneden kwam, goedkeurend knikte. Deftig schonk zij Daan en zichzelve een kopje thee en Alfred een gfiiaa melk in, daarbij wat geba.k presen tee rend, wat den reizigers best smaakte. „Je bent heelemaal niet veranderd, alleen je haar is langer geworden", plaa-glde Daan haar. „Zoo riep Nettie, kwasi beleedigid uit. „En heb' je kleertjes voor Alfred meege bracht 'k Geloof, dat hij slaap heeft", zei zij gewichtig. „Ikke geen slaap stribbelde het kleine baasje tegen. „Ga je mee om mij te helpen uitpakken zed Daan tegen zijn broertje, terwijl hij hean op zijn arm nam. „Je weet tooh wel, dat we onderweg wat voor Nettie gekocht hebben en 'dat in het koffertje hebben gestopt flui sterde Mi hem iin het oor. „Ik zal vanavond wel wat bij zijn b'edje blijven zitten, Nettie", zei Jaantje, terwij! zij het- drietal volgde, ,,'dian kun jij met. jo neef beneden blijven en zal de kleine jongen wel rustig inslapen, 't Is alles nog zoo vreemd voor hém". i Nettie vond dit- goed. al speet het haar reeds afscheid van haar neefje te moeten nemen en haJd zij gaarne nog verder vOor hem gezorgd. Zij en Daan gingen nu den tuan in, waar zij haar grooten noef, vroolijik babbe lend, allerlei1 _bloemen wees, 'die zij dit jaar voor het eerst hadden. „Morgenochtend zul je wel een brief van Moeder hebben", zei Daan, „zij zou alles van Alfred schrijven. Natuurlijk dacht Moeder, dat Tante Paula thuis zo-u zijn. Maar nu dit Met het' geival is, zal Moeder het beter vin- - dom.'dat jij eerst den brief keet, vóór je hem 'doorstuurt''. HOOFDSTUK IV. Het kleine Neefje. 's Avonds, toen zij rustig in den tuin zaten, zei Daan plotseling „Net-tie, wil je mij nu Tante niet thuis is beloven, dat je in alles wat Alfred betreft, Jaantje om raad zult vragen „Zal Jaantje dan maar niet heeletmaal voor hem zorgen antwoordde Nettie, niet in staat haar boosheid te onderdrukken. Daan bleef zwijgen. Hij begon zich af te vragen, of hij er wel goed aan deed, zijn •kleine broertje aan een onervaren meisje als Netbie was, toe te vertrouwen. Maar wat moest hij doen? Nettie bleef ook eenigo oogenblikken zwijgen. Eindelijk zed zij: „Je feadt vroeger nooit wat op me aan te merken, Daan." „Dat heb ik nog niet, Nettie." zed hij vrien delijk, „maar de verantwoordelijkheid voor een kind is een ernstige zaak. Met de beste bedoe lingen zou je iets verkeerds kunnen doen." „Nee," zei Nettie openhartig „Ik word gauw driftig dat weet je wel maar maarik zal toch -geen vorkeerde dingen doen," ging zij zelfbewust voort. „Nettie," zei hij ernstig, „ik hoop, dat je je eigen krachten niet overschat." Op -dat oogenblik wenkte Jaantje voor het avondeten en werd er ndet verder over de zaak gespróken. Toen Nettie later naar bed ging, bleef zij langen tijd vóór Alfred's bedje staan. „Daan had hot mij niet moeten vragen," zei zij binnensmonds. Toen zij den volgendon morgen wakker werd, schoen de zon reeds in haar kamer. Haar eer ste gedachte gold Alfred en zij keek in het an der o ledikant je maar helaas, het was leeg en het kleine ventje verdwenen. Haastig trok Nettie wat aan en ging zij Al fred zoeken. Zoodra zij op de gang kwam, hoorde zij getrippel van kindervoetjes en in het volgend oogenblik zag zij Alfred, die een beer tje triomfantelijk omhoog hieM. „Ikke beertje zoekt." legde hij haar met een vriendelijk lachend gezichtje uit. „Ikke heeft in alle kamers' zoekt, maar ikke heeft beertje bij Daan' vind. Mag ikke al opstaan?" Nettie dacht, dat het wel tijd zou zijn en daar Jaantje nie verscheen, kleedde zij Alfred -aan. Zij deed dit niet zonder trots, totdat de kleine jongen eensklaps uitriep: „Jij trekt mijn lijfje ndet aan, Nettie." Het kleine verzuim was spoedig hersteld en nadat zij hem gewasscihen, 't haar geborsteld en aangekleed had, gingen zij hand aan hand naar beneden. Daan was er reeds en studeerde in zijn spoorboekje. „Hier is Moeders brief," zei hij togen Nettie en daarna tegen Alfred: „Pak Daan eens in den tuin, Freddy!"- Beiden gingen nu den tuin in en weldra dron gen Alfred's vroolijko uitroepen tot haar door. „Ikke is hier graag!" verstond Nettie onder het lezen door duidelijk. Zij was nog in haar brief verdiept, toen de anderen weer binnenkwamen. Daan zag de spo ren van tranen op haar wangen. Zij keek niet op, maar greep in het voorbijgaan zijn hand, terwijl zij fluisterde: „Ik zal doen wa-t je me gevraagd hebt, Daan.v Daarna stond zij op en gting de kamer uit. Waarom Nettie huilen?" vroeg Alfred met een ernstig gezichtje. „Nettie is bedroefd, omdat Dick -ziek is," ant woordde Daan. Weldra kwam Nettie weer binnen en begon nen zij te ontbijten. Daan merkte wel, dat zijn kleine broertje goed verzorgd word en was blij met Nettie's belofte. Met een gerust hart nam hij na het ontbijt dan ook afscheid van allen. Hij ging bij een vriend logeeren, maar Beloofde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 9