ANEKDOTES. In den Kersentijd. - J "T f Met een stem, <Üe hij tevergeefs trachtte heel streng te doen klinken, vroeg hij: „Wie heeft het gewaagd, mijn schild hier te brengen en door allerlei vrouwelijke beuzelarijen te ontwijden?" Met- neergeslagen oogen en henepen stem bekende de schoone zondares, dat zij reeds langen tijd geleden, toen zij hem eens bij zijn terugkeer 'fc 6child afgenomen had, bespeurd had, dat dit haar beeld veel helderder terugkaatste dan de spie gelende beek, die telkens bij het minste windje rimpelde. Sedert dien dag had zij zich in het schild meermalen bekeken, en het ten slotte bij het maken van haar toilet gebruikt. Zoo was zij tot de ontdek king gekomen, dat zij slechts dan heel fraai getooid was, wanneer zij zelve aan haar vrouwen de schikking aangaf. Het- was uitsluitend om haar echtgenoot te be hagen. Nu had een ongelukkig toeval hem een daad verraden, die zij stellig niet be dreven zou hebben, wanneer zij geweten had, hoe zeer dit zijn misnoegen zou op wekken en waarvoor zij hem nu deemoedig om vergiffenis smeekte. .De vorst schonk haar die, greep het schild en spoedde sdcb naar de kampplaats. Zoodra hij daarvan als overwinnaar teruggekeerd was, liet hij een tweede schild maken, welks oppervlakte nog veel glanzeneer dan die van het zijne gepolijst' was en schonk dit aan zijn vrouw voor haar uitsluitend gebruik, opdat hij in het ver volg geen gevaar meer zou loop en, dat hij den kamp moest verzuimen, doordat zijn schild in het vrouwenvertrek was. De mare van het gebeurde verspreidde zich snel en spoedig was er geen man meer van zijn schild zeker, wanneer hij niet, naar het voorbeeld van onzen Held, aan zijn vrouw er ook een ten geschenke gaf. Zoo zijn de spiegels in gebruik gekomen en hebben de schilden, waarvan zij af stammen, eeuwenlang als zoodanig daar voor dienst gedaan. Maar welke verande ringen hebben er intussohen met de spie gels niet plaats gehad, en hoe zijn ze alom verspreid gewordenIn alle vertrekken van het huis, in alle klassen der maat schappij zijn zij te vinden en ze ontbreken evenmin in het vertrek van den stedeling als in dat van den dorpsbewoner. Het metaal heeft plaats gemaakt voof glanzend geslepen glas, de bescheiden grootte van het schild heeft zich uitgebreid tot een ontzaglijken omvang, en slechts weinigen zouden met een spiegel ter grootte van een schild tevreden zijn. Wat zou de ijdele echtgenoote van dien vorst wel van onze tegenwoordige spiegels hebben gezegd? Ingezonden door Marie van Dijk'. Reiziger in een dorpsherberg: „Zeg eens, kastelein, wat echeelt je hond toch Ik heb hem al een keer of wat weggejaagd, maar hij komt telkens terug en gaat vlak bij mijn stoel zitten kijken naar elk hapje dat ik in mijn mond steek. Jaag hem als je blieft weg en laat mij in vrede eten". Kasterm: ,,0, mijnheer, mijn hond is toch zoon'n slim dier. Nu wed ik, dat u het bord heeft waar hij gewoonlijk van eet. Ingezonden 'door Cornelis en Dirk Woud. Klaas: ,,Oom, ik heb vannacht gedroomd dat u mij een fiets had gegeven". Oom: ,,Zoo, Klaas, nu je mag hem hou den, hoor, maar pas op dat je geen ongeluk krijgt". Ingezonden door Cornelis 'en Dirk (Woud. Nieuwe knecht: „Is hier ook een auto?" Keukenmeid: „Ja, voor ons. Mijnheer en mevrouw vliegen". Ingezonden door Gerrie Slootweg. iVentje: „Hi, hi, hil" Heer„Maar ventje, waarom huil je zoo V Ventje: „Mijn broertje heeft mijn brood in het water gegooid Heer: „Met moedwil?" Ventje; „Neen, met kaas". Door C. H. I. Opa Had eén kersenboömgaar'd En de boomen zaten vol. „Waar die was? Rechts van den straatweg, Juist nog even vóór den tol. 2. Opa Had ons ïnet óns zessen' Uitgenoodigd. 'b Was een feest, iWant 'k geloof, van alle vruchten, Houd 'k .van kersen nog het meest.. 3. Op een vrijen Woensdagmiddag Zou het kersenfeest dan zijn En we mochten kersen eten, Kersen sappig, TÖnd en fijn f In twee 'diepe, gröote schalen,- Waren zij al klaar gezet. Jongens, wat wij konden eten! En we lachten van de pret. 5. Juist toen wij 'druk bezig waren' Kwam Oom met zijn toestel aan En zoo komt het, dat j' ons allen Op dit plaatje hier ziet staan.. Karei roept met luider stemme Hier zijn kersen bij de vleet! Of ze lekker zouden wezen ,WeI, dat spreekt, als i k ze eet! M 7, Coba Zus en ik in 't hoekje Kijken naar ons nichtje Floor, LWant haar broertje, 'n grappenmaker, Hangt een trosje aan haar 'oor. Flokkie zit heel zoet op" 't bankje, 'Al begrijpt hij ook niet goed, Waarom of zijn lieve baasje, Toch vandaag zoo yroolijk doet, 9. Bijna zóu ik Ben 'vérgeten. Zie je hem wel Bij zijn mand Zit de kleine vent gedoken Met wat kersen in zijn hand. 10. ÏWeet jë wel, Wat Benny Uitvoert? Hij neemt stellig kersen mee Voor zijn kleine, zieke zusjes, Voor de tweeling Mies en Fré. 11. Hè, ik wóu, dë kersen kwaMëri Minstens viermaal ia 'het jaarf 'k Droomde Het n a het partijtje, Maar helaas is dat niet waar Ingezonden door Samneï den Os en f Frans Diepenveen- Twee Heeren zat en in een passagiers vlieg machine op een hoogte van 1500 M. Jan: „We zijn boven Leiden". Piet: „Daar heb ik eetn kennis Wonen, Kees 'de Groot". Jan: „Ja, dien heb" ik ook gekend, toen Hij no gzoo klein was! (En meteen stak Jan de hand buiten de machine om de grootte te wijzen). 1 Ingezonden dooT Koos jé ScHtiit. Frits je: „Pa, -als iemands voeten slapen', 'doen 62 dan hun eksteroog-en dicht?" Jan (tót zijn zusje): „Moeke, ze zeggen dat er een kindje is gekomen bij onzen buurman, den neenhouwer." Mieke: „Ja, een zusje, zegt Ma; zouden ze dat wel houden?" Jan: „Zeker, waarom niet?" 1 i, Mieke: „Omdat er voor het venster een Hor'dje staat: „een jongen gevraagd". Ingezonden door Beis Truyers, Onderwijzeres: „Hoe noem je de dieren, <H« gedeeltelijk op Het land en gedeeltdijk' an het water leven?" Manie: „Badgasten". Ingezonden 'door Annié Stoütëtf. - -• Bedelaar: „Mevrouw, een kleinigheidje als 't u blieft". Mevrouw: „Ik Had tocK gezegd, 'dat je niet meer mocht komen bedelen!" Bedelaar: „Neem me niet kwalijk, me vrouw, mijn boekhouder heetf zeker ver geten u van de lijst te schrappen.5' Huichel'ar jj ges tra ft». Schoonmoeder (tot' schoonzoon, 'die' ÏÏaitfr naar den trein brengt' en alle moeite doet om er bedroefd uit te zien). „Ik heb met je droef heid te doen, lieve Hugo, geluikkiiig dat' ik" nóg geen kaartje heb genomen. Ik zal 'diH, in vredesnaam, maar met' je teruigkeeren en nog een week of wat blijven".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 13