VOOR DEJEUGD IEIDSCH DAGBIAD No. 28. Donderdag 13 Juli. Anno 1922. 1Gv^f^TD Vrienden of Vijanden? O j 5 f g n 0 0 j| t. a O i j 9 j i Een verhaal voor Jongens en Meisjes. Na-ar het Engelsch van E. GREEN. Vrij bewerkt door 0. H. 10) HOOFDSTUK X. Geredl El-ly en haar oom had-don eerst kalm ontheten en daarna nog een kleine wandeling gemaakt. Zij waren in het minst niet ongerust over de jongens, die bij het aanbreken van den dag reeds op stap waren gegaan. „Zij treffen het prachtig met het weer, al sul len ze 't misschien wat wailm hebben", had meneer de Lange reeds één of tweemaal gezegd. Maar jongens geven daar. gewoonlijk niet om." Het plan was, dat hij en zijn nichtje pas na de koffie vertrekken zouden. „0 Oom," riep EHy plotseling verschrikt uit, toen zij koffie dronken, „kijk eens, wat een groote donkere wolk daar aankomt!" Meneer de Lange zag de wolk nu ook en stond op om de heole lucht eens ah oogensohouw te nemen. „Ik ben hang, dat we onweer krijgen", zei hij. „We moeten maar dadelijk gaan, lieve kind, anders ^koonen wij. de eerste uren misschien niet weg en zouden de jongens to vergeefs op óns wachten en er niets van begrijpen. Ik zal het rijtuig onmiddellijk bestollen. Ben jé heeleinaa) klaar?" Ja Oom, maar denkt u, dat het weer ge vaarlijk zal worden voor de jongens?" ,Ik hoop, dat zij bijtijds het onweer zullen zien opkomen en zoo -terstan&ig zijn niet op den top van den berg, waai- het natuurlijk het gevaarlijkst- as, te blijven talmen. Misschien bereiken zij hun doel nog juist vóór het losbre ken der bui" Meneer de Lange ging nu haastig weg om eenige orders te geven en Elly sloeg de wolken gade. Het duurde niet lang, of het rijtuig kwam voor en zij en haar oom stapten in. In het dal scheen de zon nog hei-der, maai- Elly was toch niet op haar gemak* vooral niet, toen zij in de verte reeds het doffe gerommel van den donder hoorde, terwijl de wolken zich steeds meer sa menpakten en de zonneschijn weldra geheel deden verdwijnen. Zij begreep, dat haar oom zich ook Ongerust maakte, want hij had -reeds versoheiden malen wat aan den koetsier ge vraagd en uit heider gebaren begreep zij, dat ze over de jongens spraken en wat dezen zou den doen, als zij door den storm overvallen werden. „Oom", waagde zij het eindelijk te vragen. ,De jongens zullen toch wel veilig zijn?" „Ja, kindje, dat hoop ik. De koetsier zegt, dat er vlak bij den top van den berg een hutje staat waar een schaapherder woont .en dat die, als hij de jongens ziet, hen wel op -het naderend onweer opmerkzaam zal maken en hun gast vrijheid verleenen. Het is zoo'n vriendelijke man, dat hij ze, als de bui over is, wel naar benedon zal brengen. Ik maak mij dus niet erg ongerust. Frits is er meer geweest en zal het hutje stellig kunnen vinden en Harry is ver standig genoeg om niet weg te gaan vóór het eigste voorbij ie. Je moet dus maar niet bang zijn, kleintje." Gelukkig hadden meneer de Lange en zijn nichtje bet hotel weldira bereikt. De regen viel nu in stroomen neer en Elly keek 'haastig om zich heen, om te zien, of de jongens er mis schien al waren. Zij ontdekte echter geen spoor hen en zij deed haar best den moed niet te laten zakken. „Natuurlijk konden zij er zoo vroeg nog niet zijn", hield zij ziohzelve voor. Mooht meneer de Lange al ongerust zijn, hij liet hiervan niets merken en sprak vroob'jk over den grooten honger, welke de jongens bij hun aankomst zouden hebben. Nadat Elly baar va liesje uitgepakt bad en reeds een tijdje vóór het raam naar '«don regen had staan kijken, zocht zij haar oom in de hall op, die naar hot weer stond te kijken. „Oom", zei zij verlegen, „de jongens zullen wel drijfnat aankomen. Zullen we niet vragen het vuur in hun kamer aan te leggen? Dan kunnen ze dadelijk naar bed gaan, al zullen ze or misschien, niet voel zin in hebben." „Bravo, klein vrouwtje! Jo bent Tante Gob a in bet klein! Ik zal dadelijk orders goven. Heb je hun kamer al gezien? Kan er ge-stookt wor den?" „Ja, fk heb oven om een hoekje gekeken", antwoordde Elly. „Er staat een kachel." Elly huiverde, gedeeltelijk van de koude, die zoo dikwijls op onweer volgt, gedeeltelijk door een vaag gevoel, dat zij niet goed beschrijven kon. Zij was blij, dat zij iets'te doen bad door te gaan kijken, of_ op de kamer der jongens alles in orde was. Het kamermeisje luisterde belang stellend naar bet verbaal der beide reizigers, dio door'hét onweer overvallen waren. EHy kon niet' stilzitten. Zij liep van de èene kamer naar de andere, stond nu cfens voor bet ééne, dan weer voor bet andere ra_am. Plotseling zag zij in de verte iets, dat baar een bevigen schok gaf. "Was-dat een jongen, d-ie op eenigen afstand er aan kwam? Spoedig bemerkte zij, dat zij goed gezien had: het was een jongen een jongen zonder jas of regenjas die liep, alsof hij bijna niet meer kon. In één oogenblik was ze bij baar oom en riep uit: „Eén van de jongens komt er aan! De ge loof, dal bet Harry is. Gaat u maar mee, dan zal ik hem u wijzen. 0, ik ben zoo bang, dat er iets- gebeurd is!" He.t had nu opgehouden met regenen, maar al had het gegoten, dan nog zou het voor me neer de Lange geen verschil hebben gemaakt. Haastig greep hij zijn hoed, Elly liep bloots hoofds mee en do hotelhouder volgde met een paar. bedienden. Toen EUy Harry duidelijker onderscheiden kon, zag zij, dat hij doodsbleek was en kreu pel liep. Hij kon bijna niet. meer voort, al gaf hij het nog niet op. Hij scheen hen niet .te zien, vóór Elly zijn hand greep en meneer do Lango ^angstig vroeg, wat er gebeurd was. Toen bleef hij plotseling staan, keek 'half versuft om zich heen, verzamelde met moeite zijn gedachten en zei hijgend: „Frits! hij is gewond! niet erg, geloof ik in het hutje in de leigroevo Toen, met inspanning van zijn laatste krach ten, deed hij één stap naar voren. Daarop viel hij flauw. „Breng hem naar binnen en laat onmiddel lijk oen dokter komen," zoi meneer de Lange, hevig ontsteld. „En weet jtillie ook, wat hij be doelt met de leigroeve, waar de andere jongen moet zijn? Is hier iemand, die mij er onmid dellijk heen kan brengen? Kan een wagen niet een paard er dicht bijkomen?. Ik wil er goed voor betalen." Dit laatste vroeg hij den hotel houder. „Alles is tot uw beschikking. Er is maar één leigroeve in 'den berg eri daar is een hutje. We weten dus precies, waar we zijn moeten. Ik zal eenige menschen met een brancard efr heen sturen. Een paard en wagen zouden niet ge schikt zijn. maar de mannen zullen hem om beurten 'dragen en wij zullen alles in gereed heid brengen togen den tijd, dat -de jongeheer hier kan zijn." Elly had een haastig gegeven bevel van haar oom gehoorzaamd en de mannen gevolgd, die Harry naar zijn kamer brachten. De betcekonis van zijn woorden waren maar half tot haar doorgedrongen, 't Eenige wait zij begrepen had, was, dat Frits zioh ergens in veiligheid bevond en spoedig gehaald zou worden. Al haar aan dacht werd op dit oogcDiblik in beslag genomen door Harry, die er vreeselijk uitzag. Maar toen hij in bed gelegd was en de vriendelijke vrouw van den hotelhouder hem iets warms tusschen de lippen gegoten had, bewoog hij zich even en doeg hij de oogen op. Verward keek hij naar de vreemde gezichten om zich heen, maar toen hij Elly gewaar werd, scheen hij haar te herkennen. „Frits", zei 'hij met een zachte, zwakke stem, terwijl hij een vergeofsohe poging aanwendde om zich op te richten, „waar is Fiats?" „Ze zijn hem gaan halen," antwoordde het meisje op geruststellenden toon. „Je hebt huil immers verteld, waar hij was en ze zuilen hem wel gauw hior brengen. Harry zonk weer in de kussens terug en bleef eenigo minuten met gesloten oogen liggen. Hij was doodmoe, maar dank zij Elly's voorzorg maatregelen kwam er al spoedig een bord krachtige, wanne soep. Zij nam zelvo den lepel en gaf bom dien. Langzamerhand kwam ut wat meer kleur op zijn wangen en toen hij het bord leeggegeten' had, kon hij zicsh oprichten en haar het gebeurde vertellen. 1 „....Nadat ik hem in do hut neergelegd en hem zoo goed mogelijk verzorgd had, haastte ik mij het dal to bereiken en hulp te gaan halen. Ik had hom gezegd, dat ze in de hutten het eerst «ouden zoeken, als het onweer voorbij was; maar toen ik een eind in den regen ge- loopen had en merkte, dat de groeve een heel eind van den good en weg aflag, werd ik vree selijk bang, dat het misschien wel dagen duren zou, vóór het in iemand opkwam hem daar te zoeken. En omdat de arme Frits zich bezeerd had en zich niet zonder hulp bewegen kon, stond ik duizend angsten uit. Ik was bang, dat als ik niet benoden kwam, hij daar den geheelen nacht en misschien nog langer zou moeten blijven liggen ik dacht er zelfs aan, -dat hij daar wel sterven kon en het was een ontzet tend denkbeeld, dat alles er waarschijnlijk van afhing, of ik het dorp hereiken zou of niet." „0 Harry, wat vreeselijk moet dat geweest zijn! Maar hoe kon je den weg vinden?" „De regen belemmerde mij alle uitzicht, maar ik had gelukkig mijn kompas bij me. Ik moest dus wel goed Ioopen, maar de -grond was zóó glad, dat ik telkens uitgleed, Meer dan eens kon ik bijna niet opstaan. En juist, toen ik dacht, dat ik er nooit zou komen, hield de regen op en zag ik, dat ik onder aan den berg en dicht bij het dorp was. Dat dacht ik ten minste, want ik zag huizen, maar het was toch nog een heel eind. Ik begon toen zoo hard te Joopen, als ik nog kon, maar ik had een gevoel, alsof ik een ander was. Van hetgeen er verder gebeurde zul jij meer wolen dan ik." „Arme Harry!" zei Elly. „Wat een angst heb je uitgestaan! Hadt je geen regenjas bij je?' „Jawel, maar dio had ik Frits gegeven. Ge lukkig waren zijn kleeren diue niet nat, toen ik hem daar koud en gewond moest achterlaten." „Is' hij erg gewond, deïik je? Arme Fnitsl" zei Elly nu. „Ik weet het niet, ik geloof niet erg, want toen ik hem ondersteunde, kon hij een eindje Ioopen. Maar hij had onmogelijk yan den berg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11