VOOR DE JEUGD
t 1EID5CH DAGBIAD
n liïsHl titii I ig?»ij ï.iïti» i issïi i istirjci
No. 27.
Donderdag 6 Juli.
Anno 1922.
Vrienden of Vijanden?
l -*■"
A*
5, 4 6 6 6 6 <y
Een verhaal voor Jongens en Meisjes.
Naar het Engelscih van E. GREEN.
Vrij bewerkt door O. H.
HOOFDSTUK IX.
Een gevaarvolle tocht.
,Gauw Harry riep Frits uit „"We moeten
dadelijk gaan, dan zullen we nog geen last
van de warmte hebben. Het is schitterend
weer en de lucht is heel helder. We zullen
prachtige vergezichten hebben.
,I-k geloof, dat het zelfs te helder is", zei
Harry, die wel nooit een bergtocht gemaakt
•had, maar toch als buitenjongen genoeg van
het weer afwist, om er van op de hoogte to
zijn, dat al te groote helderheid dikwijls de
vóorlboper van verandering is. ,,'t Zou me
niet verwonderen, als we vóór van avond on
weer kregen al zal 't dan misschien zoo
heel gauw nog niet losbreken".
,,Kom, malligheid!" zed Frits.
„Als 't losbreekt, zal 't geweldig rege
nen," - gang Harry onverstoorbaar voort,
„ik neem dus mijn regenjas mee en raad
je aan <lat ook te doen."
Maar Frits had gruwelijk het land om
met een regenjas te sleepen en zei:
„Dank je wel, hoorDan word ik nog
liever nat. Bij. 't klimmen moet niets mij
hinderen".
Harry was dus de e enige, drie zich tegen
•het weer wapende en daar hij toch een
maal wat te d'ragen had, nam hij de boter
hammen en de flesch wijn met water ook
voor zijn rekening door ze in de jas te
wikkelen. Frits had hier niet het minste
op tegen.
i „We zullen vroeg genoeg aan den ande
ren kant zijn, maar klimmen maakt hon
gerig", zei Frits. „Wat zullen we een
heerlijken dag hebben
i En nadat de jongens stevig ontbeten
[ïjt hadden trokken zij er op uit De lucht, die
eerst- nog lekker was, werd hoe hooger
zij kwamen warmer en drukkender.
„Kijk eens naar ons hotel het lijkt net
een kaartenhuisje riep Frits uit, terwiji hjj
omkeek. „We moeten al gauw den top berei-
ken. En dan zullen wij den weg aan den an-.
K deren kant gemakkelijk kunnen vinden, 't Zou
SM leuk zijn, als we er vóór Vader en Elly waren
•"Vader dacht, dat zij dé eersten zouden zijn,
j maar ik geloof het niet, nu we al zoo vroeg
op stap zijn gegaan. En als de eigCnaat van
het hotel hem bang heeft gemaakt, dat er
onweer zal komen, lachen wij in ons vuistje,
als we de reizigers bij hun aankomst al staan
jpjop te wachten".
„Heeft meneer Jonef dan gezegd, rdht we
onweer zouden krijgen vroeg HaTry. „Ik
heb ham niet gezien van morgen'
„0 ja, vóór je beneden kwam. Maar 't is
k natuurlijk onzib. 't Is het mooiste weer van
T de* wereld. Zeg Harrv, zou jij niet graag ont
dekkingsreiziger willen worden
Harry lachte. Ook hem trok dit sterk" aan
en hij antwoordde
„Nou en óf Ik heb er altijd naar verlangd
iets te ontdekken eD (faarom wil ik ingenieur
worden".
r-- Vrooljjk pratend stegen de jongens steeds
I hooger. Het duurde jiu niet lang meer, of zij
hadden den top bereikt en gingen zitten om
hun proviand aan te spreken.
Harry stelde daarna voor, laags den an de-.
rein kant af te 'dalen, maar Frits meende, ïl'at
zij dan veel te vroeg in het hotel zouden aan
komen. Harry gaf toe als gewoonlijk en «-'e
beide jongens zóchten nu een gemakkelijk
plekje uit om wat te gaan liggen. Hef duurde
niet lang of Frits viel in slaap hij kon
overal en op elk uur van den dag slapen
'terwijl Harry na een poosje eenige zeldzame
planten ging zoeken, die op deze hoogte waar
schijnlijk zouden Voorkomen. Hij wilde er
Elly's verzameling mede verrijken.
Zoo verliep de tijd en had Harry zioK ver
der verwijderd van de plek waar Frits lag,
dab hij vermoedde, teen zijn aandacht plot
seling getrokken werd door de groote duister
nis, welke den zonneschijn binnen enk"1'
oogeriblikken verdreven had. In de verte
hoorde hij reeds het doffe gerommel van 'den
don dér.
Verschrikt opkijkend, zag hij op eens de
groote verandering, welke er had plaatsge
grepen. Donkere wolikeb pakten zich samen
en weldra hoorde hij het gerommel van alle
kanten. De echo herhaalde het nog. Hij be
greep onmiddellijk, dat- er geen tijd te verlie
zen viel en zij een beschut plekje in het dal
moe-sten trachten te bereiken. Hij holde naar
Frits, die nog steeds rustig lag te slapen.
„Wordt eens wakker, ouwe jongen, wordt
dan toch wakker riep hij. „En wijs me he?
pad naar beneden. Er komt een zware on
weersbui opzetten. DaaT ligt het al en hoor
wat rolt 'de dender Gauw toch, want hoe
eerder we hier vahdaan zijn, hoe beter
Harry was niet bepaald bang, maar hij had
toch liever gehad, 'dat zij hun doel reeds be
reikt hadden. Het begon hard te regeneh en
hoewel hij een half uur geleden de boomen
van het dorpje, waarheen zij wilden gaan, dui
delijk had kunnen onderscheiden, zag hij ze
nu heelemaal niet meer. Het leek hem nu
heel moeilijk den weg te vinden, al had hij
hef vertrouwen in Frits nog niet verloren.
Doze was meer verbaasd' dan verschrikt.
.,0, wat pTettigriep hij opgetogen ui'f.
„I'k heb het lichten nog nooit' zóó fel gezien.
O ja, Harry, ik kan den weg gemakkelijk vin
den we hebben alleen maar de richting te
volgen. Jij hebt bovendien een kompas en we
moeten weldra aan een so'ort sehapenspoor
komeh. Ik zal je wel veili-g op onze bestean-
mifag brengen".
Maar Frits zou spoedig tot de ontdekking
komen, dat dit toch niet zoo heel gemakkelijk
was. Har-ry hield het kompas in de hand en
raadpleegde dit voortdurend. Hij hoopte maar,
dat zij goed liepen.
„Het is een prachtige tochtriep Frits uit;
die 'zich nog steeds van geen gevaair bewust'
was. „Wat zal Elly opkijken, als wij -haaT ons
avontuur vertellen. Ik zou het toch niet
graag gemist hebben. Ik hou erg veel van een
afwisseling en zoo iets heb ik nog nooif be
leefd'.
Harry deed zijn best er ook zoo over te
denken, doch dit mocht hem niet gelukken.
Hij was nadenkendeT dan zijn vriendl en be
greep, dat zij alle kans hadden te verdwalen.
En hoewel hij de gevaren, die hen bedreigden,
als zij van den goeden weg afdwaalden, niet
kende, boezemde de geheele toestand hem
toch hoe langer hoe meer angst in.
„Hoera Hier hebben we het spoor riep
Frits eensklaps uit, toen hij een smal paadje
ontdekte. „Nu weet ik precies waar w«. zijn.
Zóó ver ben ik verleden jaar geweest, en het
is nu niet moeilijk meer den weg te volgen.
Ik geloof dat jij bang bent, Harry, maar je
hebt. ook nog nooit een borgtocht gemaakt
en ik heb je immers gezegd, dat ik je veilig
naar benéden zou brengen Geloof je het nu
eindelijk ook
,,'k Ben er nog niet zoo heel zeker van'',
antwoordde Harry. „Kijk Frits, dat paadje
van jou gaat net in (de verkeerde richting. We
moeten naar het noordrwesten en je spoor
loopt, naar het oosten. Ik betwijfel, of het het
goéde wel is".
„O, ik weet het zeker, Harry. Jij begrijpt
'dat zoo niet, maar een bergpad is geen ge
wone weg, dat gaat zig-zag naar beheden,
anders zou het veel te steil zijn. Ik verzeker
je, dat we goed zijn. Steek je kompas maaT in
je zak rik neem op mij je veilig te geleiden".
Harry h;ad er eigenlijk niet veel ooren Paar
aan het verzoek van zijn vriend te voldoen,
maar Frits sprak met zóóveel overtuiging,
'dat hij zicfh eigenlijk gewonnen gaf. Hij wist,
dat zijn metgezel niet sterk was en overreedde
hem zijn regenjas aan te trekken. Hiervoor
was Frits eerst niet te vinden, doch' na eenig
aandringen van zijn vriend gaf hij toe. Het
pad, waarvan hij nog steeds volhield, dat het
het rechte was, bleek weldra heel moeilijk
begaanbaar te zijn, het hield na eenigen tijd
zelfs bijna op een pad te zijn en de grond
werd zóó oneffen, dat de jongens meermalen
struikelden. De 'stokken, drie zij meegenomeh
hadden, behoeden hen voor vallen.
„Hef pad is veel slechter dan hef verleden
jaar was", moest Frits eindelijk toegeven.
HaTry bleef nu stilstaan en zei
„Ik geloof vaist, dat het een verkeerd pad
is. Zou 't niet beter zijn, als we alleen op hef
kompas afgingen
Frits was rniin of meer verlegeh. Hij bezaf
niet Harry's gave om zich te oriëhteeren eo
meende stellig, dat zij goed' liepen. Bovendien
werd hij moe, al wilde hij dit niet toegeven
en vermoeidheid maakt gauw prikkelbaar.
„We moeten goed zijn!" zei hij kortaf.
„Zeur toch' niet Je kimt op me vertrouwen
„Goed'", antwoordde Harry. „Misschien weet
jij het beter Hallo, F-rits waar
blijf je f"
Want op dit oogenblik -hoorde hij een ge-
luid als van iemand1, die uitgleed. Frit9, die
een pas of tien, twaalf vóór was geweest, ver
dween plotseling met' een doordringenden gil
en Harry, die hem voorzichtig, -maar toch zoo
haastig mogelijk volgde, kwam tot de ont
dekking, dat het spoor voedde naar een lei-
groeve en Frits daarin gevallet moest zijn.
Eén oogenblik scheen hef hart van1 den jon
gen 'stil te staan toen hoordé hij tot' zijn on
uitsprekelijke verlichting een stem uit 'dé
diepte.
„Wees voorzichtig, maar kom gauw klonk
het. „Het is geen afgrond, maar een soort lei
steen, dat ik niet zag en waar ik afgegleden
ben".
Er klonk iets pijnlijks in zijn stem en Harry
haastte zich om zijn vriend uit zijn benarden
toestand te bevrijden. De groeve was vrij
steil, maar niet gevaarlijk en als Frits niet
over den rand gestruikeld was, had hfj er
gemakkelijk kunnen afglijden. Harry deed
dit nu voorzichtig' en kwam er zonder «enig
letsel af. Frit9 had door den val zijn schouder
blijkbaar gekneusd en was in-de eerste oogen-
bli-kken niet in staat zich te bewegen.
Hij verkeerde in een hachelijken toestand,
want het onweer kwam steeds naderbij en het
lichten was niet van de lucht af.