Gesluierde Profeten. FEUILLETON. DE PRIJS. m Harry ftqgreep daJdelijk den ernst; van het geval, maar het lag niet in zijn karakter det>' moed) te laten zakken. Hij zag onmiddellijk, dat Frits zich niet bewegen noch helder na" denken' kon en dat het dus z ij n plicht was den weg te vinden en deze gevaarlijke plaats te verlaten. Hij keek o(m zich heen, liep eenitge schreden verder en kwam daarna weer bij zijn vriend' terug. „Frits", zeil hij op bleslisteïi toon, „het had: nog enger kunnen zijn. Niet ver van h'ier is een schuilplaats, een hutje, en ik zal daar een soort rustfbaük voor je maken en je er heen brengen. Daarna moet ik je alleen laten om hulp te gaan hallen". Frits antwoordde niet. Hij was uitgeput door pijn en op het punt in tranen uit te baksten. Harry maakte nu haastig een lig plaats van verdroogde varehs en stroo, dat hij in .de hut vondl Daarna ging hij weer naar Harry terug en mocht het hom1 gelukken1 met inspanning van al zijn krachten zijn vriend, 'die zwaar op hem steunde, naar 'de hut te brengen. Hij dekte hem met wat stroo toe en niettegenstaande zijn regenjas de kleeren van Frits droog hield, klappertandde deze toch. Harry gaf hem hetgeen er nog van de boter hammen en den wijn met water over was. Dit' knapte den jongen ©en klein beetje op. Harry, die begreep, dat het misschien uren zou duren, vóór hij hulp kon verschaffen, hoog. zich' over zijn metgezel heen en zei .Ik 'iga hulp halen, ouwe jongen, en het zal misschien lang durcta, vóór ik terug kom. Maar in elik geval zullen ze ons als het onweer bedaard! is in alle hutten zoeken in de meening, dat wij in één ervan een schuil plaats hebben gezocht. Ze zullen je dus stellig vinden en mocht ik verongelukken zeg allemaal dab van me gooien dag maar ik hoop gauw terug' te koanen. Hier heb je nog wat wijn met water en boterhammen, die je hebt overgehouden. Gaat het al wat heter ,,'t' Schijnt nogal, maar ik heb het zo'o koud", klonk het flauw. „Ik zal zoo gauw mogelijk terugkomen", antwoordde Harry. „Verlies den moed maar niet". „Ik zal proibeeren te slapen", zei Frits en hij moest eigenlijk al half slapen, anders zou hij nooit1 toegestaan hebben, dat Harry zonder regenjas door den slagregen ging. Zijn oog leden werden echter zwaar van uitputting en vóór hij ze nog eens opsl'ocg, had1 Harry 'de deur ree'd's achter zich dichtgetrokken en baande hij zich in het' noodweer een weg naar beneden. (Wordt vervolgd). Wij zaten samen in de kamer van Alfred van der Bent: Tom Martens, Bram Everts, Alfred en ik. De groote vacantie was voorbij en de lessen op de kostschool van meneer Verhagen hadden weer een aan vang genomen. Wij waren er nu voor het Maar Herman wêigerde eetiyouclfg, hoewel hij zeker wist, dat hg zijn schoolkameraadje daarmee een groot ge noegen had kunnen doen. Toen dit feit in' Hermans klasse was bekend geworden, had men besloten zich niet meer met hem te bemoeien. En sinds dien tijd ging Herman van en naar de school steeds alleen'. Herman deed ook zijn Ouders vsel ver driet met die zelfzucht. Broertjes of zus jes had hü niet; hij was hun' eenig kind. Menigmaal 'bracht zijn Moeder hem het verkeerde van zgrt doen onder het oog, maar tot pu toe had het niets geholpen.' Nu liep hij echter ernstig te denken over hetgeen juffrouw Jansen .gezegd had èn zachtjes, maar tooh zoo, dat Herman het verstond, vertelde zijn geweten hem, dat hij nog pooit, neep nooit iets had gedaan om andereH genoegen te doen. Onderwijl was lierman' aan zijn huis ge komen. „Zoo, Herman", begroette Moeder hem, „big dat h^t vacantie is?"- - - tweede jaar en Bram beweerde, dat het er vóór de vacantie 'erg saai was geweest. Ik voor mij geloofde heimelijk, dat hij, even als ik en de anderen, blij was, terug te zijn bij zijn kameraden en allen stelden wij ons voor, dit jaar een genoeglijken tijd te heb ben. Wij hadden al een poosje er over gedacht, hoe wij wat pret konden maken, toen Al fred het plan opperde een club of een ver- eeniging of zoo iets te vormen. „Er zijn hier genoeg personen aanwezig om te beginnen, en het zou aardig zijn eeni- gen van de andere jongens op plechtige wijze in te wijden". Alfred, die in Indië geboren was, deed mij altijd denken aan de jonge Indianen, waar van ik wei eens gelezen had. Hij was een slanke, flink gebouwde jongen, met een bruine gelaatskleur, gitzwart haar en een paar donkere, zeer levendige oogen, die glinsterden en flikkerden, als hij zich onder het spreken opwond, iets wat dikwijls ge beurde. Wanneer Alfred met een nieuw plaD voor den dag kwam, kon men er ze ker van zijn, dat het met groote opgewon denheid en met algemeen© stemmen aange nomen werd. Ook ditmaal voelden wij allen veel voor een vereen:ging. „Weet je wat", zei hij, „we zullen de in wijding des nachts houden in het Indiaan- sche dal en wij moeten iets heel vreemds en geheimzinnigs bedenken". Het duurde een tijdje vóór wij een ge- schikten naam gevonden hadden, maar Alfred bedacht dien van „De Gesluierde Profeten". Tegen het uur, dat de lichten uitgedraaid werden, hadden wij ons plan geheel voor el kaar. Toch ging er nog een week voorbij, vóór alles voor den gewiehtigen avond in orde was. De twee jongens Kareisen en nog een paar anderen hadden zich bij .ons aan gesloten en zoo was de bende tien „profe ten" sterk. Jaap Benze en Bob Duim waren de leden, die wij zouden inwijden. Al onze voorbereidselen werden onder dë grootst mogelijke geheimhouding gemaakt en toen het gerucht zich verspreidde, dat er iets bijzonders zou gebeuren en groepjes jon gens in hun vrijen tijd samenschoolden om met elkander uit te vinden, wat 'er toch in do lucht hing. kende Alfred's verrukking geen grenzen meer. „Wat zullen we een plezier hebben!" riep hij telkens uit. Ieder van ons had Jaap en Bob kunnen vragen lid van de club te worden. As het noodig was, hadden wij een niet-ondertee- kend briefje in hun lessenaar kunnen laten glijden, maar zoo iets was veel te eenvou dig in Alfred's oog. Op zekeren avond werd Jaap door een hevig gebons op zijn deur wakker geschud en toen hij open deed vond hij een briefje. Het was geschreven op een stuk berke- „Ja, Moeder, het is Heerlijk," antwoordde Herman. „Maar tooh rond ik Eet, toen we buiten woonden, nog prettiger. Daar kon je zoo .vrij spelen; hier in da stad zit men altfjd in huis." „Kom," lachte Moeder, „missohien valt het wel een beetje mee. Ga maar eens kijken, wat (er binnen op de tafel ligt." „Voor mij?" vroeg Herman. „Ja," zeide Moeder, „voor jouHet is een brief," voegde zij' er aan toe. „O," riep Hterman, „van tante Jo zeker, is 't niet Moe?" „Ik zeg niets," antwoordde Moeder, „ga maar eens gauw lezen." Herman kwam ju de kamer en nam den brief ter hand. Jongenheer H. van Dalen, stond er pp het adres. Haastig scheurde Herman de enveloppe open en begon te lezen. Terwijl hg 'las kreeg hij' een kleur van" blijdschap. Zijn Moeder, die ook was binnengekomen, zag het en vroeg lachend: „'t Valt zeker nog al mee, nietwaar Herman?" Herman sloeg, de armen om zijn Moeders hals. „O, Moeder, Moeder," zei hg", *tante Jo vraagt mij voor vijf weken te Iogesren." „Ja zei zijn Moeder, ik weet het al. tante Jo heeft aan Pa en mij ook een brief ge stuurd." V' v bast, overvloedig versierd met roode inkt, en droeg den afdruk van Alfred's hand in zwart krijt. De inhoud luidde: Steek uw linkerhand morgenavond bij het slaan van.acht uur in den omgewaai den, hollen eik van Boschheuvei. Dit bevel is gegeven door de Zwarte Hand, aanvoer der der Gesluierde Profeten. Den volgenden avond zaten wgl in "het struikgewas verscholen om Jaapfs gezicht te zien, wanneer hij het rolletje papier in handen kreeg, dat met een verdroogd, langs den weg gevonden slangetje omwonden was. Wat hadden wij een pret, toen hg ver- Schrikt opsprong bij het hoeren van een aanhoudend geratel, dat uit de holte opsteeg, juist toen hg het papier er uit wilde nemen. W\i zagen hem daarop onderzoekend in de opening kijken, ten einde te weten te komen, waar het vreemde geluid vandaan kwam. Het was niets anders dan Alfred's goed verborgen wekkertje, dat precies om adht uur afliep. Bob vond eveneens een briefje, waarin ook hem bevolen werd zich op Zaterdag te acht uur 's avonds, bij de berkeboomen aan den ingang der vallei te bevinden, op straffe docr de Zwarte Hand gekastijd te worden. Ik geloof intusschen niet, dat we wisten Welke straf wij geven moesten in geval van onge hoorzaamheid, want we waren er zeker van, dat niets de jongens zou kunnen bewegen weg te blijven. De vallei was een lainge en smalle diopte, welke begrensd werd door steile, met' mos- seD en fjjna varens begroeide rotswanden. Waar deze elkander bijna raakten, welde van onder een uitstekende punt water op en dit vormde een heldere, doorzichtige kom, een klein meertje. Men zou gedacht hebben, dat de diepte slechts gering was, doch hierin werd men bedrogen doc-r de hel derheid van het water. De vallei was ge deeltelijk natuur eh gedeeltelijk kunstmatig aangelegd. Op 'sommige plekken naderden be rotswanden elkaar tot op zeer "korten afstand en ging zij schuil onder varens en boomwortels. De vallei had vroeger tot een' groet bui ten behoord, dat later m kleinere stukken grond verdeeld was. Het gedeelte, waarover ik hier schrijf, was het eigendom van een pachter, door de jongens „gierige Joris" bijgenaamd. Hg vroeg eeü kwartje aan iedê- ren bezoeker, die het genoegen wemschte te -smaken het sohoone plekje te zien. Op Zaterdag waren onze pakjes klaar, en voorzichtig, één voer één, verlieten 'de „profeten" de school cm zich naar de plaats der Bamenkomst te begeven. Wij waren blij, dat de duisternis inge vallen was, toen wij de vallei bereikten. Ook maakten wij een grooten omweg en drongen van de bosohzijd'e er in door, want we waren er natuurlijk niet op gesteld, dat de eigenaar iets te weten kwam van ons nachtelijk bezoek. Met onze bundeltjes „En wat zei Pa vroeg Herman, mag iV gaan?" „Ja, zeide zijn Moeder, Vader en' ik heb ben er over gesproken, en we vinden het gced, dat je gaat. Volgende week kun je komen, schrijft tante, tot het einde der va- vantie, dat is precies vijf weken. „Heerlijk juichte Herman, o Moeder het is zoo fijn bij tante Jo. Vlak bij hun huis is de zee, o wat zal het verrukkelijk Zgn. 'Alle dagen baden en graven in' bet zand et Schelpen visschen en garnalen vangen en de duinen in, o. ik won "dat ik er al was. Zal ik maar dadelijk aan tante Jo schrijven dat ik mag?" „Neen," antwoordde Mevrouw van Dalen, „dat kan niet best. We gaan nu nadelgk eteB en vanmiddag wilde ik je meenemen op een beZoek, dus moet je het vanavond of mor gen ochtend maar doen." „Hé, dat is jammer," zeide Herman, ,waar moeten we naar toe, Moeder?" „Tk moet een zieke bezoeken, Herman'-, antwoorde Moeder. „Wat akelig", mopperde Herman, maar hjj durfde bet niet hardop zeggen, want hg wist wel, wat Moeder zei. moest gebeuren. Joist kwam mijnheer Van Dalen thuis en ging de familie aan tafel. vO - [Wordt vervolgd.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 10