Eerst leeren.
«Al i
hüJo moet hebben, en daar noch het een noch
iu}Mt ander op zijn schrijftafel te vinden was,
Mg hij zich gedrongen om het noodige elders
renM^gaan zoeken. „Zoeken?" vraagt ge wel-
VftMht. Zeer zeker mocht het zoeken heeten,
vaaMnt ook deze benoodigdheden lagen onder
zdMiere zaken in een dor kasten verspreid
greep, dien hij deed, was een misgreep,
oeaMoiat de morgen reeds voorbij was, alvoreDS
i erft brieven konden verzctolden worden,
i tJnip Sloddehbnoek was schier ademloos in
Mq leunstoel gezeten hij was moe en afgo-
litzijn aangezicht was als purper gekleurd
a»la kwaaldhedd, en de ontevredenheid keek
Mm de oogen uit.
„Wel verbazendriep hij uit, „zoo'n kwa-
Ma dag 'heb ik nooit gehad Maia-r hij ver-
^M-te zich toen hij dat zeide 't was alle da-
hetzelfde liedje dat hij zong, omdat niets
^Mégenaamd' ook, bij hem een vaste plaats
aangewezen. Ja, 't mocht een zeldzaam-
heeten, indien hij iets zoekende was en
bijonen een uur tijds gevonden had. Een
'"ïvermijdelijk .gevolg hiervan was, dat hij
^Mrnmer op tijd gereed kwam. Had hij zich
een opera-voorstelling te gaan
w'Mwonen, dan kwam hij meestal in den
eDMhouwburg ais alle plaatsen reeds bezet
blaren, of het eerste bedrijf reeds lang afge-
was.
hij aan een diner of aan een souper
dan kon hij gewoonlijk zijn hand-
;D Mb oenen of den huissleutel niet vindein, en
In was het einde van het lied, dat hij aan
Id disch verscheen als deze Teeds ten einde
Moe dde, en 'dat hij nog bespot werd boven-
''■„Neen neen! dat kan zoo niet langer",
Mopperde hij op zekeren dag, .,'t wordt tijd
er een verandering ten goede plaats
nMijpt. Hij had dien nacht een droom ge-
^Mroomd en die droom wa3 hem den heelen
/en bijgebleven, zoodat hij er wel over
Ir.azen moest.
[„Ja-, ja riep hij peinzensmoede uit, „zoo
peet het geschikt worden ik weet geen beter
feiddel te bedenken
[En zoo geschiedde het, dat El'p Slodder-
Iroe-k zijn huisjas uittrok, de hemdsmouwen
pt aan de ellebogen opstroopte, de kleppen
kn die- tafel uittrok en dteae toen aan den
pand schoof.
„Ei, Ei is mijnheer voornemens een feest-
i:?ch aan te richten vraagde de binnen
tredende huishoudster met een nauw te be-
ilkingen spotlach om de lippen.
I „Wilt u zoo beleefd zijn mij alleen te laten,
■juffrouw Kijkgraag?5' gaf hij snibbig ten
Mntwoord, „en vergeet niet, dat ik vandasg
Moor nicirJand te spreken ben
De huishoudster volgde het haar gegeven
Bevel. Met een veelbet.eekend hoofdschudden
Merliet zij het huisvertrek, waarbij zij vrij
Ikid uitriep „0, die mannen 0. die man-
Meen
Nauwelijks was de kamerdeur achter haar
Besloten, of- Flip toog aan deD arbeid hij
lopende de kasten en bracht al wat er in lag
lep de tafel. En toen daar alles nu op een hoop
■kg 't was een heuived in 't klein kwam
eigenaar er voor staan, en na eerst' de
■Leus gesnoten en „hum, hum gestameld te
liebben, ving hij aldu3 aan te spreken „Liev©
■zsien, gij allen weet hoe ge mij nu reeds een
■peair jaar lang geërgerd en het levensgenot
1'eigald hebt. Ik heb jullie nimmer eenig leed
aangedaan en je zooveel doenlijk was met
rust gelaten. Nu moet dat anders worden.
I-Indien ik van nu aan, de een of den ander
Mvan jullie noodig (heb, dan zal ik het bij diens
Dame noemen en verwacht dan, dat het zoeken
I mij bespaard zal blijven. Bijvoorbeeld, wan-
Ineer ik roephaarborstel, of laarzentrekker,
I of postpapier, dan melden die zich aan door
I te zeggen „Hier ben ik en zoo veawoLgens,
I begrepen Jullie behooren mij toe en dus
|djt ge mij gehoorzaamheid schuldig. En"
I maar hier werd Elip in zijn aanspraak ge-
I stoord door een oorverdoovend rumoer op de
I tafel. Er bleek een oproer te zijn ontstaan
I onder de huishoudelijke zaken die daar opge-
I stapeöid' lagen althans de kleerschuier was
I uit nijd op zijn rug gaan leggen de laarzen-
I trekker wierp den inktkoker en de oversohoe-
r.en van die tafelde hooge zijden cylinder
lad een prik van een schaar gekregen de
j .messen en vouwbeenen waren niet om te ge-
I raken in één woord 't was verschrikkelijk
I om aan te zien.
j,Dan geef ik er ook den brui vab 1.'' riep
Meisje in dat bloemenkransje,
met je leitje in de hand,
zeker wou je liever springen
door het mooie lente-land
dan op school te zitten leeren
netjes, rechtop, als 't behoort
ja, ik zie het aan je oogjes,
zelfs al zeg je me geen woord.
Flip Stoddenbroek toornig uit'. „Wacht ereis,
5k zal jullie wel tot je plicht brengen", en
met beide 'handen wierp hij het eene voor en
het andere na weer met een smak in de oude
bergplaatsen, deed de kastdeuren op slot, nam
hoed en stok, en toog naar buiten, om in de
vrije natuur zijn kwaden luim bot te vieren.
Aan den ingang van het stadsbosch zag hij
een houthakker languit op het groene gras
laggen robken, en deze vertoonde daarbij zulk
een vroolij'k gelaat, alsof hij de gelukkigste
mensch op de wereld was.
„Wel man", aldus sprak Mip den werkman
aan, „je zet een gezicht of je alles bezat wat
je wenschen kondt. en of jou geen verdriet of
tegenspoed1 deren kan".
„En waarom zou ik treuren, meneer was
de wedervraag. „Al wat ik bezit draag ik aan
mijn lijf wat ik noo'dig héb verd/ien ik met
werken, en daar ik gezond ben naar lichaam
en ziel, zou ik wel ee9 van u willen vernemen
wat mij nog ontbreekt
„Ja, ja", mopperde Flip onder 't huiswaarts
spoeden, „ik alleen ben voor teleurstellingen
geboren. Iemand, die niets te bewaren heeft
mag wel een gelukkig mensch heeten. Geen
zalkdsn, geen zorgen en ook geen verdriet
'k Wenschte wel dat ik ze nooit gekend had".
„Bah sprak hij bij zich zeiven, „zoo'n
wandeling heeft me meer kwaad dan goed
gedaan", en aldus morrend, trad hij zijn huis
vertrek binnen. Maar zijn kwade luim werd
er niet beter op, want toen hij naar zijn noti
tieboekje vroeg, kreeg hij het doosje met
Engelseik schoensmeer in handen, en toen hij
zijn kaïmermuts meende te vatten, had hij de
muizenval gegrepen, ih één woord gezegd
wat hij zocht was niet te vindon.
„Wel heb ik van me leven riep h;i toor
nig uit, ,.nu maken jullie het waarlijk al te
bont Foei Foei 't is om een geduldig
mensch wanhopend te maken Maar" en
in zijn dwaze ergernis haalde hij de kasten
leeg *n wierp al wat daaT in lag in een hoek
van de kamerr opeen.
Op eenmaal werd de kamerdeur geopend en
Ho ou'de huishoudster trad' het' vertrek binnen.
Wel heb ik vah me leven ooit zoo dwaas iets
gezien riep ze uit. „Geen verstandig mensch
kan het in zuilk een dienst uithouden en
daarom vertrek ik nog heden. Dag, meneer, ik
wensch je beterschap
Met een was zij verdwenen.
„Dat wordt er niet beter op 't Is of
iedereen mij den voet dwars wil zetten van
daag Wat zal ik nhi aanvangen Weet je
wat, ik ga. een wandeling doen, misschien
krijg1 ik dan wel een goeden inval".
Al peinzend richtte Flip zijn schreden naar
het stadspark. Daar aangekomen zag hij op j
eer der banken onder een hoogen olm eon j
bejaard vrouwtje zitten, met grijzend haar en i
Meisje met je lief gezichtje,
strakjes als de bel weer gaat,-
kom ik stellig je gauw halen
nu dus maar niet meer gepraat;
leer eerst flink, dan vindt je 't spelen
in de bonte bloemen-wei
eens zoo prettig nog als anders
dag, klein meisje met je leil
HERMANNA'.
een eerbiedwaardig gelaat, waarop levens
ernst en goedhartigheid te lezen stonden. Zij
wa3 eenvoudig maar met smaak gekleed. Id
één woord1, het was een van dde lieflijke ver
schijningen, die ons onwillekeurig aantrek
ken en bekoren.
Zoodra Flip Slodderbroek haar genadera
was, stond zij van haar zitplaats op, maakte
een sierlijke neiging en sprak hem aldus
aan ..Vergeef het mij, mijnheer, indien ik
zoo onbescheiden mag zijn, wenschte ik u at
tent te maken, dat de kraag van uw jas niet
al te netjes zit. Mag ik zoo vrij zijn u even
de behulpzame hand' te bieden en zonder
diens toestemming af te wachten, was zij
reeds vlijtig in de weer. Hierna merkte zij
aan, „dat de schacht van d'e linkerlaars zich
boven de broekpijp liet zien, en dat het
halsboord aan een zijde omgeslagen lag, ter
wijl de andere punt rechtop stond".
„Ontvang mijn welgemeetóden dank, dame",
stamelde Fli.p, wiens wangen door een schaam
teblos overtogen waren, maar ik bevond me
heden in een zeer onaangenamen toestand.
Mijn naam is Flip Slodderbroek en ik ben als
vrijgezel opgescheept met een menigte huise
lijke zaken, die mij dag aan dog zooveel er
gernis en verdriet aandoen, dat ik vaak teo
einde raad ben. Vandaag is dit weer in ruime
mate het geval geweest, en tot overmaat van
ramp is mijn buishoudster hedenmorgen ver
trokken. Wat nu te doen
„Indien dde betrekking bij u vakant is,
mijnheer, zou ik niet ongenegen zijn die bij
u te komen vervullen. Mijn naam is juffrouw
Orde en Regel, weet u, en mijn getuigschrif
ten zjjn er maar een paar, maar ze mogen
wel ingezien worden".
Nog dienzelfden voormiddag aanvaardde
juffrouw Orde en Regel hare nieuwe betrek
king bij den heer Flip Slodderbroek, dóe zich
gaarne de moeite gaf om zijn nieuwe huis
houdster met de lokaliteit der woning be
kend' te makto.
,,'t Is verbazend, mijnheer riep ze eens
klaps met schijnbare ontroering uit, „zoo
weerspannig als deze zaken hier blijken te
zijn 't Verwondert me niet met al dat ze
u zooveel ergernis veroorzaakt hebben maar
we zullen er nu toch eens een eind aan ma
ken en allen tot hun plicht brengen
„Dank je, dank je, goede juffrouw", hernam
Flip, „en daar ik nu bij een 'mijner vrienden
'den dag ga doorbrengen, geef ik u gaarne
volmacht om naar uw goeddunken te hande
len"5.
't. Was verbazend zoo nandig als de nieuwe
huishoudster haar vak verstond; want loen
liaar heer den volgenden morgen een kijkje
kwam nemen, werd' hij zeer getroffen door de
orde en netheid van zijn huisvertrek. Alle be-
noodigdheceh hadden een voor een een vaste