Verhaaltje zonder woorden.
A
Uit Speelgoedland.
Jean. Maar tochNeen, er is ïot-s niet
in orde met dat ei
Nauwelijks had -Jean dit gezegd, ot daar
klonk de ruwe stem van Paul van den mole
naar: „Je bent een valschaard, je tikt met
■:en nest-ei!"
Toen we beiden opkeken, zagen we, dat
Paul Pierke's arm omklemde. Pierke üach'.te
iich los te rukken en het ei weg te moffelen.
Maar dat ging niet meer, want wij en nog
meer jongens schoten toe en rukten hem
int ei uit de hand. En toen zagen wij allen,
ól het werkelijk een nest-ei was, dat bjj
bi gekleurd, juist als een gewoon Paasch-ei
Daar stond nu Pierke. Vuurrood van
,'haamte wilde hij de zaak weer in orde
:rengen door de oneerlijk verkregen eieren
ader ons te verdeelen. Maar woedend als
sjj waren, wilde we niets van hem aannemen.
Er: na dien dag meden we hem zooveel we
tonden. En zie je, moeder," zoo besloot va
der zijn verhaal, „nu is er misschien hier
;r 't dorp een jongen, even oneerlijk als
Pierke Daems. En die schavuit heeft nu
waarschijnlijk ons nest-ei gestolen, om er
ttraks de eieren mee te tikken."
„Toch erg slecht van zoo'n jongen," zucht-
B moeder. „Nu, 'k ben blij, dat geen van
.onze kinderen zoo is."
Miel rilde, toen moeder zoo sprak. Ach.
dat hij toch zoo cneerljjk als die Pierke had
willen zijn, hoe vreeseljjk toch! Maar straks,
als ze van tafel opstonden, dan zou hij bet
nest-ei gaan afwasschen en het weer terug
brengen in het hoenderhok! Ach, kon hij toch
maar dadeljjk gaan! Nog meer drukte hem
op dit oogenblik het steenen ei. Nu zat het
op zijn maag! Geen hap kon hij meer eten.
lilnedie pannekoeken zagen er toch
zoo heerlijk nit, en ze roken zco lekker! En
toch; neen, eten kon bij er niet van!
Moeder keek even naar Miel. „Wat is' er,
jongen?" vroeg ze. „Waarom eet je zco wei
nig vandaag?"
„Hij heeft zeker hl zijn Paascb-eieren al
opgegeten," plaagde vader.
Miel schudde het hoofd, ,,'k Heb ze nog
allemaal," zei hrj,
„Dan ben je zeker bang, dat de jongen,
dio het nest-ei stal, straks met je zal tik-
k.m en al je eieren zal afwinnen"' plaagde
Annie.
„Loop rond," bromde Miel, die het ellen
dig vond, dat men nog altijd over liet nest-
ei sprak. En 't was gelukkig, dat vader
zei, dat ze nu wel van tafel mochten op
staan, want hij kon 't niet langer uithouden.
In een wip was Miel dan nok buiten. Op
een draf ging het toen naar d e sloot, die ach
ter den moestuin lag, en daar begon hij met
water en aarde het steenen ei af te schrob
ben. Doch tot zijn schrik bemerkte hij al
spcedig, dat geen water, geen aarde en zelfs
geen klei in staat was de roode kleurstof,
die in alle gaatjes en. barstjes van het
reeds oude ei was gedrongen, te verwij
deren. En dit maakte Miel nog ellendiger.
„Zou ik het ?.66 aan moedor brengen, en
haar alles vertellen?" mompelde hij.
Doch daartoe ontbrak Miel de mceil. Neen,
hij zou het dan maar liever zóó in bot hoen
derhok terugbrengen. Eu zoo deed brj. H(j
veelde zich nu veel geruster dan straks.
Maar dien dag bleef hij stil, en zelfs het
eier-tikken op de Paaschwei gaf hem geen
genoegen. Dat nest-ei, waarmee hij iets on
eerlijks had willen doen, kon hij maar niet
Hrgeten. Neen, hij zou van avond alles eer
lijk aan vader en moeder vertellen!
Maat toen ze dien avond weer allen ge
zellig om te tafel zaten, en vader juist
een mooi verhaal wilde vertellen, begon
moeder: „Nu heb ik óók wat te vertellen.
Ons nest-ei is terecht! Ik vond het strass
terug op de oude plaats. En't is hee-
'emaal rood. Kijk, hier is het!"
„Wel, dat is voor eier-tikken gebruikt!"
Ap vader, toen moeder het ei op de tafel
Ir;de. „Wat een oneerlijke jongen toch!
-Vaar wacht, eens, "k loop even naar het dorp
a déér zal ik wel te weten komen, welke
jongen de meeste eieren tikte. Of misschien
neet jij het wel, Miel?"
Miel kreeg een kleur. Hij dacht op eens
aan Wiep Tonin, die won de meeste eieren,
maar hij won ze eerlijk. En nu, nu zou die
eerlijke, oprechte Wiep vau iets slechts be
schuldigd worden! Dat kon, dat mocht niet
gebeuren! En toen begon Miel op eens heel
hard te huilen en riep: „O vader en moe
der, ik moet u wat héél ergs vertellen!"
En toen nu Miel, onder snikken en tranen,
alles zonder omwegen aan vader en moeder
verteld had, voelde hij zich heel wat lichter.
Vader en moeder spraken dien avond heel
lang en heel ernstig met Miel, en beiden wa
ren blij, dat hun jongen niet oneerlijk vva®
geworden en bijtijds tot Inkeer was geko
men. En foen Miel nu'^eloofd had, dat hij
nooit meer iets leetjjks zou doen, kusten
vader en moeder hun jongen en zeiden:
„We gelocven en vertrouwen je, Mielke. We
weten, dat je je belofte zult houden!"
TANTE JOH.
Speelgoedland is zóó'n groot koninkrijk,
als er geen tweede op de wijde wereld be
staat. En de koning, die er over regeert,
is heerscher over alle speelgoed, dat er is.
Hij is nog machtiger dan eenmaal Karei
Y was, wieüs rijk immers zóó uitgestrekt
was, dat de zon er nooit onderging, want
was het in het ééne gedeelte nacht, dan
was het een heel eind verder dag. De
koning uit Speelgoedland nu is n g mach
tiger en ook in zijn land gaat de zon
ncoit onder.
In zijn palessen treft men millioenen
hofdames aan, die de oogen openen en
sluiten, lachen en schreien kunnen en zelfs
Pappa' en Mamma' zeggen. In zijn
stallen staan honderdduizend paarden en
misschien wel even veel hobbelpaarden.
In zijn kazernes vertoeven ontelbaar vele
soldaten en op ziin weiden grazen meer dan
duizend maal 'duizend dieren, terwijl in
zijn vijvers goudvisschen, eenden en zwanen
rondzwemmen, die allen aan de wenken
van het magneetstaaf je gehoorzamen. J©
kunt het zoo vreemd niet bedenken, of de
Koning uit Sneelaoeclland kan het aanwij
zen in ziin uitgestrekt rijk.
In zulk oen land is het heerlijk koning
te 2ijn. maar ook de volkeren hebben het
er goed. De koning heeft meer onderdanen
dan eenige keizer of koning denk maar
eens aan van het Eskimo-jon? et ie tot héb
nosermeicie, van den kleinen Chinees met
zijn kaal konie en ountschoenen, tot het
Zoonwsche boerinnetje, allen gehoorzamen
hem.
Kleine prinsen en prinsessen, die het
kostbaarste speelaoed bezitten, zün even
goed aan hem onderworpen als de arme
kinderen op bloote voeten en mét geha-
i vende kleeren aan, die knikkeren en tollen
of hun papieren scheepjes in de plassen
laten varen.
De jongens hebben niets andere te doen
dan him paarden op te tuigen en op stal
te brengen, regimenten tinnen soldaten
aan te voeren of geheele kudden schapen
te hoeden. De meisjes moeten hun pop
pen aan -en uitkleeden en naar bed bren
gen en hen natuurlijk verplegen, als zij
ziek zijn. Weer anderen moeten voor de
keuken zorgen, maar het is den koning en
zijn onderdanen precies gelijk, wait er op-
gedischt wordt, of het pepernoten of ap
peltjes zijn, roggebrood, aardappelen of
flensjes.
Die bouwmeesters moeten allerlei huizen
bouwen, de meubelmakers tafels, stoelen,
ledikanten en allerlei andere meubels ver
vaardigen. De hofschilders moeten meu
bels en allerlei prenten schilderen en de
directeuren van de poppenwiegen- en wa
genfabrieken hebben het al heel druk om
alle poppenmoedertjes en hun kleintjes te
vreden te stellen.
De koning is natuurlijk beschermheer
van alle ziekenhuizen en poppenklinieken,
waar de poppen pijnloos behandeld worden
en de knapste poppenprofessors aan het
hoofd staan: Wat een gebroken armen en
beenen worden daar in een jaar weer gezet
en hoeveel poppen, die hun oogen verloren
hebben ze daar weer teruggekregen 1
Op zekeren dag zei de koning tot zijn
onderdanen:
KinderenIk moet op reis cn blijf lang
weg. Doe nu allemaal je plicht, en als ik
terugkom, zal ik jullie beloonen, als j©
het verdient. Indien ik over zeven jaar
nog niet terug ben in Speelgoedland telt
elke dag voor een jaar dan zie je me
nooit meer2
Met deze woorden nam de koning af
scheid en bogaf zich op reis.
Den eersten dag ging alles uitstekend,
ook den tweeden en derden dag deden de
onderdanen getrouw hun plicht, maar de
daarop volgende dagen ging alles ver
keerd en liep in heb honderd, roodst- men
heel duidelijk zien kon. dat zij hun koning
niet konden missen.
Toon de zevende dag in Speelgoed
land dus het zevende jaar bijna voorbij
was. heersekte er do grootste wanorde,
welke men zich denken kan. De bouw
meesters vernielden de door hen zeiven