Naar bed! Naar bed! B Uit den Pruikentijd. door C. EL Foei, Beertjes, al tien uren, Loop jullie vlug naar Soven En nog niet in je bed En kruip dan in je bed, Zoo was e-r een partijtje Droom nog eens van 't partijtje, En hadden jullie pret Van 't lekkers en de pret. Maar o, wat kijk je angstig !- Ik denk, dat Muis haar Moeder, Is or soms ieta niet pluis Dan gauw in 't nestje vindt, Of wordt er ingebroken Wie weet, hoe die al uitkijkt Is het misschien die muis Naar 't kleine Muizekind Maar nee, dat kan 'k niet denken j Het muisje is zóó klein, E Dat het voor jullie, Beertjes, Veel eerder bang moet zijn I Een eindje verder was een groote jongen bezig met 't graven van een lang kanaal naar zee. Hjj had ook al een boogen berg ge maakt en daaromheen was een diepe vijver, ,waar water in stond. Jaapje krabbsldè weer eens op, nam zjj'n schip op sleeptouw en ging het zaakje eens van wat dichterbij be kijken. De jongen groef ijverig verder aan zijn kanaal, zonder op hem te letten. Toen zei Jaap maar eens bewonderend: „Wat een mooie vijver is dat." ,,'t Is geeD vijver," was 't antwoord, ,,'t is een haven. Kijk. door dit kanaal ko- mer de schepen uit zee in de haven en op den berg ligt de stad." Jaap vond het erg mooi. „Ik heb een schip." zei hij, „kijk maar!" en hjj hield het bootie in do hoogte. „Ja," zei de jongen, terwijl hij even uit rustte. „dat is mooi, dat mag wel in mijn ■kanaal varen." Jaap vond het best- „Maar dan moet je eerst mooie schelpen zeelten om het schip te laden" zei de niou- .wo vriend, „die brengen we dan naar de stad." •Taan ging dadelijk aan den gan, hij deed erg zün be-t en raaote mooie, fijne schel pen. Ondertusschen kwam het kanaal ook klaar De jongens stonden er iuichend brj 'te kiiken, toen het zeewater er door stroom de. Nu werd het schip feestelijk ingehaald, het voer met volle zeilen naar de haven en weid daar voor anker gelegd. Toen werd de lading gelost en de groote jongen maak te van do schelpen een mooien weg naar den top van den berg. Weer andere schel pen stelden huizen voor en een puntig ho rentje moest de (spits van een kerk ver beelden. Jaap stond er met open mond bij te kij ken, hh vond het prachtig. Wat een grap pige jongen was dat, een aardige vriend ioor.' Het scheepje met de witte zeilen voer telkens maar weer opnieuw van de haven 'naar zee en van zee bracht het weer aller lei moois naar stad. Maar toen gebeurde er op eens een vree sdij!' ongeluk. Jaapje was juist bezig met zijn sch'r en hurkte bij dsn rand van de haven, toen er een groote hond aan kwam rennen. Onbesuisd holde het dier langs het strand sprong over de bergen en kuilen, die de kindaren daar gemaakt hadden, liep een eind de zee in, om zich dan wild en .proestend uit te schudden en weer verdei' te vliegen Daar kwam hü op eens regel recht cp Jaap af. Vóór de jongen t'rjd had uit den weg te gaan, was de hond al tegen hem aangehad. Ja^e verloor door den -cook zijn evenwicht en viel voorover in de haven, bovenop ziin schip. Wat was me die jóngen nat! Hii drè^f gewoon! Zijn nieuwe vriend, hielp den drenkeling met zrjn scheepje, waarvan de zeilen akelig slap neerhingen, op het droge en Jaap liep huilend van tonrik op Moeder toe. Deze had het ongeluk ai aan zien komen en kwam hem nu met een lachend gezicht tegemoet. „Maar Jaap," zei ze, „moet je daar nn cm hui'en? Dat is heelemaai zoo erg niet. Kom. van al die tranen wordt je nog maar vee' nat'er. droog ze maar gauw af!" Maar Ta->p liet zich zoo gauw niet troza- ten. Daar kwam op eens zijn groote vriend buiten adem Hh hield een rood wollen trui in de hoogte en riep: „kijk eens; wat ik hier heb! Wil je deze zoo lang aan? Je moet niet. hui!»n, hoo'-l 't Is heelemaai niet erg, ik ben al zoo dikwijls in zee ge rold. Mijn moeder neemt altijd wat mee, dat ik aan k<m trekken, als miin goed nat (- T1- min. fT-wnst mijn trui een tndie aanhebben, mevrouw", vo"g!e hij er vertrouwelijk aan toe. „Moeder heeft hpt zelf gezegd, dan kan zijn pak onderwijl drogen." Jaap zag wel, dat Moeder zijn nieuwen vriend ook erg aardig vond. „Dank je wel, hoor!" zei z" lach-nd, „ik ben erg bin met de trui. Wat neb je aar dig met Jaap gespeeld. Vertel me eens hoe je heet, zeg?" Wim van Oven heette de groote jongen en hij was al twaalf jaar. Wel vond Jaap dat allemaal gewichtig! Ondertusschen had mceder Jaaps matrozenpak boven op den hadstoe! te drogen gelegd in 't zonnetje. Jaap werd voor de tweede maal met den handdoek bewerkt en kreeg nu over ziin ondergoed, dat gelukkig niet zoo nat was geworden, de roode trui aan. Wat zat hij daar parmantig in 't rond te kijken! Hij was ai gauw weer lekker warm en dacht er niet meer over to huilen. Nee, hij had groot plezier met Wim, die hem zoolang gezelschap bleef houden, tot Ja3p zijn eigen pak weer aan kon trekken. Nu. dat duurde zoo heel lang niet, daar zorgde het zonnetje wel voor. Ook de zeilen van 't scheepje waren af gauw weer droog. Toe: Jaap weer goed en wel in zijn ma trozenpak stak, gingen Moeder en hij Me vrouw van Oven eens hartelijk bedanken vooi 't leenen van do trui. Daarna namen de tsvee vrienden qfecheid. Ze drukten elkaar stevig de hand. „Morgen kom ik weer," zei Jaap, maar Moeder zei lachend: Dat zullen we nog wel eens zien. hoor!" B. v. d. HARST. Onder de regoering van Frederik I, 'den grootvader van Frederik den Groot-en; werd in Pruisen, op bevel van den minister van financiën, een belasting op de pruiken ge- heven. Op elke pruik, waarvoor 'die belasting betaald was, wird een stempel gezet en om zich te verzekeren, o-f de drager van zulk een hoofdsieraad aan de wet had voldaap, werd er een pruiken-inspecteur aangesteld, wiens onder-in9pecteurs de bevoegdheid had-den dit te onderzoeken. Hot was natuurlijk niet heel ple zierig, als zoo'n meneer in de breede, tochtige straten van Berlijn iemand verzocht, eens even zijn pruik af te zetten, om te zien, of deze van den vereischten stempel was voorzien. Langza merhand werd dit stempelen ten voordeele van 's Rijks schatkist ook tot sommige kle dingstukken als schoepen, laarzen, kousen en hoeden uitgestrekt Wie gouden of zilveren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 11