Het sproo' ie van den Wlolensteen. FEUILLETON. fs Konings Petekind, Ib ken een jongedame. Els, Van wie ik werk'liik heel veel houd, Ed als je 't soms n:st weten mocht, Dan heeft die Ela een hart van goud. Ze Op dit oogenblik stak tante Dora haar hoofd om de deur en zei Kinderen, denk r aan, dat de wedstrijd morgenochtend om !f uur gesloten wordt. Het regent vandaag, dat het giet, eh jul lie hebt. dus een mooie gelegenheid om je werk af te maken." Pim bromde wat voor zich heen. „Ik weet niets, tante Dora, behalve over ratelslangen", zei hij. „Nu, schr .f dan een opstel over ratel slangen", antwoordde mevrouw Elling la chend. „Je weet, dat je elkaar wel helpen moogt, als je dat dan maar onder je werk schrijft. Misschien wil Margot je een hand je helpen". „O zeker',, antwoordde de laatste vol trots. „Ik ben toch klaar met mijn eigen verhaal". „Dank je wel, dan doe ik het nog liever alleen", zei Pim en een paar minuten later waren hij zoowel als Florrie ijverig aan bet schrijven. Elsje keek haar verhaal, waarop zij erg haar best had gedaan, na, en Margot was alleen in de bibliotheek g&an zitten om haar opstel nog eens over te lezen. Wat zij geschreven had, beviel haar toch eigen lijk niet. „Stel je voor," dacht zij, dat Elsje's opstel beter is dan het mijne 1" Zij las haar kort( verhaal èenigc malen over en vond het eiken keer minder goed. „Beter ka.n ik het niet 1" zei zij bij zlch- zclve. „Maar goed is het zeker niet. Hoe zou dat van E'sjo zijn? Ik weet %vat!" en zij kreeg plotseling een inval. „ïk zal het hare lezen en zien, of dat beter is. Ik kan cn wil niet onderdoen voor Elsje Dwars." „Wat heeft ze je toch gedaan, dat Je zoo'n hekel aan haar hebt scheen een fijn stemmetje h°ar te vragen. „Mij nr. 2 gemaakt en ik was a'tijd nr. l'Hdc*o het nnAwo~rd. „Tante Dora, Pim" en Florie houden allemaal meer van haar dep van mij." Heinas. d« afgunst had zich meester ge mankt van Margot. Intusschen had Elsje haar verhaal zorg vuldig nagekeken. Zij nam het mee naar boven en legde het in haar koffer. Zij had nu allen tijd om Pim of Florrie. "ie helpen en Pim sloeg haar hulp niet af. Zij hielp hem een gedicht op een ratel slang maken, hetgeen geen alledaagsch ondeiwerp was. Na een poosje las Elsje het gedicht voor, dat werkelijk heel aardig was geworden. Pim schreef er onder, d'at hij „bij zijn dichterlijke pogingen gesteund was door Elsje Dwars." „Mijn verhaal is niks leuk ik wou, dat ik ook een vers kon maken," zei Florrie. „ïk geloof het eigenlijk wel, Elsje, als jij en Pim me zouden wi'le-n helpen." „Heel best, Flor," antwoordde Elsje goedhartig. „Waarover wou je s-hrijven?" „Overe en vogeltje, d'at van 's morgens vroeg tob 's avonds laat zingt," antwoord de Florrie. „Goed! Laten wo maar dadelijk begin nen." Weer bogen de drie kinderen zich over oen stuk papier en met vereende krachten kwam er werkelijk iets goeds tot stand. „Z'i moet er mg on^er zetten, dnt jul'le m° fcholpen hebt, anders is het plet eer lijk zei Florrie cn rii schreef: „Pim en Elsie hebben mij geholpon. Zij h^bb^n het eigenlijk bijna heclemaa! ge maakt." I>nr de papleren den volgenden morgen Ingeleverd moesten worden, ging Elrie na bet onfbüt naar boven om hanr ooriri tity ba'arvkn*fp»« fo nemen en het Tante Döra te overhandigen. Tot ha^r qrroote verhoring kon zii b°t echter npr**on<» vilden Zm nekte ^a^r Vof- f-vj. pr.rd~mnol uit on do fnh/oud l"-g nu OP don hn* zü -rrt"ht> rii Vin-»r f ypr- bae.l waarvoor rii zich ge geven had, was weg en Fwf wcr (Wordt vervolgd). DOOR G. J. VISSCHER. Et ïafr e'in=; an dn lean1; van dan w»g een zware mM-rrtien in u9t tjras Da\r kvr.m e'-n tonvenan- a-n Hï wan ve mo id en eine on den molznntnen z'ttn om wat uit te nisten Tn»r h'i wear onntond zv hï: Din ru"t h'eft m;i eoed (re-'ann. Ate ie oVt wat te nrnn-PTi hebt, wo'ensteen, dan roan je me mf.ar ,.PeIr m« <ten maar dndn'o't" Z9; da m~- lensteen. ,.Ik ben a"n tri 1e k-n'en p'at, en (tel bevalt mH niet. Et graag een pool hebben om op te s'am." „Goed" zei de toovenaar en hg veran derde den molensteen in een rond met één poot. Drie dagen wa3 de tafel tevrel Toet zag ze een kievit lo >pen D er \ai' langsKon ze dat óók maa: „Toovenaar!" riep ze, „ik zou graa pooten hebben." „Pest1' zei de toovenaar, en h'j dmde haar in een ooievair. De o; stapte vrooigk langi de sleote.n. maa dat hij niet van jongs af ann gewo aan twee pooten, sioeg h'j nj een otcr of zijn rug, daa weer voerov zjjn reus. „Toovenaar!" riep bij, .geef mij to pooler,! Ik vind twee pooten zoo lasti „Eert1" zei de toovenaar en hï ver. htm it een schoc-nraakers-driestal. Nil stond h\j stevig. Maar het bevi niet, dat brj van 'smorgens vroe 's avonds la3t den soho nma' er moe gen. En dan daarb'i: als de schoei eens uitging, nam hjj het honije m vier pooten mee en de driestal kon blijven. Aeu toovenaar!" riep de driest; ttu zoo graag viér pooten hebben." „Akkoord!' zei de toovenaar ei h am'erde den driestal in een paar!. Dal was een leventje van plez'er! D galoppeeren, vroolijk hinniken! M was zomer en 't was warm. En het went 'vreeselijk g'p'aagl doo- vl'ogee kot zeis, ja zelfs door wespen! él d poo'.ige phaggce t"n mai'.t n hot 7.66 vanhop'g dat h:j daa'it: „Wat 1 rm aan mb'n vier pooten'! Zij met hi pooten zïn mij do baas." En weer riep hii: „Toovemarl I zoo graag z'-s pooten hebbon." ..Mg goed!" zei de toovenaar e paard werd een mug. De mug zwierde vroolijk ronl, 's avonds, maar daar zag ze tot hair f boe een andere fl'n'.e goo'.e mur werd door een hooi vagen, z>o'n rond oio snel a!s de wind m9t haar acht dunne pooten op de rust g i tien lo m schoot haar greep en teven J verd r „Zes pooten is nog niot genoeg," onzo mug en z:i aan 't rooorn: „Toovenaar! Zou ik alsjeblief hchl ten megen hebben?" „Wel zeker!" zei de toovenaar en h amterde de mug ia oen dikke kr iss En ze weefde een wet in den tul sober de takken der f-amhoz-n. To klaar wa3, ging ze er mildenin hange den kop naar beneden. Nu kond n ze do muggen, de vl'egen, de motjes! Terwrl Z9 zoo hing. z-'g ze onle' op den grond, oen smal. brn'n lang' insect loopen. Een duizendpoot wis hs Een vertelllDg van OTTILIA WILDERMUTH, 9) (Slot) „Als ik u riet te leelijk ben," had Wil- fem schroomvallig gezegd, „ga dan met mij mee en wor.it mijne vrouw." En zij had er geen berouw van, dat zij meegegaan was. „Braaf gaat boven mooi," zoide zij tegen de mensch-en, als zij over haren man sprak. ,ik zou met den moe sten man niet gelukkiger kunnen zijn.1' Willem had zijn baard laten groeien, om zijn mismaaktoii mond wat te bedekken. - In de verte ciei hij er heel deftig uit, als hij op zijn post zijn riaggetjes hoog opheft ten teeken dat aiJes in orde is. Vooral heeft hij als een soldaat in het gelid, bewegingloos op zijn post gestaan, toen de koning met een schitterend gevo-lg in een extratrein voorbij spoorde. Met den diopsten eerbied zag hij don vorst na. zoo-, dra den trein Achtbaar was, terwijl hlj- jÉachtjes bad.: „God zegoxte den koning, Toen hij echter In zijn huisje terug kwam en zijn mooien rok nan den kapstok hing, zeide hij bij zich zolven„Heer peet, ik wou niet grans mot jo ruilen!" Zon wa^ WiMem looh nog goed terecht gekomen De oudts Muller, die door allen als Willems redder geprezen werd, had nu ook erkend, dat voor geen meneoh do tijd komt waarin hij niets meer kan doen in den dienst van God en zijne broeders. Nu ging hij geduldig in zijn kamertje zitten lozen in zijn kerkboek dat hij, met behulp van een bril nog lezen kon, of op het bankje voor de huisdeur, soms ook buit-en in den schaduwrijken tuin. Kon hij al niet hooren. hii kou toch zien en hij gunde aan da geJukkige mcnschen hunne vreugde. Nu on dan stelde God hem nog in de gelegen- ho!d om ook zond3r veel middelen en zon der gehoor, met goedan raad anderen bij tè otaan Zoo ontbrak het hem niet aan vriendelijke groeten en goede vrienden, die zich somtijds naast hem op zijn bankje neerzetten, en ten gelieve van den dooven man hunne longenuitschreeuwden, om hem een nieuwtje mee te deelen. En Willem ja en daaruit leerde meen zijn goed en dankbaar hart kennen toon Willem geholpen werd begon hij zijn beide jongste broertjes te helpen, en claar deze ook gi*?d hun best deden, omdat ze zooveel goeds van hun broeder leerden, kregen ook zij later een goede betrekking aan dt spoorbaan. En 't ia zonderling, maar 'i was of alle stadbewoners er een eer In v om de andere zonen van Muizen Pie vooruit te helpen in de wereld. En z< schiedie het, dat na verloop van jaren, al de zonen van den armen zenhoedsr degelijke en nuttige lec^r den in de maatschappij, die op h beurt anderr ongelukkigen bijrtondei raad en daad, met hart en verstand. En aan wien was die gronde omm en lotwisseling te dan keen Naast de: don God aan den dokter, maar bc aan de vriendelijke toespraak en hui| dc3 burgemeesters dochtertje. Doot die eene daad van barraharti en monsohenliefde, waren zeven meri voor God en het Goede behouden g den, on van cku dwaalweg op het levenspad teruggebracht. 't Is eer wenk voor d? dienende om rich te begt ven naar die plaatsen, wonden te beelpn, smarten te lenig beklagenswaardigen te redden zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1922 | | pagina 10