't Land van Olaf. De Sprinkhaan. Het paard van Kosciuszko. Een vreemd geval. a Olaf is een kleine jongen, die in 't kooge Noorden woont; 't is daar, waar d<e strenge winter als een grimmig ijsvorst troont. Dicht met sneeuw bedekte velden, tochten op de skie-sneeuw-schoen hoo f>jn. hè, vast moet in 't land van Olaf elke dag een feestdag zijn I Sledevaarten, belgeklingel, aan het bonte paartetoom knappend vuur van groöte blokken is 't niet als een schoone droom? Korte dagen, lunge nachten....-.-* zeg, staat jullie dit zoo aan? zullen wij clan met z'n allen maar naar 't lahd van Olaf gaan? Maar, weet wel, dat je moet. missen ;t zonnig-warme voorjaarsweer lentebloesems, vogelzangen, ja en nog veel lieflijks raeeri Zou daar tegenop wel wegen nl die winterheerlijkheid? weet je, wat mij 't best wil lijken? Alles op zijn c-igen tijd! Daarom blijf 'k graag in ons landje, waar 'k elk jaar opnieuw verwacht: wintervreugde, lenteweelde, zomerwarmte, najaarspracliL HtimiAXNA'. lijn!" het hielp alles niets. Het broekje met den apenstaart moest hij aanhouden, v.ant Sint-Nicolaas had het staartje niet voor niets in Keesje's schoentjes gelegd. £n het was nog gelukkig, dat er dien dag mist geen school was, anders zou zijn straf aog vreeselijker zijn geweest. Maar het staartje had toch geholpen Want des avonds bij het naar bed gaan be ioofde Keesje onder snikken en tranen dat hij voortaan niet meer stout zou zijn. En hij heeft woord gehouden ook; Kees is la ter eeu flinke jongen geworden. En daar om denk ik nu zoo, dat Sint Nicolaas hem nu wel wat beters zal brengen dan eon apenstaart. Denk jullie dat ook niet TANTE JOH. Zelden gebeurt het, dat wij in onze stre ken een echten treksprinkhaari te zien krij gen, hoewel het mc.. alen is voorgeko men, dat ook do bewoner van de noorde lijk gematigde luclitstvco.. met ,,deze plaag aller plagen" kennis moest. aken. Het dier heet terecht t r e ksprinkhaan, omdat het gaat trekken van de eene plaats naar de andere, doch niet zooals men vroeger meende uit innerlijken aandrang, wat bijv. bij vogels voorkomt. De sprinkhaan trekt alleen, wanneer hij geen voedsel meer kan vinden, wat door de sterke vermenig vuldiging en de grooto vraatzucht dezer dieren dikwijls voorkomt. Ook trekken zij niet als de vogels, in een bepaalde richting zij verspreiden zich naar alle kanten, dik wijls met den wind meo. Een enkelen keer echter, bij een zacht koeltje, tegen den wind in. Men onderscheidt een zestal soorten van treksprinkhanen, de onze komt het meest voor in de beneden Donau-landen, zuidelijk Hongarije, zuidelijk Rusland cn Azië. In den herfst leggen de wijfjes haar eieren op zanderige plaatsen in den grond, ook wel aan den onderkant, van bladeren en wel twee- tot driemaal van SO tot 90 samen, ieder groepje door rozerood schuim om gevend, waardoor ze aan elkaar en aan hun omgeving vastkleven. In Mei van het vol gend jaar komen de larven te voorschijn, eerst wit, doch weldra donkerbruin gekleurd Iu Juni of Juli vervellen zij viermaal en kunnen dan pas van hun vleugels gebruik maken. Deze bewijzen het dier uitstekende diensten, daar zij het in staat stellen, in één uur 7.5 K.M. af tc leggen, wat een snel heid van ruim 2 M. per seconde is. De vraatzucht van het diertje is verba zend groot, ja, men kan bijna beweren, dat ze alles gebruiken, wat ze^kunnen krijgen, met uitzondering echter van dierlijk voed sel. In de eerste plaats valt het loof der hoornen als offer van hun vraatzucht; daar na gebruiken ze granen, veld- en boom vruchten; in geval van nood eten ze zelfs boomschors en hout. Is het vernielingswerk op de eene plaats voltooid, wat bij een eenigszins grooten zwerm natuurlijk spoe dig gebeurd is, dan verheffen ze zich in -de lucht om hun vernielingswerk op een ande re plaats voort te zetten. Natuurlijk rich ten zij daarbij groote schade aan. Zoo had een Amerikaansch planter een nieuwe ta baksplantage aangelegd en met 20.000 plan ten bezet die heerlijk groeiden en reeds een voet hoog waren. En slechts in kor ten tijd had een sprinkhanenzwerm van do heele plantage één woestenij gemaakt zoo dat men zelfs de plaats, waar de planten gestaan hadden, niet kon terugvinden. Reeds van de oudste tijden af werd een sprinkhanenplaag als één der vreeselijkste straffen beschouwd. Grieksche en Romein- sche schrijvers noemen haar het ergste wat een land overkomen kan. Hoe vreeselijk zoo'n sprinkhanenplaag is blijkt uit het feit dat men in oude tijden reeds wettelijke voorschriften voor het ver delgen van deze dieren had. Zoo waren b.v. de bewoners van het eiland Lemnas ver plicht driemaal in het jaar tegen de sprink hanen te velde te trekkentegen de eieren, tegen de larven en eindelijk tegen do vol wassen dieren. Tegenwoordig handelt men in de streken, waar het dier veel voorkomt, als volgt: In de lente en den herfst gaat men de eieren zoo mogelijk vernieti gen door den bodem ondiep om te ploegen en de eieren, die wel iets op tarwekorrels gelijken, te verzamelen, of kudden schapen er over te drijven, die ze daarbij natuurlijk gaan vertreden. Dit laatste, evenals stee- nen rollen, wendt men vook aan ter verdel ging der larven. Dat sprinkhanen eetbaar zijn, is niets nieuws. Na ze van kop, vleugels en pootcn ontdaan te hebben, gaat men ze in Noord- Afrika met peper, olie en azijn bereid, als salade eten; de Hottentotten roosteren ze. De Arabieren, die zich werkelijk verheugen als er een sprinkhanenzwerm neervalt, daar ze bij hun toch niets opvreten kunnen, dro gen ze in de zon, malen ze, en bakken er, met meel vermengd, brood van. In 1718, toen ze in Duitschland in zoo groote mate voorkwamen, gebruikte men ze daar als varkensvoeder. Kosciuszko, een edelmoedige Pool, wil do eenige flesschen wijn naar een zieko laten brengen. Tot dit doel koos hij een jonge man, Zeltner geheeten, en leende hem zijn paard voor de reis. Toen Zeltner terugkwam, zei hij: ,,Ik wil uw paard niet weer berijden, reer indien gij mij niet tevens uw beurs geeft''. „Wat bedoelt gij daarmee vroeg Kos ciuszko verbaasd. Zeltner antwoordde „Te.kens als een bedelaar zijn hoofd ont- b'< --tte en om geld vroeg, blco' het paard onmiddellijk stilstaan en was het niet te bewegen een 6tap vorder te doen, vóór de bedelaar wat gekregen had Toen mijn beurs eindelijk geheel leeg was en ik geen geld meer bij me had, moest ik doen, alsof ik iets gaf, vóór ik het paard vooruit kon krijgen''. 0 Wat vreemd, daar heb ik zoo op eens Sint Nicolaas ontmoet I Hoog zat hij op zijn witte paard, Zijn Zwartjen ging te voet. Hij zeide vriendTijk: Goeden dag. En ik zeiDag meneer. En vroeg hem in het Neiderlandsch": Vanwaar dio hoogc eer? En hij zei, vriend'lijk buigend: Zeg, (Schrijft u soms in de krant? Zeg dan de kind'ren dadelijk: Sint is weer in het land Zeg ook, .al zijn ze nu heel lief, Dat Sint heel goed onthoudt, Wat er gebeurt, wanneer en waar, En wie er zijn heel stout. Ik zeide dadelijk beleefd: Ik zal die boodschap doen, Maar alle kinders krijgeu toch Wat moois wel in hun schoen? Natuurlijk kom ik overaj. En groetend ging hij weg Nu weet je 't jongens: Sint is hier, Doe nu, wat ik je zeg. Een woordje hier, een handje diaar Voor wie jo helpen kan. Dat kun je doen zoo 't heele jaar, Je hebt plezier er van. En niet, omdat de Sint liet weet, Maar omdat 't heerlijk is Te doen hetgeen je hartje zegt, Dat heb ik toch niet mis? TRUÜS SALOMONS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 13