5, SO* 1 Boad©i5dag' S Be©©sab©r. Anno 1921 o a a fl a a 1 2 d fi 4 I j 8utgf g« ei 8 iafs i Sefee g êefas g fiese 3 Si «1.® i >A« e tA.« s »jL« 0 «A? e °Jls i «JL» i ®JL» «A* ««A* AL» 6 "JL° c kL* ïA? s A" s "As 4 #A* ^SaJjr boschwachier van SViariënbur-g. IV. (Slot). [vaalf jaren, zijn sedert voorbijgegaan. Mie rast reeds lang naast oom Frans (het kerkhof. Henman Gronsveld studeerde dokter en heeft zich te Nijmegen ge- IscL let gezin van Piet Koppel ia één kleiner jtirden, want Mietje is getrouwd met een penman uit Ubbergen. I Is in don avond van 15 Januari en bitter Er blaast een scherpe oostenwind en de |uw jaagt, zoodat men bijna niet uit do kan zien. .de woning van den bosohwachter van kiënburg is men gezellig bijeen. Mietje is er haar man-, evenals Dirk van Lienden en I vrouw. Er wordt oen huiselijk foe&lje ge want Plet Keppel wordt vandaag vijf- Baar. [lctseling werd er tegen het raam getikt en een bekende stem: m jo nog op, Piot? Ik heb jo hulp |iigl" Jozef! ben jij het?" zei Koppel. jGi.ri.-DE bij het bosoh ligt een man in do Jtuwl" |\Vij komen je helpen!" luidde het antwoord, plet dat weer) Breng hem dadelijk hier!" Ivrouw Keppel kar werd uit de schuur gehaald, doeken [dekens er in gelogd on Koppel, van Lden- Hendrik e.n de man van Mietje gingen j Jozef, den veldwachter, naar 't bosch. Ter- de mannen weg waren, mankte vrouw |pel, geholpen door Mietje en vrouw van een legerstede voor den ongelukkige tod. Rij is bewusteloos hij leeft nog zei- de mannen, toen zij met hem binnen |aien. i komt mij erg bekend voor, maar ik kan i toch niet thuis brengen!" zei Jozef, een openend, dat hij bij don man gevonden I c-n waarin een paar boscbjes zwavolstok- |en eenige pakjes spelden lagen. Is net, of ik hora meeT gezien heb," zei (pol nadenkend j vreemdeling bewoog ziph even. pij komt wat bij," zei van Lienden. ..Geef tins een beetje brandewijn!" pk bevochtigde zijn lippen. De man sloeg de oog-en op en sloot zo weer. heb hem zeker eerder gezien," zoi van Ideii zacht. „Maar dat is al lang geleden," jterdo hij met een veelbeteekonenden blik *el in 't oor. man kreunde en sloeg verbijsterd de in het rond. Hij viel in een onrustigen |Was al over éénen, eer van Lienden en uw vertrokken, ga een stap of wat met hen mee," zei „dan kom ik terug en blijf hier, tot het wordt." Jen vreemde historie, Dirk, vin-je niet?" Jozef toen zo buiten waren. G-eloof, dat het een oude bekende is," Lienden. [a-t geloof ik ook cn daarom blijf ik van- in de boschwaohtorswonmg." ^oat je wat?" zed Jozef, toon hij terug „Als één van jullie met mij wilt waken. blijf ik hder. De anderen kunnen dan rustig gaan slapen." „Ik blijf met je op!" zei Mietjó's man. „Als 't licht wordt, zal ik naar den. dokter gaan," hernam Jozof. Even vóór dat Jozef vertrok, scheon de mau weer tot bewustzijn te komen. Hij richtte zich een weinig op. keek verwilderd om zich heen oa stamelde: „Waarbenik?" „Bij goede mcnscben, houd je maar rustig!" zei Jozef. „Bij..goedeik?" „Hoo heet je?" „Hein richRund schau!" „W-aar kc-m je vandaan?" „Em me rich!" „Ik zal even bij don dokter aanloopen, Kep pel," zei Jozef bij 't heengaan, „dan kan die zien, of de man vervoerd mag worden." „Dat heeft geen haast," meende vrouw Kep pel. 't Voornaamste is, dat de man weer beter wordt." „Heinrieh Rundschau uit Emmerik!" zei Jo zef in zichzelf, ,,'k Gelopf er geen steek van Do tijd zal 't loeren, maar ik moet mij dan toch al erg vergissen!" Om ha-lfnegen kwa-m de dokter van Groes- beek en verklaarde, dat de man volstrekt niet vervoerd mocht worden. In do eerste veertien dagen scheen hot, dat de ongelukkige het neg te boven zou komen, doch zijn lichaam had reeds to veel geloden. Weldra ging hot met hem van dag tot dag achteruit. Nu en dan had hij hevige koorts en dan ijlde hij vrec-se!ijk; Op zekeren avond was dit ook weer het geval. „Haha!" lachte hij afschuwelijk. „Die ver wens ohte gevangenis!Waar.waar. ben,...iknou?" riep hij met schorre stem ..Bij den bosch wach ter, bij Piet Keppel." „Wat?!"bij jon?Ik?!" gilde hij „Ja, Heinrieh!" Een akelige lach klonk door de kamer. „Bedaar toch wat! Zooveel praten is niet goed voor een zieke!" „Ik..ik..ben de.moordenaar.van Piest!Ik ben Hans.de moordenaar van Piet!" En hij sloeg zich met de vuist togen het voorhoofd. „Bodaar toch, man! Piot Keppel leeft nog!" Hij staat hier vcor je!" „Janu zie ik het al. Waar kom jij van daan? Ha, ha, hal" De zieke ging overeind zitten en keek woest in het rond. Vrouw Keppel en Hendrik zaten achter de tafel. Het was, of hij hen zag en daardoor weer tot kalmte kwam. ..Hoor eens, vrouw!" begon hij fluisterend. „Ik ben de moordonaar van je man. Maar hij is weer opgestaan uit zijn graf en houdt mij hier gevangen. Ik ben HansDreumel! Ik., moet..weg!" Hij rukte zich do haren nit hef hoofd en ric-p smeek end.Verge vin gVer.go. .vi1 ïg! „Dat is al lang vergeven en vergeten!" klonk het nu udt twoe monden tegelijk. „Godzal het jevergelden! Ik heb do wereld rondgezworven. Nergens vond ik rust. Ik moest naar het bosch om vergiffenis to smoeken op.... die plaats." 't Was- of hij steeds kalmer werd. „Nu kan ik rusten," ging hij zacht en lang zaam voort. Toen sloeg bij een dankbaren blik op Piet Koppel en zijn vrouw en stamelde nog: „Keesmijn jongendoe geen..,. kwaad. Iksterf!" De ongelukkige viel achterover en blies den laa tst en adem uit. j Ongeveer een week later zaten op zekeren avond in hel Zeemanshuis te Rotterdam vijf zeelieden bij elkaar. Vier van hen waren oude bekenden, de vijfde een vreemdeling. „Kom John," zei één tegen de laatste, „ver tel je lotgevallen eens." „Dat wil ik wel doen," antwoordde John, ddo juist uit San-Franc isco kwam binnenloo- pen. ,,'k Heb hoel watavonturen beleefd." En John vertelde, dat hij in 1844 als licht matroos naar zee was gegaan. In Oost on West, in China en Brazilië, over al was hij geweest, totdat hij in 1849'te New- York aanlandde. Toen hij daar kwam, was alles in rep en roer. over het pas ontdekte goudland in Calif ornië. D ad el ijk had hij met zijn kapitein afgerekend en in gezr-1 schap vau een p' >r duizend fortuin zoekers uit alio oorden der woreld, onder aller lei ellefode c-n ontbering, de rek meegemaakt naar het goudland. Vijf jaren had hij onder de gouddelvers doorgebracht en allerlei zonderlinge en gevaar lijke avonturen beleefd. Nu eens was hij schat rijk, dan weer dooda-rm geweest. En thans rijk was hij wel niet, maar hij had toch een aardig sommetje overgehouden. En toen een groot verlangen licm aangreep om zijn vader land terug te zien. kon hij dien aandrang niet langer weerstaan en had hij zijn biezen gepakt. „En 't is geen wonder, dat de zwerfzuoht er zoo diep in zit!" besloot hij. „Als kleine jongen liep ik al met heibezems op mijn rug van dorp tot dorp, totdat ik in het gesticht voor ver waarloosde knapen terecht kwam." „E-n je naam9" vroegen eenigen. „John.John. „Kees!" viel één der kameraden hom in de rede, „Kees Dreumel!" „Wel, sapperloot! Daar kom ik als een wild vreemd goud-delver hier binnenloop en, zet voor de eersto maal een voet in Rotterdam en jij noemt me bij mijn naam." „En waar ga je nu nao.r toe?" „Naar Groesbeek. Maar wie ben jij?** 1 „Heb 'je Klaas van Zuilen gekend?" -P „Of ik!" „Ik ben zijn zoon: Herman van Zuilen." Nu was het de beurt van Herman om te vei'tollen. „En mijn ouwe? Zeker al lang dood?" vroeg Kees eindelijk. „Of heb je niets meeir van hem gehoord?" „Toevallig juist in mijn laafsten brief van huis Veertien dagen geleden is hij gestorven." „Wat? Waar? En hoo?" „Verzorgd, zoo goed als de beste." „Door wien en waar?" „DoorPiet Koppel en zijn vrouw." „Groote God! Dat kan toch niet waar zijn?!" „Door den boscbwachter van Mariënburg en zijn vrouw. Lees maar, hier is- mijn brief." Kees Dreumel las en het hart van den ru wen gelukzoeker werd week. „Wat een vent, die Piot Keppel! Eon juweel van een kerelI" zei hij, toen hij den brief terug gaf eu met de mouw langs zijn baard streek. Bij zijn bezoek aan Groesbeek vergat hij niet bij don boschwachter en zijn vrouw aan te gaan en deze brave menscben hartelijk te be danken Zij wilden er echter niet van hooren. Korten tijd daarna ging Kees Dreumel de wijde wereld weer in. echter niet vóórdat hij een flinke som golds aan het gesticht voor verwaar loosde knapen gezonden had -W- A f" -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 11