VOOR DE JEUGD t BIDSCH DAOBIAD fo. 46. Donderdag* IO November. Amu© 1921. >itsneus en Dribbeltje «5® door G. J. VISSOHER. [Was in 't begin van November en h6t ■on, vooral 's nachts, al aardig koud te Jden. Dat ondervonden ook twee muizen, (heer Spitsneus en zijn vrouw, juffrouw Jbbeltje. ■en heelen zomer, en in de maanden Sep- loer en October ook nog wel, hadden zij i in den tuin best geamuseerd. Een veilig Ijo onder don grond was hun nachtver- geweest. 'sNaohts gingen ze Or in den bi op uit. la'ar nu werd het met den da>g kouder en Ier. Laten we een beetje die-per gaan wonen", [Dribbeltje, dio een jaar jonger was dan man. beh vrouw Dat kan niet," zei Spitsneus. grond is hier te nat. Geloof me als we slaapkamer een handbreed naar hene- verplaatsen, komen we in 't' water te itSé* En hier had ik gisteren al zoo'n last vai» age"1', zuchtte Dribbeltje. 'a mensch muis wil ik zeggen we (ten een drageTe gelegenheid'zoeken". Waar dan ïoov oéns zei Spitsneus. .,De menscheu vlak bij bewonen hei heele benedenhuis e hebben kind noch kraai, en geluk- voor ons noch kat in de wereld. Mij kt, ze kunnen er ons wel bij hebben." 7at wou je dan vroeg Dribbeltje, fel, ik wou ook in dat huis gaan wonen. gaan we, als het Lente is, weer hier- i. Hoe vindt je dat loerlijk zei Dribbeltje. „En zoo deftig l, inters binnen en 'szomers buiten.". Kom dan maar," zei Spitsneus. ..'t Is nu t nacht. Overdag verhuizen, daar houd iet van." k ben toch wel een beetje bang," zuchtte bbeltje. h'om, kom Een flinke muis wezen Zoo* ik zei een kat is er niet. Ga maar mee. zal wel vóór gaan." aar gingen ze heen. Dribbeltje was dap- begonnen, maar boe dichter ze bij het kwamen, hoe angstiger ze werd. Plotse- bleef Spitsneus staan. Dribbeltje natuur- ook. Wat tikt daar zoo vroeg Spitsneus. Dat is mijn hart," zei ziin vrouwtje. is het dat maar zei haar man. „Wees niet zoo kinderachtig En hij liep weer oo kwamen ze bij het huis, precies vóór. gootgat van de keuken. „Nu zachtjes kruipen we in," fluisterde Spitsneus. n als de vrouw er dan eens juist een ner water doorheen gooit Och Je weet toch, dat ze nu slapen?' tnde hij weer. Begin gmg ten minste al goed1. Ze kwa- beiden in de keuken, taat de deur naar de gang open vr«oeg beitje. og niet. kijken ze; Spitsneus. „Eerst met dit terrein kennis maken.'' n hij liep den keukenvloer een paar keer n neer in de breedte en in de lengte. Hij belde tegen oen stoel op en sprong op de >1. Daar lag een kleedje op én er stond theeblad met kopjes. „Allemaal niets 'dl" dacht hij. Weer ging hij naar den vloer. Waar was Dribbeltje „Vrouw Waar zit je riep hij zachtjes. „Hier ben ik," klonk het. gedempt in de buurt van den schoorsteen. Spitsneus erheen, en ja Daar stond achter een gordijntje het vuilnisvat. Het deksel lag een beetje scheef en zoo liad Dribbeltje er gemakkelijk onder kunnen komen, waar ze, behalve een "kaas- korst, ook worst velletjes en een biscuit je ge vonden had. Hoewel er nog genoeg voor Spitsneus over gebleven was, meer zelfs dan hij op kon, vroeg hij toch, waarom zij hem niet geroe pen had, maar toen ze zei, dat zo niet had durven roepen, omdat za bang was, dat de menschen wakker zouden worden, ja, toen vond hij het ook al weer goed. „We moesten maar in dit vuilnisvat gaan wenen," meende Dribbeltje. „Wie weet, wat er morgen weer in gegooid wordt. Zoo krij gen we eiken dag wat anders en het is hier lekker donker ook. Niemand zal ons hier zoe ken." „Ik kan wel merken, dat je nog jong bent" zei haar man. „Wonen in 't vuilnisvat! Ik moet er om lachen. Weet je wel, dat je dan veel kans hebt, om «morgenochtend een hoop natte theeblaren op je kop te krijgen, of een prop koffiedik En dan een poosje later komt de aschman voor de deur met. zijn kar. Weet je, wat er dan gebeurt Wip Daar gaat het vuilnisvat En alles wat er in is, met Spitsneus en Dribbeltje erbij, wordt in de kar gesmeten.'' „Rijden, rijden, rijden in een wagentje zei Dribbeltje. „Zeker! Dat lijkt, heel aardig. Maar je rijdt net zoo 1-ang, totdat je op.de aschbelt bomt. Je wordt van den wagen gegooid en zie dan maar, dat je terecht komt. Overdag wemelt het daar van honden en kraaien en 's nachts vechten er de katten en de uilen om 't laatste muisje." „O foei Laten we hier maar gauw uit gaan „Ja, wacht even Jij hebt genoeg gegeten, maar ik lust nog wel wat". Dribbeltje sprong alvast op den vloer. Even daarna gingen ze verder. Ze gingen de gang in. Spitsneus fluisterde „Nu niets zeggen We kooien op gevaarlijk terrein." De deuT van de woonkamer stond op een kier ze bonden er net door. Er stond een nachtlichtje op de tafel. De baas en zijn vrouw sliepen in de aangrenzende alkoof. De muisjes hoorden een snorrend, nu en dan af gebroken geluid. „Een vliegmachine vroeg Dribbeltje zacht. „Och neen fluisterde Spitsneus. „Ze zijn daar achter de gordijnen een beetje- aan 't snurken. Kijk hier nu eens goed rond' en zeg den, waar je wel zoudt willen wonen, want, we moeten natuurlijk een plekje zoeken, waar we in 't vervolg Tustig den dag kunnen door brengen." „In die mand, daar in 't hoekje." „Alsjeblieft nietDat is de papiermand. Die wordt o-m den anderen dag in 't vuilnis vat omgekeerd."* „Onder het vloerkleed.'' „Om dood getrapt te worden Die is ook goed „In de zitting van een stoel." „Dan heb je geen enbel rustig oogeDblik, want zoo'n stoel, daar gaat telkens iemand j op zitten." i „In achter onder die linnen-, kast". „Onmogelijk Minstens tweemaal per week komen ze daar met een stoffer onder." „Onder de piano dan." „Op dat koude zeil? 't Is goed, o-m rheu- matiek in je pooten te krijgen." „Maar man, dan weet ik het ook niet." „Neen, vrouw, ik ook niet. Ga maar mee. Als ik een stukje krijt had, zou ik op de kamerdeur schrijven„Onbewoonbaar ver klaarde woning." „Maar in de alkoof dan vroeg Dribbeltje. „Watblief vroeg haar man en hi^ zag haar met groote oogen en open mond aan. „O neen de vliegmachine ik begrijp het al," zei zijn vrouw. Daar stonden ze weer in de gang. Toen gin gen ze naar de deur van de voorkamer. Mis Die was gesloten. „Een gaatje erin krabbelen zal te lang du ren", zei Dribbeltje, die heel scherpe tandjes had. „Dat vrees ik ook," zei haar man, „en zou ook best kunnen, dat de baas of zijr vrouw daar wakker van werden. Later, als we ons gevestigd hebben,, komt dat er minder op aan. maaT nu zouden we ons nog niet zoo gauw uit de v<ceten kunnen maken." „Dan blijven ons alleen nog die deuren hier, in de gang over, om te onderzoeken." Dat moest haar man toegeven en dadelijk werden alle deuren gekeurd. Maar helaas !- Ze waren goed dicht en geen spleetje, waar een muis door kon „Ga maar mee zei Spitsneus. ,,'t Heele huis is me geen cent waard." „Wacht eens even", zei zijn vtouw. Ze liep eenige malen hepn en weer over een van de kleedjes, die voor de deuren lagen. Plotseling bleef ze staan. Ze stampte op den 'grond eb zei „HieT onder is een gaatje, want het klinkt hol, als ik er over loop.'' k Heb er niets van bespeurd," zei haar man. „Jij weegt zeker zwaarder dan ik. Of je ook gesmuld hebt, daar in de keuken, toen ik nog niet bij je was Ze staken beiden tegelijk den kop ondefi het kleedje. Met vereende krachten gelukte het hun, om het op te tillen en j-a 't Was misschien al een heel oude opening, maar er was een stukje hout uit een plank geknab beld, vlak bij de deur. En dat openingetje kwa>m uit op een muizegaatje onder, den drempel. „Nieuw is deze weg niet", zieiJSpits- nous, „want het ruikt hier naar zeepsop en was, maaT dat is niet erg." De beide muizen kwamen werkelijk doon die opening aan den anderen kant van do deur. Donker dat het daar was! Scherp.rui kend staken ze de snuitjes naar alle kanten schuin in de hoogte. Wat rook dat fijn „Wat denk je er van?" zei Dribbeltje. „Ik ken die lucht,'' zei Spitsneus. „Mijn staart eraf, als we hier niet boven aan do keldertrap staan. Pas maar op,dat je den hals niet bTeekt. We zijn goed af, vrouw De kelder is voor ons het mooiste vertrek' van het hcele huis." Op den tast vonden ze langs de trap den weg naar beneden. Onder de trap lag. een grooto hoop ronde dingen. Zo besnuffelden gt een paar van. Er was geen twijfel aan 't waren aardappels. ,JDat is de winterprovisie," zei Spitsneus. „Daarvan eten de menschen tot Juli van 'f volgende jaar. Als we daar tusechen kruipei^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9