Asschepoester de tweede.
FEUILLETON.
De geschiedenis van Willem Teil.
hielden elkaar stevig vast, niet begrijpend',
wat het fluiten beteekende. Zij zouden ech
ter niet lang in onzekerheid blijven
Reeds hoorden zij naderende voetstap
pen en heb gekletter van wapenen.
„In naam des Konings geef u over!"
riep een heldere, krachtige 6tem.
David, David'. Het zijn de soldaten
riep Tommy hijgend uit. „En als jij je
niet zoo flink gehouden had, zouden zij te
laat gekomen zijn 1"
Het waren inderdaad de soldaten met
den kapitein en dien sergeant Day aan het
hoofd. Dick had den kapitein verteld van
de geheimzinnige stemmen, die hij en Da
vid in do hut van den ouden Thomas Lee
gehoord hadden. Dit bracht hem op het
denkbeeld, als de roovers op de vlucht
gingen.
Toen zij in allerijl terug gereden waren,
hoorden zij, dat de dieven in het kasteel
van den graaf waren doorgedrongen en er
al het zilver en de juweelen gestolen had.
den. Zij hadden hen onmiddellijk achter
volgd, maar zooals Tommy terecht opmerk
te, zouden zij nog te laat g-komen zijn,
als David zich niet zoo dapper gedragen
had.
De worsteling duurde slechts kort. Alle
dieven waren gevangen genomen en naar
do stad gebracht.Een deel der sold&ten
bleef achter bij de kostbaarheden om deze
te bewaken, totdat er een wagen kwam
om ze te halen
Kapitein Mayne en de sergeant hoorden
van dien tolgaarder, hoe het kwam, dat zij
de dieven nog in de kreek gevondpn had
den en niet midden in het drijfzand, waar
zij onmogelijk achtervolgd' konden worden.
Hij vertelde hun in enkele woorden, welk
een held Davïd zich betoond had.
Sergeant Day was e man van weinig
woorden en 6oen hij naar David too ging.
zei hij niet veel. Maar de woorden, die hij
zei, klonken David als muziek in d^ noren.
Hij legde zijn hand op den schouder van
den jongen, keek hem in de heldere oogen
en zei:
..Jij bent een waardig zoon van je vader,
mijn jongen. Hij zou vandaag trotsch op je
zijn gewee**
E enige dagen daarna waren David en
Dick op den laten namiddag in den tuin
aan hert werk. Den volgenden dag was het
markt en zij brachten het een en ander
daarvoor in gereedheid. Hans was nog te
kreupel om den tocht naar de stad te on
dernemen en oom Peter betwijfelde het, of
hij wel ooit weer in staat zou zijn de kar
te trekken. Een buurman was echter zoo
vriendelijk" hun een pony ©n een kar voor
eenigen tijd te leenen.
„Wij moeten tegen het volgend jaar
een paard en wagen hebben," zei Dick,
die druk bezig was groente uit den grond
te balen. „Nu do graaf je die velden gege
ven heeft, David, kunnen wij den moestuin
mooi uitbreiden."
Want den vorigen cUg waren de graaf en
de gravip in cigon persoon in het hutj© ge
weest en hadden zij David een perkamenten
rol overhandigd, waarin stond, dat de beide
velden, welke aan oom Peter's tuin grensden,
Davids eigendom waren en hij er geheel naar
goedvinden mee mocht handelen.
„Maar hoe kunnen oom Peter en ik al dien
grond bewerken, als jij naar zee gaat, Dick
vroeg David, die erwtjes plukte.
Vóór Dick nog antwoorden kon, hoorden zü,
dat oom Peter hen riep, Dick ging naar huis
on David volgde hem, de mand met erwtjes in
de handen. Oom Peter kwam hen reeds tege
moet, zijn vriendelijk gezicht straalde van
vreugde.
„Kom eens aan het hek, Davidriep hij.
„Er wacht je daar een verrassing. En kom jij
ook maaT, Dick".
Zich nieuwsgierig afvragend, wat daai wel
ie zien zou zijn, volgden dö beide jongens bun
oom naar bet hek. Daar stond een prachtig
karretje, groen geschilderd en een 6tevige
pony met oen nieuw tuig aan, er vóór. Aan
den teuigel was een groot karton bevestigd,
waarop met forsche letters geschreven stond
„Voor David Elliot, van zijn vrienden".
„Dat is voor jou, David'', zei zijn oom". Lees
maar. En je naam staat voluit op de kar ge
schilderd. Ik wist er van. Kapitein Mayne had
het mij verteld. Zijn ac niet prachtig de pony
on de kar
David keek eerst naar de kar en toen naar
zijn oom. Daarna gingen zijn oogen weer naar
de-kair en eindelijk bleven zij op den zwarten
pony rusten, die hem vriendelijk scheen aan
te kijken.
Voor m-anij stamelde hij ten slotte.
Het scheen te mooi om waar te kunnen zijn.
Dick maakto het bek open en leidde den
pony er door in den tuin.
„Hoera 1" riep hij. „Je hoeft nooit meer
naar de markt te loopen, I)avid. De pony is
een praoht en de kar ook Maar ze zijp heele-
maal niet te m©oi voor je>. Iedereen zal zeg
gen, dat je ze verdiend hebt."
EINDE.
„Ik wou ook zoo graag naar hot partijtj
gaan," zei Ella.
„Maar je bent niet gevraagd," zo,j Eva.
„Natuurlijk kun je niet gaan," zei juffi<
„maar t ia niets hoor, we zullen hier op d ,n
kinderkamer een partijtje bobben, wij tweeën e
de poppen."
Maar Ella was uit haar humeur; „ik
geen partijtje thuis hebben"
„Je moet spelen dat je Asschepoes bent,'1 z*ya
Molita, „en dat Eva en ik de twee trotschc zus
ters zijn die naar hot bal gaan."
„Wat zal dat geven," zei Ella. „Assohepoc
had immers een foeenpeet."
„Misschien ga je toch nog wel", zei Melit:
„Komt, kinderen, praat nu gem onzin moei
Eva en Melita, zet je hoed nu op; je moogt
alleen naar toe loopen, zei je moeder; het
tooh maar drie huizen ver. En Ella, blijf jij zo.
spelen tot 5 uur, dan ben ik Maar met strijkei
en dan gaan wij hier samen twee drinken."
Juffie ging naar beneden om te strijken e:
de beide meisjes gingen naar hun partijtje to
Ella bleef alleen in de kinderkamer.
hi
sl
üöt
Iers
n i
<ite
.Tc
kbi
rro
t
je
Ik
i
jr,
j
„Ik wou zoo graag meegaan," zed Ellae <ini
twee groote tranen hepen lange haar wangen j©
toen iemand binnenkwam.
„Je zult ook meegaan," zei die iemand, „maa
je moet thuis zijn vóór de klok 5 uur slaat.'
Ella sprong op maar het was geen feeën
peet, 't was Melita.
„Vlug, Ella, zet je hoed op en ga mee vóó^n'
iemand het merkt.'
„Maar ik heb mijn mooie jurk niet *at*, ze^Ho
Ella, die er minstens even verbaasd uitzag a
do echito Assöhepoos.
„In dat mandje neem ik je beste schoentje
mee en een schoon boezelaartje".
Dus ging Ella maar mee en de twee meisje
haalden Eva in, die ad op weg was en hand i^aa
hand bereikte het drietal *t huis waar de part
was.
Molita deed Ella haar schoon boezelaar voo:
maar haar oude schoentjes moest zij aanhoud
want onderweg had zij een van het beste paa
verloren."
„0, is EUa ook meegekomen?" zoi de ga sl
vrouw nog al verwonderd.
Melita bloosde. „U vindt het wel goed, hél
Ze wou zoo graag en zo blijft maar heel kort
„Hot is goed, hoor! We zijn heel blij baa
hier te zien."
De kinderen begonnen nu spelletjes te do«
en allen hadden heel veel pret. 'c
Om halfvijf zei Melita tegen Ella: „Nu m« *oc
je naar huds, anders merkt juffie het, als zij cc
vijf uur weer naar de kinderkamer komt.'
Daar werd gescheld.
Melita wist zeker dat het juffie was. Ze lie; D;
dus naar de voordeur om alles aan haar juf
frouw uit te leggen. Maar het was heel iemaiv
kr<
Nu
to
tPri
E
Dei
thu
ïell
sr 1
M.
n e
lai
id
Hij was een man van middelmatige lengte,
forsch gebouwd en bekend om zijn buiten
gewone spierkracht en bekwaamheid in het
boogschieten. Ernst en bescheidenheid. laA
men op zijn rond en eerlijk, door weer
en wind gebruind gelaat. De hooge en
breede borst duidden gezonde longen aan.
Donker zwaar kastanjebruin haar en een
baard van gelijke kleur sierde het fiere
hoofd.
„Och, Teil, wij bekennen gulweg vandaag
niet gelukkig geschoten te hebben, wilt gij
nu de eer van ons corps eens komen hand
haven
„Haal me boog en pijlen*', beval TeU,
„esn dan zullen we eens beproeven of ik
het schieten niet verleerd heb."
Zoodra aan dit verzoek voldaan was,
trad Teil op de hem aangewezen plaats
toe.
„Zeg eens, dappere held", aldus sprak
hij een der nabijstaande lansknechten aan,
je bent een man van 't vak, och, probeer
eens den pees te spannen!"
„Ik ben je knecht niet. boer," luidde hef
korzelig antwoord.
„Och, man, je begrijpt me niet," her
mol Teil, „maar ik vermoed, dot ie als
militair wel belang zult stellen in wapens.
Welnu, laat mij nu eerst eens zien hoe gij
den boog kunt spannen, alvorens er zoo
minachtend naar te kijken."
„Hij durft nietl" tmompelden enkelen
der omstanders.
De lansknecht, hoe ongenegen ook, be
proefde te doen wat hem verzocht was,
doch 't ontbrak hem aan de vereischte
spierkracht.
„Laat mij het eens probeeren," vraagde
een tweede en een derde maar niet een
van hen kon don boog spannen, omdat deze
zoo buitengewoon groot, zwaar en lang van
schaft was.
Zoodra Willem TeU den boog in handen
had, trok hij de peezen aan, en nau
welijks had hij den pijl naar behooren in de
geul aangebracht, of deze snorde op het
doel aan.
„Misgeschoten!" juiohten de verzamelde
ruiters en lansknechten van Gessier, en
honend .wezen zij op den afgeschoten pijl,
die onder den vogel in den paal stak.
TeU lachte eens onderwijl hij zijn tweede
pijl afschoot, welke het touw doorboorde
waaraan de vogel aan dien paal gebonden
was, zoodat deze, zich vrij gevoelende,
klapwiekend opvloog. Doch snel als de
gedachte, Had Teil reeds een derde pijl
aangelegd en afgeschoten, en deze trof
den opstijgenden vogel in zijn vlucht, zoa
dat hij dood ter aarde viel.
Er heerschte eenige oogenblikken een
pijnlijke stilte onder - de groote menigte
Je
daar op het kerkplein, welke zich in ee:
luid gejubel oplostte.
„Ei", fluisterden de ruiters onder 't weg
gaan tot elkander, met een schuwen blit
naar de plaats waar Tell stondi, ,,de be
niel beware ons dat wij ooit het doelvii
worden van dien Zwitserschen boer. Wa
een verbazende spierkracht bezit die kere
En dan, eerlijk gezegd, 't was een meester et
schot."
„Ja. ja, sprak een ander, „en julli
jouwden hem nog al uit na het eerc fllij
schot. Je begreep zijn dtoel daarmee niet
Hij wilde ons eens laten zien, hoe zeker
hij van zijn zaak was. Eerst den paal, toe!
heb dunne koord dat den vogel 'hield en -
eindelijk den vogel in zijn vlucht!"
",,'t Is zooals het is," merkte eep dérd
aan, „maar als die boeren dtaar allen zult'
boogschutters waren, dan zouden wij bei
wel eens te kwaad kunnen krijgen als z'
lust kregen om zich tegen ons te verzet
ten."
Eenige dagein later stond Tell in dief
gepeins verzonken aan den oever van he'
Vierwaldstadtermeer, gelegen tusschen b
kantons Lucern, Unterwaldien, Schwijz er
Uri. Onwillekeurig dwaalde zijn blik l'anj
het meest indrukwekkende en vertievea
echoone van dit natuurtafereel. Hij had
dat meer lief met zijn steüe oevers, omslo
ten door hooge rotsmuren en hier en daar
een open landtong, voor het aanleggen der
booten.
(Wordf vervolgd.)
S
aS.
p
M
M
ide
»r
lij
lan
Idf
nd
Ion
rol
in
lai
ikv
iDi
'ge