L
rOEN BEN ZICH UITKLEEDDE.
Op School.
Wispelturig Wimple.
Dick kon nog niet dadelijk besluiten te
gaan, maar spoedig werd het verhingen om
de rotsen te beklimmen en de boot "te zien
hem toch te sterk.
„Ik ben dadelijk weer terug, David", zei
hij en ging met Tom mee.
Lang nadat zij uit het gezioht verdwenen
wareö, kon David hun vroolijk lachen en
roepen nog hooren. Hij deed zijn best zich
te verheugen, omdat Dick nu toch zijn klim
partij niet behoefde to missen, maar hij
vond het niet gemakkelijk blij te zijn.
(Wordt vervolgd).
id
.-an
Mee
id door TRUUS SALOMONS.
„Ikke ben te moe, ikke kan me zoo maar
iet uitkleeden", mopperde Ben en stamp-
op den grond.
,Hm!" zei Moeder, „Hm, jongetje, pro-
ieer maar eens, dan zal 't wel gaan".
Ben, die heel goed wist, dat Moeder toch
iet zou toegeven, zei niets, maar begon
;ijn trui uit te trekken.
,Die saaie truidacht Ben en trok aan
[één der mouwen. Op eens begon de trui
et een fijn stemmetje te huilen. Beu
ichrikte er van.
,Je doet me pijn", zei de trui nu al hui
lende; „je Moeder heeft me zoo mooi ge
breid en nu trek jij me stuk. Ik heb,, toch
1 zoo'n moeilijk leven achter den rug".
Zoo!" zei Ben, „wat is er dan met je
[gebeurd Huil maar niet, ik ben al voor
zichtig; vertel me nu eens, wat er met je
[gebeurd is".
„Goed", zei de trui, „ik zal je alles ver
tellen. Eerst was ik op een schaap ge-
fgroeid".
,Hoe kan dat nou vroeg Ben.
„Als wollen vacht natuurlijk. Toen scheer
.de iemand me er af en werd ik met allo
.-anderen in een grooten zalc ge_stopt en weg-
esfcüurd".
We werden gewasschen en later gekamd;
ik was toen een hoopje zachte wol. waar
mee niemand wat doen kon. Toen kwamen
we allemaal bij elkaar in een groote kuip
heete verf; daarin kregen we een andere
kleur. We zijn daarin gekookt en toen we
^Mfeaar waren, werden we netjes gedroogd.
Daarna moesten we wachten wat er ver
der met ons gebeuren zou. Zie je, dat alles
was niet zoo heel prettig."
Ben, die maar nooit aan die dingen dacht
was heel verbaasd. Hij was nu werkelijk
|5 nieuwsgierig geworden en fluisterde tegen
.de trui„En verder
Nu," zeide de trui, „toen werden er
raden gemaakt van de zachte wol en dat
ebeurde in een groote fabriek, die noe-
en ze een spinnerij en toen werden we
;roote knotten. Die werden naar een win-
el gestuurd en daar kocht je Moeder ze
."en je hebt zelf gezien hoe zij een trui van
Jdie wol breide".
,Zoo", zei Ben, „dat is een heele ge
schiedenis. Maar waarom spreek je daar nu
zoo op eens over
Och", zei de trui, „dat moet je zelf
maar eens uitvinden. Trek me maar uit,
dan ben je verstandig".
De kleine baas deed dit. Moeder, die niet
wist waarom haar jongetje zoo draalde, be
gon zelfs al wat ongeduldig te worden,
[maar liet hem toch stil begaan.
Intusschen begon Ben zijn bovenbroekje
[uit te doen.
„Zeg baasje," zei de broek, „heb jij
zoo'n hekel om j© uit te kleeden Weet je
wel, dat ik, die maar een broekje ben, in
mijn leven al veel meer voor den kost deed
dan jij
„Lieve help!" dacht Ben „die bromt ook al
op me. Maar ongelijk heeft hij niet, want
ik ben eigenlijk wel een beetje lui," en
tegen zijn broek ?ei hij
„Zeg broekje, wat heb jij dan wel alle
maal gedaan
„Nu", zei do broek, „weet je dap niet,
dat ik al onder een machine heb gezeten
Dat ik eerst ook een draad was, net als de
wol van je truitje Dat ik toen in een we-
vorij gekomen ben, waar ze mij op groote
ramen gespannen hebben Daar ben ik ge
weven, dat betcekent, dat zé een grooten
door C. H«
Op de school bij juffrouw Jeantje
Is het leeren eig'üjk pret.
Kijk maar even op het plaatje,
Hoe z' ons op een rijtje zet.
Juffrouw Jeantje leest verhaaltjes
En wij ïuist'ren allèn zoet
Moeten 't straks 'terugvertellen
Maar dat gaat niet even goed.
Wie we zijn, ik en mijn buurtjes?
'k Zal het je vertellen, hoor!
Te beginnen rechts in 't rijtje.
Dat 's mijn eigen zusje Dóór,
Don kom ik, haar tweelingbroertje,
Net precies dus even oud,
Moeder noemt ons haar tweo bengels,
Samen zijn we altijd stout.
lap van me gemaakt hebben. Daarna kwam
ik in een winkel met nog een heele massa
andere lappen en daar zagen we op een dag
jouw Moeder. Die zei:
„Meneer, dat is geschikt voor een broek
je, geeft u mij daar maar van".
En daar kwam do man met een groote
schaar en een stok. Er werd gezegd: „twee
el" en hup! daar knipte hij in den lap. In
het volgend oogenblik werd ik als een klein
lapje met een stuk voering dat is dat
streepjesgoed, dat je aan den binnenkant
ziet in een stuk papier gepakt en wij
gingen in een groote tasch met nog meer
boodschappen met je moeder mee. In die
tasch heb ik heel wat geschiedenissen ge
hoord, die ik je later eens vertellen zal eu
die wat leuk zijn. Zoo zijn we thuisgeko
men, je Moeder, de voering en ikke en toen
jij des avonds naar bed was, heeft zij een
groote kast opengedaan en een patroon,
dat ze had, boven op den lap die ik toen
nog was, gelegd. Zoo heeft ze van mij een
broek gemaakt."
De broek gleed naar beneden en Ben
viel haast om van zijn stoeltje. Moeder
zag het en nam haar jongetje verder op
schoot om hem heelemaal uit te kleeden.
Zij zag nu, dat hij heusch moe was en vond
dat hij wel geholpen mocht worden.-
Bennebaas wist niet hoe hij in bed kwam,
en den volgenden morgen vertelde hij aan
Moeder, wat de trui en het broekje hem
gezegd hadden.
„Heb ik dat gedroomd, Mammie, dat de
broek en de trui me zoo'n verhaal deden V
vroeg hij.
„Dat weet ik niet", zei Moeder, maar
wat ze vertelden, is echt waar. Leuk, dat
je dat nu allemaal weet".
„Waarom vertelden ze het eigenlijk?"
„Weet je dat echt niet-, vent? Dan zal
Moeder het je zeggen. Zo wilden je eens
laten zien, hoeveel moc-itc men voor alle
dingen doen moet om er iets van te maken
en dat als Moeder al je kleeren maakt
en Vader hard moet werken om ze te beta-
Maar ook samen zoet, dat snap je,
En d'at komt het meeste voor,
Toch geloof ik, van ons beidjes
Is de liefste eig-lijk Door.
Miesje Dicks volgt dan in 't rijtje
Houdt haar beentjes keurig recht;
't Zusje is zij van Margotje,
Met aan eiken kant een vlecht.
Tusschen hen staat blonde Jaapje,
Hij is 't vriendje van Johan,
Die het allerbest vertellen
En zoo heel mooi zingen kan.
Nu, wat zeg je van ons klasje,
Is het niet een leuke school?
Na de les maakt juffrouw Jeantje
Met ons steeds de grootst-e jool.
len, jij dat beetje werk, dat jouw plicht
is, zoo erg niet moet vinden."
Ben, die het heel goed begrepen had,
knikte en zei: „Mam, ikke weet het".
En na dien avond kleedde hij zioh
heel vlug uit. Toen het zoo vanzelf ging,
hoorde hij nog vaak een verhaaltje van de
kleeren en dat vond hij heel prettig. Den
volgenden morgen vertelde hij dan wat hij
gehoord had aan zijn Moeder en ik zal jul
lie alles trouw oververtellen.
„Maatje, mag ik: hoeplen?"
„Zeker, jongenlief, 1
Neem gerust ja hoepel, j
Hoor, mijn hartedief
Wimpie nam zijn hoepel,
Liep de trappen af,
Snelde naar het pleintje
Vrooljjk, op een draf.
„Maatje, mag ik tollen?"
„Ben je daar al' weer?
Waar ia nu je hoepel?"
,,'k Hoepel maar niet meer:
'k "Wil veel liever tollen,
Mag ik, lieve Ma?
't Hoepelen verveelt me!"
En Mama zei: „Ja!"
„Maatje!" daar was Wimpie,
Weer na een kwartier,
,,'k Heb in tollen heusch nu
Langer geen pleizier!
'k Ga maar liever ballen
Met mijn nieuwen bal."
„Kind, alweer wat anders?"
,Weg was Wimpia al.
„Maatje, 'k noem toch liever
Maar mijn prentenboek,
'k Ga bij 't raam wat zitten
Ginder in den hoek.
Prentjes kijken, heerljjk!"
Stil zet hij zich neer,
Maar, och, na een poosje
Kijkt hjj al niet meer.