FEUILLETON.
De geschiedenis van Willem Teil.
sterk® jongen en een paar Centimeter grooter
dan Dar id, hoewel hij een jaar jonger was dan
deze. Hij zwt altijd vol grappen en "hield als
zoon van een zeeman van de zee. Nooit ver
veeld o hot hom in haar nabijheid te vertoeven.
Vooral één gedeelte der knot ljocd.de hem
sterk. Dat was een rij steile rotsen, welke een
mooie bnaa omgaven. Het was het meest grillig
gevormde stuk 'kust uren dn den cantrök. In vroe
ger jaren had er een goed pad geloopen langs
de rotsen, maar het was nu moeilijk hegaan
haar. Niemand durfde over het strand, dat zich
er langs uitstrekte, loopen, want het bestond
daar uit drijfzand.
„Maar er ds een weg dwars doodhecn," z§i
David. „De oudte Thomas Lee, die hier in do
buurt gewoond heeft, heeft mij geleerd, hoe ik
hem vinden moest en ik zal 'm je wijzen,
Dkfli"
„Als wij er heen gaan, zou ik het liefst over
de rotsen klimmen," zed Dick; „ik weet zeker,
dat jij het ook leuk zou vinden."
David, die het land had aan klimmen en
nooit van een rots naar henedon kon kijken zon
der duizelig te worden, wist eigenlijk niet wat
hierop te antwoorden. Dick praatte echter te
druk ocm het zwijgen van zijn neefje op te mer
ken en ging voort met hem te vertellen, hoe zijn
vader eens de geheele bemanning van oen schip
gered had, door zich aan eon touw van oen rots
e laten zakken.
Een paar dagen later trokken de jongens er
samen op uit voor hun eerste groote wandeling
langs de kust.
„Pas goed op David, DickP' riep oom Peter
hem nog na. „Geen halsbrekende toeren, denk
daar aan!"
„Oom Peter is ai even erg als tante Grace,"
zei EDiok, terwijl zij voortliepen. „Zij dacht al
tijd, 'dat ik met gebroken armen en beenen thuis
gebracht zon worden. Weet je, wat ik graag
won, David? De rotsen langs de baai over-
khmmen."
David's bleek gezicht werd plotseling vuur
rood. Hij wilde liever dé kans loopen armen en
beenen te breken dan Dick te laten merke», dat
bij bang Tyas voor de rotsen. „0, het is ge
makkelijk genoeg," zei hij op onverschilligen
toon, met zijn handen in zijn zakken, zooals hij
Dick (had zien doen. „We hebben allen tijd."
Vanaf 'htm hutje konden zij op twee manieren
het Doodenpunt de hoogste rots aan de baai
bereiken en wel langs een zandstrook of
oveT do steilo rotsen. Br was nog een, derde ma
meer: de hoofdweg, maar wolko jongen loopt
bij voorkeur den gemakkolijken hoofdweg, als
hij een ander pad nemen kan? Aan doze zijde
van het Doodenpunt nog vóór het drijfzand
begon liep een nrw karrespoor, dat door de
visschers gébruikt werd, als zij zeewier of fijn
wat zand uit de kreek hadden gehaald.
Toen 'zij het pad over de rotsen volgden,
zagen zij al heel gauw de kreek. Het was een
schilderachtig plokje: aan drie kanten door
hooge, puntige rotsen ingesloten en met wit
zand hodekt. „Daarvan moesten we wét voor
onzen tuin hebben," zei Diok. „We moeten
eens met de kar naar beneden gaan om een
lading te halen. Het is juist wat we noodig
hebben".
,,Hans houdt niet van het strand", zie
David, terwijl zijn oogen op het smalle
pad gevestigd waren. Het scheen als in de
rotsen uitgehouwen: steile rotswanden
schenen aan den anderen kant loodrecht
naar beneden te gaan.
Dick keek naar de baai achter de kreek.
Het was eb en er liepen lange sporen door
heen; zeemeeuwen vlogen er boven. Er wa
ren geen netten uitgespreid om te drogen,
geen booten werden er aan land gehaald
en geen kinderen liepen er met bloote voe
ten langs het strand.
„Het is daar drijfzand", zei David, toen
Dick hem vroeg, waarom er niets van dit
alles te zien was. „Niemand komt hier ooit
'Als je er over liep, zou je al dieper en die
per in het zand wegzinken. Heele schepen
zijn er zelfs begraven, heeft Thomas Lee
me verteld. Hij woonde hier in een klein
hutje en -niemand kende het drijfzand zoo
goed als hij. Hij heeft me een veilig pad
dwars er doorheen gewezen. Ik ben dik
wijls met hem mee geweest. Als we onder-
langs waren gegaan, zonden wij er vanzelf
gekomen zijn, Dick".
Maar Dick had nu eenmaal over de rot
sen willen gaan. „We kunnen langs het
strand terugloopen", zei hij, doch David
bracht nu in het midden
„Dan komt de vloed op
„Kom maar mee, David!" riep Dick even
later. „Ik zal wel vooruit gaan, volg mij
maar".
In het begin was het pad, hoewel smal,
vrij goed begaanbaar en hield David zich
aan de scherpe wanden der rotsen vast,
steeds recht vóór zich uitkijkend. Maar bij
een bocht hield het pad plotseling bijna
geheel op en was Dick uit het gezicht ver
dwenen.
„Hier is het weer beter, David.',, riep
hij hem toe. „Het zijn maar een paar moei
lijke stappen".
Maar David gaf geen antwoord en klem-
do zich krampachtig aan een rotsblok vast.
Hij was spierwit en durfde niet naar be
neden kijken, daar hij duizelig was en elk
oogenblik dreigde te zullen vallen.
„Dick! Dick!" riep hij angstig. Dick was
dadelijk bij hem en greep hem stevig vast.
„Maar David, je bent toch niet bang, is
het wel 1" En zijn neefje nauwkeurig gade
slaand, zag hij, dat deze bijna niet meer
staan kon. „Kom, ga maar terug, zei hij.
„Wat ben jij een flauwe jongen! Maar ik
zal je wel leeren klimmen een anderen
keer. En dan zul je zien, dat 't best gaat".
Al pratende leidde hij David terug langs
het pad en zijn stem klonk vriendelijk, al
waren zijn woorden het misschien niet.
Toen zij de met gras begroeide helling,
welke naar het strand voerde, weer be
reikt hadden, liet Davie*, zich op den grond
zakken en barstte in tranen uit. Hij wist,
dat Dick hem nu nog veel kinderachtiger
zou vinden, maar hij kon het niet helpen,
hij moest huilen.
Dick stond hem vol verbazing aan te kij
ken en begreep maar niet, waarom zijn
neefje zoo van streek was. Eenige oogen-
blikken later ging hij echter naast David
zitten en zei
„Zeg, David, het is mijn schuld. Ik had
moeten zien dat het niet ging".
David boende met zijn vuist zijn oogen
uifr en zei
„Ik word altijd duizelig, als ik op oen
hoog punt sta. Ik kan er heusch niets aan j
doen. Als' jij duizelig wordt, zou je ook F
niet verder kunnen, Dick."
„Nee, natuurlijk niet',, antwoordde Dick
vriendelijk. „Maar je hadt het mij moeten
zeggen. Waarom heb jo dat niet gedaan?"
Vóór David hierop antwoord kon geven,
klonk plotseling een luid geroep van de
rotsen. Het was Tommy Mudge. Hij zwaai
de met zijn pet, als wilde hij den jongens
wat aan het verstand brengen.
„Blijf jij hier zitten, David, dan ga ik
naar hem toe", zei Diok, de daad bij het
woord voegend. Weldra was hij weer terug
en zei
„David, er woont een oude zeeman dicht
bij de baai en hij maakt een boot voor Tom
my Mudge. Hij woont onderaan de rotsen
zegt Tom".
David keek op.
„Er woont niemand aart dit gedeelte van r
het strand", zei hij. Thomas Lee heef!
hier gewoond, maar hij is verleden jaa; M
gestorven en het dak van zijn hutje werd j
den vorigen winter door den storm wegge
slagen".
„Dan is het dak er nu weer op zeife
Tom dadelijk", want daar woont'de zee p
man in Thomas Lee's hutje. Tommy Mudl
ge heeft het mij zelf verteld. Wat zou ikR
de boot graag willen zien! Zou jij niet on
der langs hot strand kunnen loopen en ons
daar opwachten
„De vloed komt al gauw opzetten", antK
woordde David, zijn best doend zoo opgefl
il
wekt mogelijk te spreken,
dus maar wachten, Dick".
„Ik blijf hieA d<
8)
Ndfets. Zo g.aan naar do kroegen, ze schui
len bij elkaar, zij dreigen met den vuist
in het donker.maar durven bah.
zijn dat nu die fiere Zwitsers!"
„Er is veel waarheid in uw beschuldi
ging, lieve vrouw," antwoordde Werner,
„maar wat kunnen wij dloen? Hoe zullen
wij ons verzetten tegen de overmacht?"
„Wat ge doen kunt? Hoor eens, beste
man, wees jij nu eens de eerste, die toont
dat hij moed bezdtt en liever sterven wil
met het zwaard in de vuist, d'an je nog
langer als een worm te laten mishande
len. Begeef je nog heden naar je beste,
meest vertrouwbare vrienden, raadpleegt
met elkander wat er gedaan moet worden
om aan dézen toestand een. gewenscht
einde te maken. Het eerste en meest aan
gewezen middel acht ik om onderling een
bond op te richten. „Veel handen maken
licht werk," zegt men; evenzoo zal „één
zelfde doel," door een gansche eenswillen-
cfe bevolking voor oogen gehouden en na
gejaagd, ook veroverd worden. Wij smee-
ken onzen Heer God. om ons te helpen,
on steken geen hand uit naar het werk.
Op, eerst de Kanden aan den ploeg ge-
stagen^ aiïen, eens willend als één man op
gestaan en dan God gebeden om zegen
op uw werk. Ben ik een vrouw en moet
ik jullie soms voorgaan
Met verbazing en bewondering tevens
staarde Werner Stauffaolter zijn kloeke
huisvrouw aan. Hij wist heb wel. dat zij
een moedige vrouw was, maar zulk een
doordacht plan had hij van haar nimmer
durven verwachten.
„Ja, lieve Werner," hernam zij, „ik beni
vrouw en moeder, maar ik verzeker je,
dat, indien die Gessier het ooit beproeven
clurft om mij, in mijn eigen huis te be-
leediegn. dat ik hem dan eens toon en zal,
(fat, als onze mannen lafaards geworden
zijn, wij vrouwen den dwingeland wel klein
zullen krijgen
"Werner stond een oogenblik als verplet
terd. Het schaamterood kleurde zijn wan
gen. Eindelijk als uit een droom ontwa
kend. omhelsdb Hij zijn wakkere huisvrouw
en spoedde hij zich terstond! naar de stad,
om de staat van zaken nader tc onder
zoeken. En boon hij .daar vele monschen
gesproken en' overal vernomen had, dat
allen het -juk moede waren, ging hij zijn
vriend Walter Fürst, de schoonvader Van
Willem Teil, te Altorf een bezoek" brengen.
y.
EEN EERSTE SCHREDE.
Walter Fürst was een bezadigd, ver
standig cn rechtschapen man, in gansch
Zwitserland geacht en bemind, en toen
zijn vriend Werner hem cfe redevoering
zijner huisvrouw meegedeeld had, begon
hij eens reoht hartelijk te lachen en daar
op zeide hij: „hoor eens vriend; je vrouw-
heeft volkomen juist geoordeeld. Er moe!
een eind aan komen en nu zullen wij' cfi
eerste schreden doen op den wog, die ons
naar de vrijheid voeren zal. Maar voor
zidhtig en welberaden, en geen over
ijlihg.
Walter Fürst en Werner Stauff acker,
waren d'o eersten van den te sluiten bond.
Arnold, de zoon van cSen blinden land
bouwer die zich in 't kanton Url schuil|
hield, was de derde. Deze laatste, hoewel
nog jong zijudé, stonc? reeds bekend al?
een moedig, verstandig en vastberaden
jonge man, en dat deze lof hem waarliik
toe kwam, zou hij bewijzen ook. Hij wi?'
zoo behendig de meest geschikte personer.
op te sporen en over te halen, dat reec
op Woensdag vóór Sint Maarten, in No
vember 1307, drie-en-dertig kloeke man
nen op de eenzame heide Rütli aan hel
V ierrW al dstadber meer bijeenkwamen.
Daar ontwierpen zij het plan tot een al
gemeenen opstand der drie provinciën, er
verbonden zij zich met een duren eed, om
eensgezind te blijven en ten alle tijde be
reid zijn om de slechte landvoogden t<-
verdrijven, en recht cn wet te herstellen
in hun dierbaar vaderland.
(Wondt vervolge"
go
uit
ZO(
We
mi
dai
,L
PP
ik
teg
dat
Da
wol
ver
ran
wei