Van alles wat. Wie wil een appel? Na, do waaraite deed Diaky goed; hij voeldo zich bijkomen en keek aandachtig naar dan Hekla, dien vuurapuwendon berg te midden van sneeuw. Hij -roeide heelemaal geen vermoeid heid meer en -wélde het lief et maar weer voider trékken. „Breng one naar Reikjavik!" zei het hoek. ,PBr is wel niet veel bijzonders te zien, maar het is de hoofdplaats van dit edlamcL" Dicky lachte tevreden, want dat was de naam, die hem zooveöl hoofdbreken had gekost en hoe gemakkelijk zou. hij dien nu bunnen onthouden! Nu zag Dicky een uitgestrekt, door 'de zon verlicht dal, omringd dOor naakte rotsen. Zij kwamen op een plaats, waar hem oen heete damp tegemoet kwam, een toon hij vol verbazing rondkeek, zag hij een waterstraal hoog in do lucht schieten. „De Geysers, beroemde heetwaterbronnén riep het boék nu weer. Nog verscheideno malen troffen zij heete bronnen aan, en ai schoot de waterstraal niet altijd even hoog, toch vond Dick het wel aardig naar het opborrelen van het water te kijken. Het dal werd nauwer; overal vertoond eft* rich steile rotsen en kale bergen. Geen geluid liet zich hooren en nergens was eenig teeken van leven te bespeuren; slechts hier en daar staken de met sneeuw bedekte kruinen .der bergen uit de woeste vlakte omhoog Daarna trokken zn over een woeste hoog- -vlakte; de koude luont stak hem als naalden 'in het gezicht. „Vroeger, toen diti bergland' nog met boomen bedekt was, was 'het hier lang zoo koud niet," zoo vertelden de ganzenveertjeö met hun fjjna stemmetjes. „Slechts de kusten van dit eilaöd zgn nu bewoonbaar." Nu zag* Dicky; ook de andere kust. Hfj 'ontdekte verscheidene kleine plaatsjes, die slechts uit eenige armzalige hutten be stonden. Daar, waar de rotsen door de zee werden bespeeld en niet ver van den oever, zag Dicky iets, 'dat zijn aandacht trok. Het zae er uit als een massa sneeuwwitte bloesem, die met den stroom voortdreef. Dat was toch niet het schuim der zee, dat zulk een wonderlijken vorm had aangenomen! Dan klonk een schot van een naderende boot, en nu was bet raadsel in een oogen- blik opgelost Een ontelbaar aantal vogels vloog omheog of zwem naar den oever, ter wijl een krg-schend' geschreeuw de lucht vervulde. Spoedig waren de rotsen met een talrijke menigte vogels bedekt Dioky keek aandachtig naar het drukke geecharrel der angstige dieren, en lachte toen hij het waggelend loopien zag. „De ganzen!" juichten de ganzenveeren. „Kijk, die zijn van onze familie. Daar staat een ganzenvader. Hij neemt heelemaal geen notitie van zijn jongen, zoolang zg nog niet sterk genoeg zijn om lange reizen mee in zee te maken. Eerst moet moeder de kleinen goed leer en zwemmen. Wjj weten een plaats, waar je zoo'n jonge ganzenfamilie op je gemak kunt bekijken." Een eindje verder, waar de oever wat minder steil was, zagen zij de groote kinder kamer der ganzenfamilie van het eiland. Duizenden van het jonge volkje waggelden met hun moeders opi en neer. Zg bewogen zich nog heel' onbeholpen, maar zagen er aardig uit in hun bont, donzen kleed. Verder zag Dicky nog nesten van zee- i wier gemaakt-, waaraan niet veel zorg be- steed was. De eieren lagen echter veilig geborgen in het zachte dons en als de oude gans uitvloog om voedsel te zoeken, 'clekte zij de eieren eerst zorgvuldig met dons toe, opdat zij goed warm zouden blijven. Ook zag Dicky, toen een gans opvloog, dc jongen van onder haar vleugels te 1 voorschijn komen. Daar de moedergans grauw van kleur was, kon men haar, als zij op haar nést zat, heel moeilijk, onder scheiden, daar ook de grond om -haar hfcr. dezelfde kleur had. .,En dat is maar goed ook." verklaarde het boek, „want daardoor -kunnen haar vijanden haar ::iert gemakkelijk vinden. Kijk eensDaar komen er juist twee aan vliegen.", Dicky hoorde een gesuis in de lucht en in een ommezien had één der roofvogels een jonge gans buitgemaakt en even later vloog de andere valkjnet een tweede om hoog. Hoe gaarne had onze Dicky de kleine ganzen uft de klauwen der roofvo gels gered! Even later zag hij, hoe een zilvervos om cfen hoek van een rots kwam aansluipen, zich van een nest meester maakte, en het ééne ei na het andere oppeuzelde. Sommige moeders brachten haar klein tjes in zee en het was aardig te zien, hoe behendig diezelfde dieren; die op het land zoo onbeholpen voortwaggelden, zich in het water bewogen. Zelfs d'e kleinste dier tjes, well; o nauwelijks nog met dons be dekt waren, bleken geoefende zwemmers te zijn, hoe potsierlijk zagen zij er uit, nis zij liet kleine li' haam voorover bog m en doken. „De kleintjes maken maar pret,'5 zei den de ganzenveeren, „maar de ouden zoeken voedsel." Dick keek ernaar, wat zij in hun snavel meebrachten. Het waren visschen en kreef ten, en die werden door de ouden onder de kleintjes verdeeld. Ook zag hij mosse len en zeeslakken met. groene en roode huisjes, en zeestorren. Daar bracht een gaf zenmoeder een wonderlijk ding aan het rag er uit als een roodo koek en was bedekt met stekels. „Een zee-egel!" riep het boek, „dat is een zeldzaam dier!" „Hcor je wel dat d'e oude tegen naar kleintjes zegt, dat zij het heel voorzichtig moeten opeten?" vroegen de ganzenveeren. Alles wat Dicky zag en hoorde, was aar dig; hij had nog nooit zoo prettig les in aardrijkskunde gehad er. het was heusch wel waard ér kou voor te lijden. Daar kwamen eonlge IJslanders aan in hun ■warme kloeron. Zij droegen manden vol dons, dat zij bijeengezameld hadden, doch een windvlaag woei uit zee er over heen en blies eenige veertjes hoog in do lucht. Dicky kreeg er zelfs één in zijn oog. Hij wilde den mannen wat toe voegen, m aa.r Vóór zijn .bed stond Grootmoeder én' 'de jfoc gluurde vroolnk dcor de ramen. „Ben je eindelijk uitgeslapen, kleine lui lak?" vroeg zgf lachend. Bickv stond gauw op en rieo vroclgk uit: „Ik ken mijn Ie*. Grootmoeder!" Lachend knikte de oude dame hem toe eft zei: ,.'t Helpt toch wel, als! je 'je boek' on der je kussen legt!" En Dicky was het heelemaal met Groot moeder een£. Knutselwerkjes van papier. III. De Spiegel. Baz/O is heel gemakkelijk te maken en kan g<o»ed dienst doon in de poppenkamer. Je noemt daartoe een vierkant stukje papier, dat 15 c.M. lang en dus ook lo c-M. breed ie. Nu zoek je, door het papier in de breedte en in de lengte dfubbel te vouwen, het mid delpunt daarna vooiw je het papier weer open en leg je de vier punten togen het mid delpunt aan. (Fig. I). Fig. L Fig. II. Fig. III. Nu keer' je1 bef figuur 'om en lég je weer de vier punten tegen het middelpunt aan (fig1. II). Daarna vouw je de losse punten die in het midden samenkomen tot den bui tenrand om en krijg je (fig. Ill) een aa/rdi'* gen spiegel- Je kunt nu een stuik je zilverpapier in' 'dé opening leggen en idaaerna den rand bruin kleuren met een zwart biesje, 't Kan geen kwaad de boeken en punten tegen het op wippen vast te plakken. 'I pw'g°lJVa Zie je daar ginds -door de boomen dat ;dak? daar woont Marietjo van Dalen; wié er nu graag eens een appeltje eet, kan er bij haar wel con halen. - Rie heeft een appelboom en vol 'Ueïaan', zijn in dit jaar al zijn twijgen;" vraag je 't haar vriend'lijk, met alle plezier kan jo van haar eentje krijgen. Op een laag bankje klimt Rie dan wat vlug, zóó ban ze juist hij do takken, om met haar bandje zoo'n heerlijke vrucht 1 één, twee, drie, voor je te pakken- Straks is baar appelboom heelemaal leeg, daar elk een appel gaaf halen, 0, héb je wol ooit zoo'n gul meiske gezien, als dat Marietje van Dalen? Y HERMANNS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 11