Een leerzame droom,
FEUILLETON.
De geschiedenis van Willem Teil.
^fca je me? Oom Willem heeft zoo'co. beelderig
popponameuhtemetó gestuurd en het mag in
bow poppenhuis staan. Kom je het eens zien?
Dan mag je het er zelf inzetten."
MidBy hief haar hoofdje kmigzaam op en keek
■haar zusje aam. Toen steeg zij haar armen can
Inerts höle.
J), Draf*' liep zij uit; „beft spijt me zoo
yneeseKjk! Ik -wist niet, dat jullie die beelderige
pop voor mij hadt aangekleed; ik dacht, dat
ze voor het ziekenhuis was om aan de kinde
ren en de bezoekers te laten zien. Ik weet zelf
ïfiet, hbe fik er toe kwam, haar uit het raam te
gooien. Ik Sk wou de poppen voor de zieke
kinderen niet bedorven, alleen 'die ééne, die ik
dadhft, dat tentoongesteld zou worden-. Eau
jullie baxit haar nog wel voor anij aanjgekteed!"
„J<&." zei Dia na vriendelijk, „voor jouw ver
jaardag de vt%anJdte week. Grijskapje heeft het
bedacht."
,jMaar jij vomdt het ook leuk en hebt de kous
jes en schoontjes gdbocht en met het aariklee-
Iden gehölpen," liet het buurmeisje zich nu hoo
ien'.
„Dat' was oris geheim," ging Ina voort, „we
■wtücBen je verrassen, Molly. We konden de pop
met aanMeeden zonder dlat je hot zag, maar je
mócht natuurlijk met weten, dat ze voor jou
was." Ina gaf haar zusje een zoen „Huil
nu niet 'langer, Molly! Ik héb vandaag geld ge
kregen on we zullen een nieuwe pop voor je
koopen en die weer aanklpeden."
MóQy zei nu, dat zij niet huilde, omdat zij
Sneeuwwitje niet kroeg, maar otn iets heel an
dere: ze had zoon spijt, dat ze zoo ledijk ge
handeld had. Ina en Grijskapje verklaarden
beiden, dat zij niet boos waren en slaagden
er eindelijk in Molly te troosten.
'AIb een vreemde -dien dag de kinderen had
jgadegedbagen, zou hij gedacht hebben, diat Mol
ly en niet Ina de heldin van het feest gewees-t
was, want het was Molly, die naast Grijskapje
op de voorste bank van den pony wagen zat en
riaar do stad reed om nog allerlei versnaperin
gen voor de zidke kinderen te koopen, Molly,
IdSe ze uitzocht en Molly die ze, toen het feest
begonnen was. .uitdeelde. Molly was het ten
«Lotte, die zeggen mocht, welke pop elk ziek
meisje krijgen zou.
Irua hdetöd er niet van ÜEo dingen (half te doen
en .daar zij er van overtuigd was, dat zij haar
zusje onaardig behandeld had, wist zij nu niet,
wat zij maar doen zou om het weer goed te ma
ken. Grijsikapje keeik met can stralend gezichtjo
naar haar .vriendinnetjes.
Dien morgen nog bad Moliy gelegenheid ge
had om haar berouw te toonen. Toen zij met de
anderen in de stad was en Ina even een bood
schap voor haar moeder deed, was zij alleen
een winkel binnengegaan en toen zij terug
kwam, had zij een pakje in do hand en keek
zij (heel vroolijfc.
Motöy was in' een speelgoedwinkel geweest en
had daar voor hot geld uit haar spaarpot kous
jes em schoentjes voor aile poppen gekocht.
„Voor jou, Ina", zei zo. „Ik héb jullie er sa
men over hoor en praten."
En Ina pakte acht paar beelderige schoentjes
uit, met kousjes die er bij pasten. Ik woet niet,
wie van de kinder on op dat oogeriblik het meest
blij was.
De patiëntjes in het ziekenhuis hadden een
boel prettigen middag en spraken nog langen
tijd daarna, zelfs toen zij al weer thuis waren,
over het feest en fde moodo geschenken, 'die zij
gekregen hadden.
Voor Ina, Molly en Grijsikapje werd het ook
een heerlijke 'dag, wamt vanaf dit tijdstip speel
den zij altijd samen en' bleven do hoste maatjes.
EINDE.
D&dky ©n zijn tweelimgizusje Détje ze
heette eigenlijk Delbora waren bij Groot-
(nïoed-er en Grootvader gelogeerd, omdat
Vader en Moeder cp reis waren. Do groot
ouders woonden in deoefïde stad en de kin
deren konden duis gewoon naar school gaan.
Al was Dicky nog maar klein, hij kon toch
bost loeren on heel wat met zijn bolletje ont
houden- Als zij met Grootvader gingen wan
delen, sprong Détje vooruit en vulde haar
mandje met bloemen, Dicky verzamelde al
lerlei planten en insecten en 'borg dlio in zijn
trommel, dJie hij voor dat dloel op zijn 'ladi
sten verjaardag gekregen had- En wat nog
het heerlijkst was Grootvader wist' er zóó
veel van te vertellen, dat Dioky nooit moede
werd altijd! naar meer bijzondodhed'en te vra
gen.
Dicky hie'M ook veel van aardrijkskunde
en als hij van vreemde landen hoorde, was
hij in zijn verbeelding op reis en zag alles
vóór zich.
Op een avond) kon Dicky echter niet met
zijn gedachten bij zijn les blijven- Op de
open bladtzijdfe van zijn leerboek stond met
groote 'lettersIJsland en Dicky mompelde
dlien naaan, maar kwam eigenlijk niet veel
vorder, al ha,cl hij zijn les al tweemaal over
gelezen.
„Het wil van avond maar niet", (mompelde
hij in ziichzellf, geeuwde en leunde achterover
in zijn stoel.
„Het is tij.di om naar 'bed te gaan, Dioky
2X3i Grootmoeder.
„Och Grootmoeder, iik ken mijn les nog
niethet will maar niet van avond."
„Je bent moe, DLck W© zijn vanmiddag
wel wat lang bud'ten goweest en daarom 5ö
het beste maar naar bed' te gaan. Als je dan
morgen vroeg opstaat, gaat het vanzelf. Je
weet, dat het je wel eens meer igeholpen
heeft, a'ls je vroeg naar bed ginig".
„Ja Grootmoeder, maar dat kwam, door
dat iik dan mijn boeken onder mijn hoofdkus
sen had gelegd."
Ook nu probeerde Dicky dit middelhij
stopte zijn aandrijkskuridê-hdelk onder zijn
kussen- Spoedig daarna lag hij ondor de wol,
fluisterende nog eens „IJsland", en het duur
de niet lang, af zijn oogen vielen dBcht.^
Bijna op hetzelfde oogeribfök hoorde liij
fijne stemmetjes om Zich heen, die hem toe-
fluisterden
„Arme DiCk Span je maar niét langer.
'Als je wilt, zu-lllén wij je met e%cn oogen al
do wonderen laten zien, waarvan je straks
•gelezen hdbt. Wij zijn uit IJsland .gekomen
en waren heel gelukkig, totdat men ons in
dit nauwe (kussen samenpakte. Er waait nru
juist een zuidenwindje en het is best weer
om te reizen.''
„Ik ga ook mee riep het boek onder het
hoofdkussen, dan kan ik je van alles wat1
we zien, de namen zeggen".
Zoo gingen zij op reis. Do maan scheen
helder en Dicky voelde zich door de lucht
zweven. Hij tuurde dn d)e verte en zag een
gouden streep spoedig steeg de zon als een
gloeiende sohijf omhoog.
„Goeien morgen, zon riep hij vroóhjk.
Plotseling werd hij een glinsterende wait er-
vlak te gewaar.
„Do Noordzee!" zei (het boek.
Dioky knikte, want hij wist cuu ook', dat het
fand, waarachter hij de zon zag opkomen, De
nemarken was en dat aan den anderen kant,
waar hij de maan als een zilveren sikkel zag
ondergaan, do Eugolsche kust zich uitstrekte.
Voort ging het, langs do Schotsoho Hooglan
den, voorbij do steile kusten -fan Noorwegen en
over de Shetland eilanden. Nu bemerkte hij
eenige donkere plekken in de zee, alsof er hier
en daar eonigo kruimels waren gestrooid. Jan
keek verwonderd om zich heen.
„De Farolr-ei'landen!" riep het boek, blij dat
het inlichtingen kon geren'. Hot word steeds
kouder on Dick bibberde, terwijl de trainen hem
in do oog on kwamen. Hij hoorde de ganzenroe
ren vroolijk lachen, want zij vonden het heer
lijk weer in de lucht te zijn, die zij in hun jeugd
nadelen ingeademd.
Opnieuw zag Diok een donkere plek in de
zee, ditmaal een hcele groote.
„IJsland," riepen de veoren en hot boek her
haalde: „IJsland".
Dioky kroeg het koud en huiverde.
„Arme jongen, bon je zoo koud?" fluisterden
de veeren Dioky in het oor en zij vlogen regel
recht op een berg af, welks met sneeuw be
dekte tóp boven alles uitstak. Uit do openingen
van dien berg steeg damp omboog.
„Hier kun jo uitrusten en je eens warmen,"
Zeiden zij.
7)
•En' het was een zworen, moeilijken en 'ge-
yaarvollen arbeid Dat aansjouwen en op-
heffen en naar boven voeren der zware rots
blokken, steemen, balken en planken, was
jgcen ikinderwerk. En daar aan de werklieden
nouwlüjks de onontbeerlijke ruist en schafttijd
gegomd, werd, en de landvoogd gezegd had
dat kasteel zaffi jullie wel in t-oom houden, was
het geen wonder dat er miet aittijd even vllulg
gearbeid weTd.cn dat men allerlei uitvluchten
verzon. Maar tie opzieners waren hardvochti
ge Oostenrijkers, en waar zij bemerkten dat
het aan werkkracht en werklust ontbrak,
da'ar lieten zij den nalatigen met stokslagen
tot dien arbeid dwingen. En als soms de een
erf andiero knaap een grijsaard' te hulp kwazm,
of. moede en afgebeuld op den grond uitge
strekt lag, dan werd hij onder de vreeselijk-
ste kastijding gedwongen om steonen en kalk
op de hoogste stelling te gaan aanbrengen
en dam weid er niet gevraagd of de arme jon
gen het er wel heelhuids zou afbrengen.
Niet vemró van daar, in 't Melobdal te Un-
ierwalden, woonde ..en landbouwer, die bij
het volk zeer in aanzien was, dóch door dén V
ïjmdrroogu! van LamdCnberg n-itea-mate gehaat
werd- En gjc-om voriöor ook. "Want die kloeke,
fëerre mam apoende zijne lsvridgenooten tot ver
stilt aten, en beval ban riüet' langer zooveel'
smaad en verdrukking, als een lam zoo ge
duldig tdéragjen- Eens had de zoon van dien
Zwitser, Arnold geheeten, een kleine overtre
ding begaan, waarop een geldboete stond.
Maar, h»e juichte die booze Gessier bij
zichzelf, tdlaft hij diien vijand nu eens duohtig
zijn macht kon laten gevoelen. Hij beval zijn
gerechtsdienaT©n om den boer tot, straf het
Schoonste span ossen te gaan ontnemen. Nu,
zoo goedschiks zou dat niet plaats hebben.
Dc boer weigerde zijn ossen af te staan, en
toen dè dienaren van den landvoogd' zich met
gewelld daarvan meester wilden maken, werd
Arnold woedend! omdat men zijn vader zoo
durfde aangrijpen, en de ossenzweep ophef
fende, sloeg hij er zoo heftig meê, dat een der
dienaren het verlies van twee zijner vingers
betreuren moest.
De zoon moest de vlucht- netmen, en toen
'de oude boer bij den landhroogd! op diens
kasteel kwam om zich oteer het gebeurde on
geval to verontschuldigen, toen o, 't is
vreeselijk om het gruwelstuk te vermelden.
De oude man worden op last van den land
voogd beide oogen uitgestoken, omdat zijn
zoon hem tegen den moedfovil der dienstknech
ten verdedigd had.
Immers, waar zuilke gruweldaden plaats
hebben, daar 'kan de -verbittering niet uit
blijven. Zulke menschenteerende handelingen
•mochten niet langer gedoogd worden-
Zie, ook te Uri en te Sehwijz, aan de over
zijde van het Yier-WaJldstatter-meer. waar
de even bloeddorstige Gessier het bewind
voedde, hadden .geen mindere gruwelen plaats,
'die wij echter riifetf zullen opnoemen- Een
enkel feit, d'art aanleiding gaf tot het ont
staan van het Eedgenootschap, mogen wij
echter niét onvermeld laten.
Op zekeren dag, dat de landvoogd Gessier
naar Küssnacht terugkeerde, spoedde hij
zich naar een nabij de brug „de Steincn",
fraai landhuis, hetwelk zijn opmerkzaam
heid zeer getrokken had.
Daar gekomen, vroeg hij den kloeken
Werner. Stauffacher, een algemeen geëerd
en geacht persoon: „Yam wien is dit
huis?*' en toen hij daarop een min of
meeit ontwijkend a.ntjfwoord' van de ejïgenaa.r
bekomen had, gaf hij dezen terstond ten-
antwoord: ,,Wie gaf jou verlof om huizen
to bouwen zonder mijn toestemming?"
„Dit is mijn grond en daarop mag
ik bouwen wat ik wil, heer landvoogd."
klonk het antwoord1, waarop Gcssïer hem
den rug toekeerde en voortreed.
„Daar zit weer een booze streek achter/'
mompelde Werner, niet zonder bezorgd
heid. „Och, gave de goede God ons de zoo
lang afgebeden redding."
„Hoor eens, manlief," zeide zijn huis
vrouw Geertruida. „zijt gij alweer bezorgd,
voor de dintren die komen zullenschaamt
gij u niet. Gij een man? Overal in onze
kantons worden cPag aan dag de grootste
gruwelen door of op last dier boosaardige
landvoogden bedreven; eiken dag en
overal heeft men er den mond van vol.
't Is klagen, jammeren, morren, en wot
niet "al. En wat' doen 'onze mannen
yri-fte c. yecvoigld1