,.k ys FEUILLETON. Marj©ri©'s Vjyand. „Een mi-croa-coop is het," vulde Nol aan. ,,Dan zou je 'm prachtig vinden.'' „Maar Bert, hoe kan een poot van een spin nou mooi zijn?-' ,,En toch ie-t-ie mooi! Eo Nol heeft ge. lijk: alle dieren zijn aardig, als je hen maar als vrienden beschouwt." „En alles is mooi. alleen moet je soms erg goed kijken, vóór je het zien kunt. Maar Oom Willem maakte ons op alles opmerkzaam. Hij begon met ons een worm en toen een mot en- daarna een mier te laten zien. O, hij heeft ons zooveel mooie en aardige dingen van hen verteld1! Een worm is een echte landbouwer, een mot een kleermaker, want hij maakt zijn eigen jasje en de mieren zijn van alles: soldaten en werklui, koninginnen en verpleegsters. Dat zou je niet denken, maar 't is toch heusch waar.'' „Ja, 't is hensch waar," herhaalde Bert., terwijl hij met zijn hoofd knikte. ,,0, wat leuk! Hè toe, vertel mij er nog meer van !'- riep Tick uit. „Je kunt een heeleboel over hen lezen in allerlei boeken. Maar ons avontuur staat nergens anders opgeteekend dan in ons hoofd; dat zullen wij je dus vertellen." „Graag! Begin maar gauw.' „Bert en ik vonden, dat wij vroeger die dieren lang niet altijd goed behandeld had den. Maar we wisten toen ook nog niet, hoe knap ze eigenlijk waren. Wij zeiden dit tegen Sara, maar ze begreep ons niet en lachte alleen maar. Eindelijk spraken wij er over met Oom. Hij zei, dat we ons heele leven maar heel goed voor alle die ren moesten zijn." „En dat zullen we natuurlijk," zei Bert; „maar ons heele leven lijkt zoo vreeselijk lang. 't Was ons niet gauw genoeg en we wilden dadelijk beginnen." En Nol ging voort: „We hadden ieder al twee centen ge daan in Oom s busje voo-r dierenbescher ming, maar wat beteekend'e dat eigenlijk» Zelf wilden we wat doen en op eens zei Bert: „Laten we een ziekenhuis vcor die ren openen!" We wisten natuurlijk wel, dat het de groote dieren, zooals paarden en honden niet helpen kon, maar we zou dan allerlei kleine dieren, zooals bijvoor beeld spinnen en muggen, die geen baas of vrouw hebben, kunnen- opnemen. Die zijn juist gesoliikt voor een ziekenhuis." „Maar zijn spinnen en muggen ooit ziek?" vroeg Vick. „Wat zou het grappig zijn een mug te vinden, cflie hoofdpijn had, of een spin met- waterpokken „Of een bij met mazelen!" zei Bart lachend. Nol bleef echter heel ernstig. „Het was voor gekwetste dieren',, zei hij. „En toen was het de vraag, waar wij het zouden oprichten. Op onzen tocht door het huis hadden wij benedén een kamer gezien, waar nooit iemand scheen te zit ten. In het midden stond een grappige, lange tafel met kleine zakjes, die er aan hingen, en er waren groene kappen om het licht. Het scheen juist geschikt voor ons ziekenhuis te zijn, omdat het er zoo rus tig was en zieken natuurlijk rust noodig hebben. En bovendien was de tafel, die aan alle kanten een hocgeren rand had. bekleed met zacht groen goeddat moesi gras voo-rstellen in ons dierenhospitaal. De kamer was verder leeg en soheen op ons te wachten. We dachten, dat we ner gens zoo'n mooit geschikt plekje zouden kunnen vinden. Daarom scheurden we een paar kartonnen doozen stuk en maakten er muren en zalen van. Daarna bedelden we bij Sara om wat suiker en strooiden die op den grond als eten voor de zieken. De meesten houden van suiker, is hot niet?" „Nouliet Viol-: hooren. „Laat nu gauw het karton zien-, Nol!" riep Bert. „Ja," zei d"e oudste van de broertjes en in het volgend oogenblik las Tick: Ziekenhuis voor gewonde dieren. Het waö in drukletters met krq't op een stuk karton geschreven en elke letter had een verschillende kleur. Vick las het heel ernstig hardop. „We zetten dit opschrift tegen de deur van het ziekenhuis en gingen toen de patiën ten zoeken. AT heel gauw vonden w$ er etfli paar. Er was' een duizendpoot, die twee pocten verloren had, een met met vleugels, die er net uitzagen, alsof ze verbrand waren en een slak met' een gebarsten huisje.* „Twee slakken", viel Bert j$n broertje in de rede, „en een vlieg, die zeker op vliegen- papier vastgekleefd gezeten had, zoo zwak en akelig zag hjf er uit; en een bij, die we '- dachten ,dat ziek wag, maar die misschien te veel honig gegeten had." „En eindelijk vonden wij in de broeikas een dikke pad, die een poot bezeerd had," ncemde Nol verder op. „Natuurlijk was die het grootst van allemaal, en daarom kreeg Jir} een zaal voor zich alleen. Jongens', wat was dat leuk! W\j bezochten hen net ab echter dokterg en omdat wij niet wisten, hoe wij hen behandelen' moesten, schreven wij allen rust en verandering van lucht voor." „We hadden hun misschien kunstvleugels en kunatpooten kunnen geven," zei Bert, „maar we wilden liever Afwachten, of ze misschien vanzelf weer zouden aangroeien." We gingen niet weg, vóór we de zalen met onze zakdoeken bedekt hadden, was' wel noodig, want het was net, dadelijk maar weer het liefst naar hu gegaan. Toen wij naar de zitkamer om thee te drinken, kwam Oom ock bi zei'Tante, dat we heel gehoorzaam w: weeet en ons den. geheelen middag ziggehouden hadden. Oom gaf ons toe een nieuw dubbeltje. Vóór wij dien avond naar bed ging ven wij onzen patiënten.' elk een paa meltjes van een stukje koek, dat onzen eigen mond gespaard' en in om hadden laten glijden. Ook voorzagen zieke van één of meer draadjes wol, zij lekker konden slapen. Daarna gingen wij zdf naar bed. Wij hadden al een heelen tijd ge toen wij op eens wakker werden door in de hal. Eerst dachten we, dat het kers waren en |lert was zóó bang, zijn hoofd onder de dekens verborg, „Dat deed jij, Nol!" „Omdat ik dacht, dat je je andei eenzaam zou voelen onder de dekei Nou maar, even later meenden wij, brand was en verbeelden ons zelfs, de vlammen onder de deur door kende en dat het in; de kamer warm en ren werd. Eindelijk hoorden we iemand ha chen en konden we het niet langer in lx houden. We moesten weten, wat cr a hand was. We kwamen dus uit bed, et den over het portaal' tot boven aan de Daar konden wij juist in de hal kijke wat denk je ,dat wjj zagen?" „Dat Mies of Grpsje een bloerap-o' orogegcoid." „Niets daarvan! We zagen een bk isje uit één der kamers komen, gewa roet oen bezem en' pen stofdoek." „Is dat alles?" „Alles! Maar 't was meer dan ger want ze kwam uit de kamer. Bert en i ken elkaar aan §n' riepen tegelijk uit: hebben het ziekenhuis ppitdekt;!" Maar meestem we zelf ook hard lachen» We li ons van de trapleuning afglijden „Op bloote voeten en ia onze nacht! den!" „En kwamen juist bij de deur van het kenhuis. Daar stond een menigte gr mensohen, allen met een stok in de h „Het waren er vier," zei Bert, rei Nol even zweeg om op adem te komen. en die hard met elkaar spraken. 1 fcchien zouden wij ons haastig uit de vot gemaakt hebben, als zij ons niet juist ge hadden en Oom: „Kijk, daar z\jn ze. I heb je de rustverstoorders"' geroepen terwijl de anderen vroegen: „Wat heb bei va rii •al m k( ei h< «n 'v ,u e Een verhaal uit den Engelschen Burgeroorlog. Naar het Engelsch van M. ADAMS- Bewerkt door O. H. 22) „God heeft mij geholpen," antwoordde Mar- jcrie. „Ik haid hem gevraagd, of ik je redden moeit. En sinds dien dag heb ik eiken avond voor je gebeden voor jou en Jocelyn." Jasper bleef eenige ©ogenblikken zwijgen en starend voor zich uit kijken een Marjorie, die op eens aan haar armen dansmeester dacht, ging voort met ook zijn belangen te bepleiten. „O Miss Marjorie, laat den vioolspeler toch rusten, als de kolonel alleen maar iets zou wil len doen voor meneer Jocelyn," viel Gilbert haar ongeduldig in do rede. „Hij is heel arm, Jasper, en ze hebben zijn riool verbrand. En je kent hem nog van vroeger," zei het kind. „Ja zeker, ken ik hem," antwoordde kolonel Graham. „Maar ik weet niet, of ik hem wel dn vrijheid kan stellen. Wat den gevangene be treft,'.' ging hij ernstig voort, zijn vrienden daar bij aankijkend, „zijn leven is in mijn handen benden, die reed© temg- verstijfd en koud zouden zijn. zonder de hulp van Miss Marjorie." Er heerschte eenige oogenblikken diepe stilte. Toen stond kapitein Joyce op, nam Marjorie's hand in de zijne en drukte er een kus op, alsof zij een volwassen dame geweest ware „Je bent een heldin, Miss Marjorie," zei hij ernstig. „Marjorie." zei Jasper eindelijk, „kapitein Joyce zal jou en Gilbert naar een andere kamer brengen, terwijl ik met deze heoren beraad slaag." Het kind liet zich' van zijn knieën glijden en ging mei den kapitein mee. O, wat wel dat wachten haar vrees el ijk lang! Haar hartje klopte zóó onstuimig, dat zij nauwelijks kon ademhalen, terwijl Gilbert al oven bleek was als zijzelve. „Nu wordt het beslist. O Gilbert! „De Kolonel kan hem redden, Miss Marjorie. En-( jij hebt den kolonel gered," fluisterde Gil bert bijna onh aanboor. Eindelijk hoorden de beide wachtenden een deur opengaan. Iemand liep dc trap af en weer voigde er een stilte Daarna klonken er voor de tweede maal voetstappen op de trap en werd er opnieuw een deur geopend. In het volgend oogenblik deed kapitein Joyce de dour van het kamertje, waarin zij zaten te wachten, open en liet hen in het eerste vertrek binnen. Daar in het volle licht zag Marjorie Jocelyn staan! „Ik hen vrij, lieveling, tor wille van jou!" riep hij u«it, terwijl zij elkaar omhelsden. Op de tafel lag een -hoop gouden en zilveren tauntea - „En ook ter wille van jou hebben wij zakken omgekeerd, zoodat je met dit geld mi ter Denton's boete betalen en hem zelve b6\ den kunt," zei Jasper lachend. Marjorie probeerde eveneons te lachen, <3 zij barstte plotsoling in tranen uit. Jocelyn streek haar zacht over de blo: krullen en toen zij tot kalmte gekomen was, zij: „Wat een massa geld! Mag ik dat allen: voor hem bobben?" „Allemaal." „En mogen wij nu "dadelijk naar hem gaan?" „Van avond niet meer, maar morgen, liefj antwoordde Jocelyn. „Je moet nu gauw naar 'huis en naar b Morgenochtend zal Gilbert met je naar de vangenis gaan," zei Jasper. „En als hij belooft niet meer te spelen, vi de oorlog uit is, heb ik nog een viool, die hem geven zal in plaats van de zijne," menj» kapitein Joyce zioh in het gesprek. „t Is beter van niet," zei Jasper, „veel b? van niet." „O ja, alstublieft!" pleitte Marjorie voor b ouden vriend, „zijn viool was het eenige, hij bezat." „Sta mij toe, dat ook ik iets doe voor M Marjorie, kolonel," zei de jonge kapitein 1 „zelfs ai ds het maar zoo weinig aüe afstand doen van eon oude viooL" EiN**E.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 10