FEUILLETON,
Marjorie's Vijand.
ten wetottf En wie za! 'hen ooit kunnen schillen?
Arme, kleine cBsJge©! Wat moeten ze taai en
stijf zijn? Ik wot maar, dat se wat dichter bij
ons standen, dan zoclden wij hun dat eens aan
bet verstand kunnen brengen."
m. -
Nog garoiman tijd praatten zij zoo door, ieder
tevergeefs trachtend de andoren te overtuigen.
„Ik 'heb lanjg genoeg naaat jullie gewoond,"
bromde eindelijk een doniketrroodo Biet in het
aangrenzende bed; „en jo hebt mij irooat willen
veranderen. Maar dait zou je ook niet gdlukt
zijn. 't Is wat mooie om ie zeggen, dat rood
geen goede kleur is. Ik denöc. dat je zelf niet
rood kunt worden en daarom op deze kleur af-
geoft. Maar ik wil wel weten, dat ik er trotsdh
op ben van binnen en van buiten rood te zijn,
wan t ik zie er daardoor veel beter uit dan jo
vriend, die beweert, dat wit van binnen mooier
is, een uitspraak, welke ik zeer betwijfel. Maar
het is eigenlijk dwaas, aridh over zulke dingen
boos te rnaken. Ik zeg dus niets meer; alleen
raad ik jullie allemaal aan zoo rood mogelijk
te worden. Jo woont in denzelfden grond als
ik en kunt het dus be9t. En jullie, Uien, moeten
werkelijk niet zoo'n prae/te hebben*, wat een
omslag, eerst laag over laag, refc over rek te
groeien en «dan een lossen schil, die alles bij
elkaar moet houden! Waarom groei je niet, als
één stevige maasa en daarmee uit? Dan zou
iedereen nog eerns zien, wiat je kom. Ik kijk
altijd maar naar het resultaat. Nu, en wat zeg
gen jullie van mij? Ik geloof, dat niemand zich
zoo flink ontwikkelt en er zoo goed uitziet
al> ik."
«Hoor je hen Hoor je hen praten flui
sterde nu de Sterrekefls togen zijn buurtman,
bet MostertJplantje. „Hoor je, wat ze allemaal
zegige© over hun groei, hun wortels en hun
lichaam, ovor hun grootte, kleur en vorm
Het eteant mij org 'bedroefd, want ik kan mij
op niets van diit alles verheffen en ik woon
toch oCk in dezelfde aarde. Wat moet ik
,doen En wat doo jij G-roei je als een greo-
ten, witten bal, of als een langen oranje me
neer d'ie spits toeloopt Heb jij een bol, waar-
.vain de eene rok over den andere groeit en
laat jouw schil gemakkelijk los? Sommigen
praten er van can bij wijze van tijdverdrijf
eenige vezels uit te werpen, maar •dat doe ik
altijd, dik iraioet het doen, an'ders is het heel
gauw met mij gedaan. Geef mij eens antwoord
op mijn vragen, maar heel zacht, want ik
'heb liever niet, dat de anderen ons hooren".
„Ik werp ook vezels uit'', fluisterde het
'Mosterdplantje nu „maar ik zou het in alle
richtingen -doen, als ik het kon, naar boven
naar beneden en oip zij. Ik wou, dat ze me
i'nooit gezaaid hadden. Beter nooit gezaaald
.te zijn cn noodt gegtroeid te hebben d'an met
zulk een weinig beteekenende. bedoeling. Wij
Een verhaal uit den Engelscheo Burgeroorlog.
Naar het EngelscÜ van M. ADAMS-
Bewerkt door 0. H.
21)
Haar sjaal gleed op don grond en kapitein
Joyce herkende nu het kind in haar, dat hij
'dien morgen op rijn paard had getild.
„Naar wien wou je gaan, jongedame 7'*
vroeg hjj wiendolijlk-
„Naar Jasper naa/r kolonel Graham,"
stamelde Marjorie.
frik ga juist naar boven om met hem den
avondmaaltijd te gebruiken. Kom maar mee."
„Is is Jocelyn hier ook vroeg zij nog.
„Ik heb judet met hem gepraat en gesprcr
beerd, of hij mij ook geheimen wilde vortel
len. Maar dat wil hij niet, Mii-ss Marjorie'.
„Het zijn geheimen van den Koning, niet van
hemzelf. Natuurlijk wil hij die niot vertellen,"
antwoordde Marjorie fier.
„Zou jij de geheimen van den Koning ook
da© niet vertellen, als je leven er van afhing?"
„Noodt I"
„Ik geloof werkelijk, dat je het niet doen zou,"
e temde haar vriend lachende in.
„Hier Kolonel!" terwijl hij dc deur van
eau ruim boven vertrok opendeed ?-v „hier is
zijneer al' heel ongelukkig aam toe. Er schijnt'
iets te haperen aan ons, ais ik maar wist
wat. De aarde schijnt hun ruimschoots te
geven, wat zij ons onthoudt.
„Of wij zjjn zwak en hulpbehoevend: en niet
in staat te proditeeren van hetgeen zij aan
biedt", meende de Stenrekers-
En zij erih redden den geheolen verderen
avond- Maar zij waren de eenigen niet, die
zich omgelulkkig voedden. De Wortel was lang
niet op zijn gemak en kon zijn natuurlijken
aanleg niet langer volgen, zonder daarbij te
denken, dat hjj eigenlijk een stevige rondo
ba'l, wit vanbinnen en rood van buiten, be
hoedde te zijn.
De Ui dacht achteraf, dat de Biet misschien
toch gelijk had en een stevig© roocï© en vlee-
zige (massa eigenlijk beter was dan zijn door
sol lijnend© lagen Hij was wel eng omslachtig.
Misschien was hij weitkelijk niet diep ge
noeg iin de aaide doorgedrongen. Iemand
had1 gesproken orver het uitwenpen van veoeds
bijwijze vare. genoegen maar hij deed het,
omdat hij 'het doen moest, anders niet levem
kom. Andieren hadden zooveel steun niet noo-
di/g en vraren misschien voel verstandiger.
En ook de Biet vweftde zich niet op haan*
geanaJk, want al gaf zij op de Uien af, i®
haar hart moeët zij todh erkennen, dat het
wel knap was om zoo te groeien enall
zou zij het ook nog zoo gra-ag wiillen, zij er
niets van terecht brengen zou.
Misschien waren het alleen de Radijsjes, Idiö
tevröden waren en hum vorm en kleur wer
kelijk niet voor verbetering vatbaar achtten.
Hot ging al heel rumoerig toe in dte moes
tuin en het werd nog steeds enger, daar zij
3en wind en de wolken, d© zon, de maan en
de sterren zelfs aanriepen om eens even stil
te blijven 6taan en hun te zegjgeD, wie er
nu eigenlijk gelajk had wie gebruik en wie
misbruik maakte van de gaven, welke hem
toevertrouwd waren en wie nu werkelijk zóó
goed' groeide, dht hij allien anderen ten voor
beeld kon zijn.
IV.
Maar zij riepen en Mroegen te vergeefs.
Totdat op zekeren avond de wolken, welke
zich reeds dagen lamg boven den moestuin
hafddan samengepakt, als regen omlaag kwa
men en icteze dadelijk in dein grond, die er'
zoo naar verlangd had, drong. Er werd slechts
éón kreet gehoord, welke echter door alien
geuit werd en dfie luidde „Hier is een bood
schapper nu zullen wij het hooren I" alsof
zij dachten, dat niemand anldere bezigheden
had, dan naar hen te luisteren en in hun
twisten uitspraak te doen-
En weer kwamen zij met hun vragen wie
gelijk had en wie oivgiefBjk- De Sterrekans
een oude kennis van u, die met ons den maal
tijd gebruiken komt."
Jasper sprong op. Hij zat mot twee andere
officieren aan een gedekte tafel en de leege
stoel tegenover hem wachtte blijkbaar op kapi
tein Joyce. Marjorie beefdo over al haar lodc-
maten, toen zij op hem ai stapte: hij zag er zoo
streng ere ernstig uit in zijn uniform der Rond
hoofden. Doch toen zijn blik op haar bleek ge
zichtje viel, kwam er oen zachte uitdrukking in
zijn oogen em glimlachte hij vriendelijk tegen
haar.
„Wel Marjorie!" riep hij uit, „wat brengt je
en nog wel, op dit uur in „dc Gouden
Leeuw"?"
,,'t Is dwaasheid en dat hob ik haar ook ge-
gezegd, kolonel," mompelde Gilbert, die zijn
jeugdig meesteres jo op de hielen gevolgd was.
„Het is om Jocelyn te redden. Jasper, wil je
Jocelyn redden?" vroeg Marjorie hijgend.
Jasper gaf niet dadelijk antwoord. Hij trok
Haar op zijn knie en zei:
„Drink eens wat, lieve kind," terwijl hij een
glas aan haar lippen bracht. „Zij is heelemaal
van streek. Je hadt haar hier niet moeten
brengen zei hij, zich boos tot Gilbert wen
dende.
„U on meneer Jocolyn en zij zijn alle drie
hetzelfde u zot uw wil door, al zou u or ook
hot leven bij inboeten," zei Gilbert beloedigd.
„Haar handjes zijn ijskoud," ging de kolonel
voort, ze voorzichtig in de zijne warm wrijvend.
„Dat hindert niet," fluisterde de arme Mar
jorie „Jasper, wil je
„Heeren," zoi kolonel Graham, do ocidore of-
fi/jeren ernstig aankijkend, „dit is het zusje
vroeig echter, nietszij stoaid wan' ai
bevem in den regen en dacht„nu woi
vonnis geveld, arm, nutteloos sahepa
ik 'ben Nooit, nee nooit, zal ik miji
weer Idiuirven opheffen
En wat den Wortel tietrof, in wie
bed de regen het germ'akkeüijkst kon dc
gen, de Wlorrtel legde in gmd gekozen
den «ie geheel© zaait uit hoe de twj
staan was en wat hij gezegd h'a'd)
hoop hij eerat geweest was en hoe !ai
verslagen daarna.
Nu waren <Je Regendruppel® edht<
van plan een haastig en cmdoondao
woondl to geven. Maar terwijl zij langz
de (bedden neervielen, ruisahten zij
vrede, vreide En werkelijk schenen z
om zich heem te verspreiden, zoo stil
1% wehd het in den tuin.
Na eeo poosje ruischle de regen
„Anne, klein© onderdeeltjes uit 'het
Koninkrijk Natuur ieder van jullie
bjj tot haar volmaking ieder var
heeft één of meer talenten, ieder i:
in zijn soort. Hoe kwamen die ver
tende gedachten toch brj jullie op?
bergtop slecht, omdat er geen graan
kan zooals in het dal? Is het dal
omdat het de wolken niet doorbore:
Stroomt de beek te vergeefs, omdat
niet verbreeden kan als de zee? En
de zee gelijk, alleen omdat haar
zout is? Ieder is goed in zjjn soort,
moet zpr. plicht doen. .Vrede, vrede,
dus"'
En werkelijk scheen de vrede steed
neer te dalen in den tuin.
„Hoeveel te meer is dit btf juli
geval/' ruischte het verder, „bij
die ieder verschillende talenten onto
hebt. Ieder moet zgu plicht vervul
het Koninkrqk der Natuur. Van son
wordt verlangd, dat zrj diep in jje
zullen doordringen, anderen moeten
aan de oppervlakte blijven. Sommigei
ten oranje zijn, anderen weer wit, r<
nog anders van kleur. En allen, di
doen aan de eischen, welke aan hen t(
worden, hebben niet le vergeefs gelee
Vrede, vrede, vrede1"
Hefc geruisch ging over in gefiuisU
gefluister in een stilte en op dit
blik bescheen de maan den moestuin,
nu overal vrede heerschte.
En de vrede werd niet weer vers
want vanaf dit oogenblik durfde oc
Sterrekers haar hoofdje weer opheffti
zij was immers goed in haar soort.
Het gebeurde dat jaar slechts één o
maal, dat toen de tuinman de Worte
den grond haalde, er een heel wans
tc voorschijn kwam, één die blijkbaar
va© Jocelyn Bradaford. 'Als gij het mij te
wil ik u vertellen waar e© onder welke o:
dagheden wij elkaar voor het laatst o:
hebben."
En in werinig, doch veelzeggende woord
schreef hij, hoe hij bij Marston Moor g
werd en hoe Marjorie hem verzorgd en d
ken van Chesham Wood getrotseerd ha
zün vrienden to gaan zeggen, waar hij wa
De eenigo onderbreking kwam van Cu
kant. De oude knecht steunde even, to:
hoorde, dat zijn hemd in reepen gesoheur
om er oen Rondhoofd mee te verbinden
Daarna vervolgde kapitein Joyce bot vc
Hij vertelde van het zwaard van Gideon e
Miss Marjorie hem bevrijd had, toe© hij
Sir Piers stond, door do schuld op z»
nemen.
„Maar wat was het zwaard van Gideon
lijk?" vroeg Merjorie nu.
„Berichten, welke de generaal aan mi jr.
gen had toevertrouwd. Ja, ja, Marjorie, a
je door en door Koningsgezind, je hebt
vijand toen toch een beetje geholpen."
„Zij kreeg klappen en wend in baar
op water en brood gezet, omdat zij met
zoggen, wat zij met do dingen, die zij we?
men had. uitgevoerd had!" Mot doze w«
mengde Gilbert zich nu in het gesprek.
„Heb jo hot erg moeilijk gehad, lieve k
vroeg Jasper teeder.
(Sfot vol?