Naar het bosch!
Een tamme Schildpad.
Een sterke man.
Zijn plicht gedaan.
BJc vasthield, trok met de andere den
Bengel op.
Maar, o wee, wat gebeurde daar nu?
Een bons, een slag, een plons,
een rinkeldekink, envreeseliik ge-
gil! -
't Was kleine Jan, die nu op eens op den
grond lag, en op hem lag de glazen bak.
En 't water stroomde over Jantje lieeu,
terwijl de vischjes naast en op hem spar
telden. Jan liad op eens allo visschen te
gelijk gevangen
Hoe was dat nu zoo gekomen? Jantje
zelf begreep cr niets van. Hij kon niet
begrijpen, dat hij, toen hij den hengel op-
Haalde, het evenwicht verloor, van den
stoel viel en den glazen bak, waaraan hij
zich met één handje vasthield, in zijn val
meesleepte. En hij gilde maar. En de vis
sollen spartelden lustig om en over liem
heeu.
Daar kwam moeder met een verschrikt
gezicht binnen. En toen ze nu Jantje
daar zoo zag liggen, schrikte zij nog meer.
Ze dacht, dat hij zich wel erg bezeerd
moest hebben. En ze liep op hem toe en
„Aóh, lieve help, Wim's mooi aquarium!
Ach, wat zal die jongen nu wel zeggen!"
riep ze bijna schreiende uit, toen zij zag
wat er gebéurd was.
Toen Jantje nu moeder zoo verdrietig
zag, vergat hij zijn eigen verdriet. Hii
hield op met gillen, stond' op uit het zand
en het water, dat om hem heen lag, schud
de zich toen als een natten poedel en ver
telde met een heel bedlrukt stemmetje,
dat hij het „echt" niet kan helpen, dat de
glazen bak over hem heen viel.
,,'t Kwam alleen door de stoute vis
schen, moesje, zei hij. „Ziet u, toen ik er
één had gevangen, wilde ik d'en hengel
ophalen, enwetoen gingen allo
andere vischjes ook mee, en toen kwam
de bak en 't water ook, en toen ben ik
gevallen en toen werd ik erg nat
Moeder keek, door haar tranen heen,
Haar kleinen Jan aan. Neen, straffen kon
zij het ventje niet. Hij was nog zoo'n kleu
ter hij begreep nog niet, dat liii iets ge
daan had, dat verkeerd was. Maar toch
moest hij moeder beloven, dat hij nooit
meer jn Wim's aquarium uit visschen zou
gaan.
Wat Wim zei, toen hij dien middag
thuiskwam, dat vertelt de geschiedenis
niet, maar wel kwam alles weer op zijn
pootjes terecht.
TANTE JOH.
Sommige menschen houden er een
schildpad' op na en menigeen heeft in zijn
kelder zoo'n dier, dat 's zomers naar der>
tuin gaat, om schadelijke insecten te doo-
den. Iemand verbelde mij het volgende van
Haar ta-rmne schildpad.
Toen ik op den koop van een schildpad
uitging, koos ik er één, waarvan het schild
helder en doorschijnend was en omdat ze
haar levendigheid toonde door haar kop
onder het schild uit te steken en haar poo
ien te bewegen.
Toen zij mij thuis bezorgd werd in
een stevigeoi, papieren zak sloeg het
weer plotseling om. Heb werd koud. Ik
zette liaar daarom in een kamer en zij bleef
daar uren lang liggen zonder zich te be
wegen
Zij was zóó bang, dat zij haar kop geen
oogenblik uitstak. Tegen den avond kwam
er echter wat beweging in en kroop rij
over het zeil in de richting dor kachel. Ik
dacht, dat zij honger had, weekte wat
brood in melk en zette dat in een schotel
voor haar neer. Na er eenige happen van
gegeten t-o hebben, stapte zij echter door
haar schotel heen, zoodat ik het veiliger
vond haar in den tuin haar eten, te geven.
Ik nam nu proeven met wormen, die ik
in haar schotel legde Zij keek or naar,
doch liet ze ontsnappen; om slakken,
scheen zij al evenmin te geven.
Iemand xded mij aan, een steen van den
vloer dier broeikas op te lichten en ik 2etto
baar o-p de open plek, waar zij omringd
was door allerlei kruipend gedierte, dat
als vereohrikt door elkaar krioelde. Ook
dfit was niet van haar gading en de schil d-
Ee eerste mooie zonnedag
lokt allen naar het bosch;
de blauwe klokjes luiden al,
verscholen tusschen 't mos.
.Wie n u nog^ in de kamer blijft,
is stellig ^iek of oud,
neen, hoor, geen mensch, die ons vandaag
nog langer binnen houdt!
We hebben veel te lang getuurd r
csar wolken dicht en grauw,
naar regen, regen, dag aan dag,
die niet verdwijnen wou.
pad maakte, dat- zij gauw wegkwam uit al
dat gewriemel.
In den zomer was zij dol op allerlei bla
deren en sla. Nu en dan verslikte zij zich
wel ceus in een steeltje of stokje eai dan
was do eenige manier om haar verlichting
aan te brengen flink op haar schild to
kloppen. Aardbeien waren een traktatie
voor haar. Zij rende over de kiezels, als
wij er haar een voorhielen. Kersen en
frambozen waren ook van haar gading en
zij besmeerde zich zóó met het sap, dat zij
haar kop en haar pooten moest afvegen.
Soms bedroog haar gezicht haar en trachtte
zij zich meester te maken van mijn vinger,
waaraan ik oen ring met een rooden steen
droeg, dien zij voor een vrucht aanzag.
Aan water had zij geen behoefte, behalve
wanneer zij gebrek aan bladeren had.
Toen de winter naderde, verloor de
schildpad haar eetlust en ik peinsde er
over, hoe ik het haar aangenaam kon ma
ken. Eerst probeerde ik do broeikas, doch
daar was heb te vochtig. Waarschijnlijk
zoeken de schildpadden, die gedurende den
winter in den tuin gesloten worden, een
gaatje of hoekje, waar zij beschut zijn te
gen regen en wind. Onze tuin was echter
to klein om zulk een schuilplaats aan te
bieden.
Iemand, die jaren lang een schildpad
hield, vertelde mij, dat deze den winter in
een ouden hoed doorbracht, welke in een
kast lag. Eindelijk vond ik voor de mijne
een winterverblijf: een oud kistje, dat ik
met flanel voerde. Daar lag zij overdag
in. Soms, als 's avonds heb licht op was,
stond zij op en maakte een wandeling door
de kamer. Een barer meest geliefkoosd o
houdingen was: op haar achterpooten
staande en met haar voorpooten over den
rand van het kistje allerlei gebaren ma
kend. Dat was een grappig gezicht. Soms
verloor zij daarbij haar evenwicht en tui
melde hals over kop in het kistje.
Eu nu nu schqnt de lieve zon, r,
^vergeten is '6 verdriet;
wij hupplen, springen en daarbij
weerklinkt ons vroolgk liad.
We nemen ons twaalfuurtje mee
i vooreerst zie j' ons niet weer
eti als het ons er goed bevalt,
dan doen we 't nog een keer.
HERMANN A".
In een klein Noorsc-h dorpje waren twee
kindoren aan het spelen. Zij wilden een
steen wegTollen een grooten, zwaren
steen. Doch zelfs met vereende krachten
waren de kleuters niet sterk genoeg om
beweging te brengen in het logge ge
vaarte.
„Mijn vader kan liet wel!" zei de kleine
jongen. „Die is zoo sterk als een beer."
„En mijn vader is nog veel sterker, die
ls zoo sterk als" heb meisje bedacht
zich een oogenblik „dat is de sterkste
man van de wereld!-'
Onbewust had de kleine de waarheid
gesproken. Haar vader heeft getoond, de
sterkste man te zijnwellicht niet In phy-
sieke kracht, maar in moed en volharding,
in het trotseeren van gevaren, in het over
winnen van- moeilijkheden.
Want. haa.r vader is Frith jof Nansen, de
koene, onversaagde Noordpoolvaarder.
Bij het beleg van Namen bad een sol
daat. die in de loopgraven werkte, pas
een schanskorf geplaatst, toen een kanons
kogel dien wegsloeg. Hij haalde 'een twee
den, die een oogenblik later ook uit elkan
der vloog; met een derden ging het even
zoo. Toen ging hij in do loopgraaf zitten,
da<ar hij met Zijn eenvoudig soldatcn-ver-
stand begreep, dat heb plaatsen van dien
schanskorf hem eindelijk het leven Icon
kosten. De officier, die het toezicht bij den
arbeid hield, riep hem toe: „Maak dat uw
schanskorf op zijn plaats komt!" De eol-
daa/r stond op, en zed alleen„Ik zal het
doen, kapitein, maar het loopt slecht met
mij af." Hij bracht ee»n vierde korf, en ter
wijl hii bezig waa hem te plaatsen, wierp