Een snoeper gestraft. •Berijmde Spreekwoorden. ANEKDOTES. CORRESPONDENTIE. (Nu -waren de schaapjes gelukkig gered Zij snelden den hond te geraoet, En lekten al blatend diens pijnlijken poot, Zoo deerlijk gewond en bebloed^ •£n toen straks de boer weer de weide verliet Met den wakkeren bond aan zijn zij', •Toen sprongen do schaapjes de weide in 't vond, Zij waren zoo dankbaar en blij. *£n moede gedarteld vlijt ieder zich neêr Ter ruste op 't grasrijko bed Eu thuis zei de boer tot zijn dapperen hond: „Gij hebt er mijn schaapjes gered!" O 5 zekeren dag \ras een beroemd "FranSch Letterkundige met een vriend in gesprek, toen een van zijn neefjes in 13e tniskamer op diens terugkomst vrachten moest. De knaap, die zioh erg begon -te .Vervelen, snuffelde intusschen de kamer eens rond, en ontdekte eindelijk op hot iuffet een schotel met peren, die lekker gestoofd waren. Toen de beroemde schrij ver eindelijk tot rijn neefjo terugkeerde, [ontdekte hij alras, dat de voorraad peren aanmerkelijk verminderd was. Hierover •zeer verontwaardigd, vroeg hijFrits, hebt gij zoo aan dat schoteltje daar ge snoept?'' Had de knaap nu die waarheid -maar gesproken, dan was hij er met een itrustige berisping afgekomen, maar, hij ontkende pertinent, het gedaan te hebben. „Nu, dat verheugt me," zei zijn oom, „want die peren daar, zijn in vergif ge kookt, omdat we zoo vreeselijk door ratten 'geplaagd worden." Dit vernemende, werd de knaap zoo [bleek als marmer'. Luidkeels weenende riep ■hij uit: „Och beste oom, red mij, red mij, 'ik heb het wel gedaan „Dat dacht ik wel," luiddo diens ant woord. „de peren waren niet vergiftigd, dus marsch nu mijn huis uit, en zoolang ala je dat liegen Diet afgeleerd hebt, moogt ge mij niet onder de oogen komen. door REGRUB. I. Op zekeren dag viel 'n paard op de straat, •Het was bier in een mn de straten, Natuurlijk direct veel publiek er omheen, ;B*t druk over 't geval stond te praten. Vooral één mijnheer bad verbazend veel praats, ,'t Moest zus en het moest zóó geschieden, De man, die het paard reed, dat was geen koetsier. Als hij maar z'n hulp zou bieden. ..Welnu, beste heertje", zoo sprak de koetsier, „Biet paarden omgaan, schijnt u eigen, „Pan kost het u wis ook géén moeite voorwaar, ..Mijn bles op de been weer te krijgen". Mët gaf hij de teugels dien heer in de handen, En plaatste zich lachend ter rijde. Terwijl 't. publiek er getuit?e van was, En kostelijk toch zich vermeide. „Vooruit nu, jij branie," zoo riep er fluks een, „Jij stondt tóch daar straks zoo te bluffen. .Kom. dus aan 't werk, laat zien, wat ie kunt, „En sta hier nu niet zoo te suffen." Maar ach, die stumperd wist niet, wat te doen. Hij kon zich niet wenden of keeren. Dan kwam het gelaoh van *t publiek nog daarbij, Zijn diepe verlegenheid) vermeeren. „Ja, ja, mijnheertje," sprak plots de. koetsier, ,,1 Blijft maar immer 'n waarheid, „De beste stuurlui staan aan wal, .,Dat komt ook nu weer tot klaarheid 1" II. Mijn,neefje, eeu jongen van haast twaalf jaar, Had gaarne, dol gaarne, een fiets; „Wel", sprak toen z'n vader, „spaar maar zolf (er voor op, Van mij krijg je beusch daarvoor niets. Jo krijgt van je moeder, je broer en van mij Tooh lederen Zondag wat geld, Het goudstuk, dat oom je met je jaardag (steeds geeft, Dat moet er dan ook bij geteld!" Al viel bet mijn neefje niet heel erg mee, Hij wist toch, als vader iets zei, Dat deze daarin geen verandering bracht, Al smeekte z'n ma ook er bij Toch had er ons baasje, zoo ik eerder reeds zei, Zoo gaarne een fiets in bezit; De gedachte alléén deed hem glunderen reeds, Het denken aan menigen rit. Dies ving hij met ijver, volharding en vlijt, Met sparon reeds dadelijk aan. Wat hij zender ophouden, iedere week, Wel drie jaren lang heeft gedaan. Toen had aan het einde van dien langen tijd, Hij. een flink groote som bij elkaar; Nu "mocht hij met vader een fiets koopen gaan; Nu was er mijn neefje dus klaar. „Je hebt nu", zei vader, „eens zelf weer gezien, Denk daaraan toch altijd, voorwaar, Dat ie deren dag oen klein (draadje bewaard, Een hemdsmouw -wel maakt in (hef j a a r". Ingezonden door Mina Dekker. Snugger. Gast: Zeg. Jan, ik sta nu al een kwartier op hef scheerwater te wachten. Is het nu nog niet klaar? Hotelknecht: „Neen, mijnheer, ik heb ander water genomen, want het eerste wilde niét gauw koken." Vrouw: „Zeg man, moet je nu eeuwig en al tijd een sigaar in je mond hebben?" Man: „Wou jij dan soms dat ik een sigaar in mijn knoopsgat stak?" Ingezonden door J. D. van Dijk. Jantje: „Ik geloof, dat het vannacht heeft gevroren." Piet: „Ja, en zelfs zoo erg, dat de tanden, van mijn moeder, die op de waschtafel lagen, er van klapperden I Ingezonden door Ida Brakema. Een heer tot Dn-kse: „Zoo, hoe gaat het jou en je gezin?" Dirkse: „Heel goed, alleen heeft mijn vrouw veel iheumatiek, mijn dochtertje de mazelen en ik ben zelf erg verkonden. Ingezonden door Dirk Kienjet. Verraden. Knecht (de herberg binnenstormende) „Bao?, L>abs, 't heele huus steet in brand." •Boer: „Ik zat al op oe te wachten Dirk Ingezonden door E. Colin. „Juffrouw Jansen, groeit uw jongen goed?" „0, als kool, en hij loopt nu al drie maanden." „Wat zal hij dan moe zijn." Ingezonden door W. F. Louwrier. Moeder, daar is een muis in de emmer met melk gevallen." „Nu, jongen, heb je hem er uit gehaald?" „Neen, moeder, maar ik heb er de kat bij gegooid." Ingezonden door Willem van Es. Jan: „Heb je dat gehoord vanmiddag van dat meisje van 12 jaar, dat vandaag voor het laatst Piet. „Neen, wat dan?" Jan: „Dat vandaag voor het laatst 12 jaar is, want morgen wordt zo 13 jaar." Klein broertje Ferdinand, die deze maand 3 jaar wordt, wou op oen Zaterdag in den tuin. Toen zegt moe: „Neen, broer; Maan dag. als het zonnetje schijnt." Even later breekt de zon door en zegt hij. „Moe, nu is het Maandag buiten!" Bij gelegenheid, dat de directeur eens bji ons was, zegt broer: „Moe, mag Ferdi «and de glazen deur even zien." Hij be doelde natuurlek de directeur. Later begroet hij den gast met de woor den: „Dag, mijnheer de Glazendeur," Een volgenden keer, toen onze zus de Speelgoedkast opgeruimd had en ik er iets uit wou halen: „Moe, ga gauw eens kijken. Jan wil de kast uitruimen en zus heeft hem pas opgeruimd." Onlangs kwam in een banketbakkers win kei te Parijs een deftig heer, met het legioen van eer in zijn knoopsgat, die voor 15 fr. taartjes en suikorgoed kocht. Hij ging daarmee op den hoek van de straat staan, deelde rijn lekkernijen uit aan al do kinderen die hij zag, en daar er juist een paar scholen in de buurt uitgingen, had hij weldra een menigte van het jonge volkje om rich heen verzameld. Zjjn voorraad was spoedig uigeput, maar hij gaf den kleinen verlof, in den banket winkel te gaan en alles op te eten hij zou het betalen Dat liet. do kinderbende ziet geen tweemaal zeggen, rij drougen dei» winkel binnen, en begonnen er zich lustig te goed te doen aan al het lekkers. De banketbakker was woedend en liep naar de politie, maar toen hij met een commissaris en een paar agenten" terug kwam. was de winkel juist geheel ledig ge geten De vreemdeling was echter niet ver schrikt door de komst van de dienaren der gerechtigheid, maar vroeg bedaard hoe groot het bedrag was van wat de kinderen opgegeten en gebroken hadden. Hij be taalde de 800 fr. die de winkelier eischte, stapte in een fiacre en reed heen, ver baasd nagestaard door de politie-beambten, den bajiketbakker en de kinderen i Lieve kinderen, jullie weet allen wel door je ouders of andere huisgenoerten, die het Leidsch Dagblad lezen, dat ik beel moeilijke treurige da gen heb doorgebracht, sinds ik jullie verleden week schreef; nog net kon ik mijn brief aan jullie schrijven, vóór ik een zeer treurige tij ding ontving. Het is mij onmogelijk om nu dezer dagen al jullie brieven te lezen en na te zien en de prijzen te regelen, en ik vond het niet prettig deze week het geheele wenk aan een ander over te dragen. Ik ben nu aan jullie ge wend-en kon jullie langzamerhand. En nu hoop ik ,dat jullie in dit bijzondere geval ook wel een week geduld wilt hebben, zoodat ik zelf alles kan nazien en dan lezen jullie Donderdag 28 Juli den uitslag der prijsraadsels en dan vertel ik in de correspondentie ook hoe hef vor der met de raadsels moet gaan in de eerstvol gende weken. Ik weet nu nog niet, wanneer ik uitga en waarheen. Ik heb zoo'n hoop, dat jul lie het tooh ook prettiger vinden, dat ik zelf de brieven zal lezen en op alles antwoorden, om dat wc toch al goede vrienden zijn geworden in dit halve jaar. Hartelijk gegroet door Mej. A. KOOPMANS VAN BOEKEREN. OPLOSSINGEN DER GEWONE RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. 1. -Correspondentie. Gorrie, pet, ons, den. 2. Beter laaf dan nooit. 3. Het geld. 4. Steenschuur. De letter

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 12