FEUILLETON, Marjorie's Vijand. zusje, moet jullie weten). Maar Poos moest er niet veel van hebbenze heeft den jongen een leelijke krab over zijn handje gegeven en is toen gauw op de schutting van den tuin gevlucht. „Of ze gelijk had," zei de Juffrouw, toen Hans 'het haar vertelde en de krab liet zien, „je moet de Poes voortaan met rust laten, op een prentje is dat heel aardig, maar heu- scho poesen houden er van te kunnen 'springen en zich gezellig op te rollen in het zonnetje en hoe zouden ze dat nu kun nen, als ze nauwe jurken droegen en hoed jes op hadden?" Hans moest daar toen erg om laohen en deed nooit meer moeite 'f. poezebeest mooier te maken dan het was. Nog wel twintig andere jongens en meis jes zitten er in de eerste klas, die kunnen 'soms een leven maken samen,-dat hooren en zien je vergaat. Dan moet Juf op eens 'streng zijn en verbieden, want dat kan ,tooh zoo maar niet- O wee, wat kijkt Juf clan boos, maar sommige jongens kunnen fcc-oh af en toe zóó brutaal zijn, je begrijpt igcwoon niet hoe ze durvenToch houden Ize allemaal wel veel van Juf, zelfs de fetoutste jongens nog! Er zijn ook kinderen 'clio gaan huilen, als ze school moeten blij ven, die flauwerds! denkt Hans dan. Zoo iets is hem gelukkig nog nooit overkomen. [Wel heeft hij laatst in den hoek moeten 'staan, omdat hij met zijn buurman onder !do bank vocht, maar die nare jongen pakte !ook telkens zijn griffel af onder 't somme- i'tjes maken. ?t Was anclers maar eventjes Igeweest, hoorHij mocht alweer gauw 'naar zijn plaats gaan. Een paar dagen geleden heeft Juf tegen ihcm gezegd, dat hij een knappe jongen zou 'worden, als hij altijd goed zijn best bleef 'doen. Leuk voor Hans, hè Zoo'n pluimpje! De jongen was dan ook erg blij, 'dat begrijp je! Maar ik wilcle jullie eigenlijk iets ver- itollen van ons Hansje, uit den tijd, dat hij •nog niet zoo verstandig en knap was, maar ieen klein, dfom kereltje van vier jaar. Hij vind het zelf heel best, dat ik 't jullie ver- jfcel, want jullie weten nu wel, dat hij nu [nooit meer zoo iets doms zou kunnen doen !en hij lacht clan ook erg om zijn koppige 'eigenwijsheid van bijna drie jaar geleden. •Luistert dus maar eens: Op een morgen had Hansje's Moeder het [verschrikkelijk druk, want Johanna, het aar dige dienstmeisje, dat anders haar Mevrouw 'zoo handig en vlug hielp, was ziek; en nu imoest Moesje alles zelf en alleen doen: stof af- jnemen, kopjes wasschen, bedden opmaken, ko lken on wat ai niet meer! Je begrijpt, dat ze Jnjna geen raad wist. Lientje, die toen al in de (tweede klas zat, bood dadelijk aan, van school thuis te blijven om te helpen, „gezellig" vond (Een verhaal uit den Engelschen Burgeroorlog. Naar het Engelsch van M. ADAMS- Bewerkt door 0. H. 17) Daar kwamen zij aan, de in strengen een voud gekleedc Puriteinsche soldaten, met jhet krijgshaftig voorkomen, dat zij aan hun overwinningen te danken hadden. In het jbegin van den oorlog waren het lompe on- lafgerichte hoeren en boerenarbeiders ge feest; nu waren zij beter afgericht dan de Cavaliers zelf en konden zij minstens even goed marcheeren en vechten ails deze. Eeniige op een wagen geladen en op den vijand buitgemaakte geweren, werden met 'een luid hoera begroet. Daar achter reden Verscheiden gevangenen; ©Ik hunner was met 'zijn pols vastgebonden aan den stijgbeugel van het paard zijns geleiders. Er waren er 'vijftien of zestien en de één keek nog sonr- |berder dun de ander. Zij waren van het [hoofd tot de voeten met modder bespat, want 'zij hadden reeds een heel eind afgelegd- Soldaten te voet begeleidden hen. Tus- sohen twee andere ruiters in reed Jocelyn Braddford, links van hem "een man, idden Marjorie niet kende, en rechts dezelfde kapitein, die het zwaardl van Gideon in het ze zoo met zijn beidjes huis te houden! Maar daar hadden Moesje en Paatje niets van wil len hooren. Nee hoor, zij moest maar kalmpjes naar school gaan, Moesje zou zich wel weten te redden. Misschien zou Hansje in den loop van den morgen dan wel een paar boodschap pen in de buurt voor haar willen dien, dat kon wel, is 't niet Paatje? Hans is al zoo'n groote jongen en Moesje kon zoo moeilijk van huis weg om de zieke Johanna. Paatje vond ook, dat het best gaan zou. Lientje had het niel6 prettig gevonden, er waren zblfs een paar traantjes in haar oogen gekomen (jullie moot maar niet laten merken, dat je er iets van weet, want eigenlijk was hot wel wat flauw en ze schaamde zich er dan even later ook weer over), 't Meisje was al weer gauw getroost met de belofte, dat zij na 't koffiedrinken mocht omwasschen, 's middags mocht theeschenken voor Moesje, die dan wed erg moe zou zijn, on kcclomaal alleen de tafel voor 't eten mocht dekken! Ze ging dus weer vroolijk naar school en Hans stond haar in 't beste humeurtje van de wereld voor 't raam na te wuiven. Wat was hij in zijn nopjes! An ders was bij altijd eon beetje jaloerech, als Ldentje naar school ging on kon hij haast den tijd niet afwachten, dat hij als een groote jon gen, met haar mee zou stappen: ook daarheen. Maar nu niets daarvan. Hij was van heel iets anders vervuld. Straks zou hij boodschap pen mogen doen voor Moesje, fijn hoor! Waar zou hij naar toe moeten gaan? Mis schien wel weer naar dien! winkel, waar bij laatst met Johanna geweest was om rook- vleesch te halen. Hé ja, dat zou hij wel heel erg graag willen, eigenlijk nog wel liever dan naar den koekjeswinkel, waar hij altijd iets snoepen mocht van zoo'n mooi glazen schaaltje. Dit zou een veel echtere boodschap zijn ,veel groote-mensohaohtiger en Hans be sloot al vast dan niet zijn stroohoedje, (dat stond zoo'kinderachtig), maar z'n nieuwe pet op te zetten, lekker! veel grootor kerel leek hij dan! Dio boodschap toen met Johanna, had een geweldigen indruk op Hans gemaakt. Nog nooit tevoren was hij in zoo'n winkel geweest. Vol bewondering en verbazing had hij toege keken, hoe do man hel groote stuk rookvleesch onder 't mes van de snijmachine vastschroefde, daarna begon te draaien aan een groot wiel en hoe toen het vleesoh in fijne plakjes gesneden werd, terwijl het telkens langs het mes en dan weer terug schoof. Hó ja, Hans hoopte, dat hij straks rookvleesch halen mocht en hij ging alvast eens aan Moesje vragen, of hij nog geen boodsohappen moest gaan doen. Maar moes lachte en zei, dat hij nog maar wat ge duld moest hebben. „Ga nog maar wat spelen, hoor! ik zal je wel roepen, als ik jo noodig heb, dag Hanseman!" Moesje had het toch zóó druk. Hans ging parlk van Morton Hall was komen zoeken. In één oogenblik had het kind zioh bijna onder de boeven der paanden geworpen. Zij bleven vilak vóór haar stilstaan, want er ha perde iets aan den wagen, die voorop reed on de paarden waren zóó moe, dat zij als houten blokken stilstonden. Was dit niet het geval geweest, dian zou zij ernstig ge kwetst zijn geworden- Margaret trok haar haastig achteruit en bedekte haar monrl met de hand om den kreet: „Jocelyn! Het is Jocelyn!" te smoren. ..Zij zal onder de paarden komen!" riep Jocelyn doodelijk ontsteld uit. De kapitein, wiens gevangene hij was, boog zich voorover en verzocht Margaret het kind los te laten. Hij stak zijn armen uit en iemand uit de menigto tilde haar van den grond. In het volgend oogenblik bedekte Jocelyn haar gezicht met kussen. „Hebben ze je gevangen genomen, Jocelyn?" „Ja, lieve kind. Maar dat is geen reden voor jou om jo voor de paarden te werpen en je aan een ongeluk bloot te stellen. Je liet mijn hart stilstaan van schrik." „Deze zijn uit Cheshaan Wood," zei Marjorie, terwijl zij hem het bosje sneeuwklokjes in de hand drukte. „Ah! Daar hebben wij gisteren gevochten; ik heb niets noodig om mij aan Ghesham Wood te herinneren," antwoordde Jocelyn mot een wee- moedigen glimlach. „Zeg hun, dat wij ongeluk kig geweest zijn, Marjorie. Maar wij hebben ons best gedaan voor den Koning en het is dus in orde," voegde hij er, haastig fluisterend, aan toe. Et kwam nu beweging in den wagen, zoodat dus nog maar wat in den tuin 6peJen maar eindelijk: hoor! daar riep Moesje hem toch. J,t< 't Jongetje draafde naar binnen. „Hans, hier h heb je een gulden. Ga nu even voor me naar |xh dten banketbakker hier op 't hoekje en haal 'V twee ons bitterkoekjes voor me. Die zijn voor h|v de vla vanmiddag. Lekker hè? daar houdt l'fi Hansje wel van! Maar gauw terug komen vent, Jc en als hij ze niet hooft, loopt dan maar even door naar Garels, cn probeer, of je ze daar krijgen kan, maar ga niet verder, anders maak ik me ongerust!" Hansje bedacht zich even, eigonlijk was 't een groote teleurstelling voor hem. Hij had er al bijna vast op gerekend, dat hij rook vleesch zou mogen halen, maar nu zei hij: „Goed, on als ze ze niet hebben, dan breng ik rookvleesch mee." „Maar jongen," zei zijn Moeder lachend: „rookvleesch! hoe kom je daar nu bij? Dat kan ik toch niet in mijn bitterkoekjesvla ge bruiken?" „Jawel," zei Hans overtuigond, als ze ze niet hebben, dan haal ik toch rookvleesch." „Nou maar;" zei Moesje, die weinig tijd had om lang over zoo iets mals te praten, „je brengt maar netjes bitterkoekjes mee, begre pen? Rookvleesch kan ik heelemaal niet ge- bruikon, ik heb nog koud gehakt bij de boter ham. Du-s, wat moet je nu halen „Twee ons bitterkoekjes," zei Hans, maar zacht, zonder dat Moesje het hooren kon, voeg de het koppig kereltje er nog aan toe: en an ders breng ik tóch lekker rookvleesch mee!" Met veel moeite haalde hij nu zijn pet van den hoogen kapstok, gelukkig, daar zei Moesje niet veel van, alleen: „Maar kind, moet je nu die pet op? Had jc hoedje maar genomen ,dat hangt daar aan den stoel en je kon er dus makkelijk bij. Nu, voor uit dan maar weer, gauw terugkomen hoor jochie!" En daar stapte Hans nu parmantig de straat uitMoesje knikte hem vroolijk nog, eens na en ging toen weer aan haar bezig-' heden. Hans voelde zich int-usschen „echt groot." Eigenlijk hoopte hij maar, dat er geen bitterkoekjes zouden zijn, ook al kreeg hij dan misschien geen suikertje en dan ging hij rookvleesch halen Hij voel de toch wel, dat het. heel ondeugend van heniB: zou zijn „maaT", redeneerde hij bij zichzelf l „Moesje had gezegd „niet verder dan dair",«| maar zoo emg zou ze dat nu toch wel niet H vinden, 't scheelde maar een paar huizen." I BovonJdien, bedacht hij verder, was Paatje H dol óp rookvleesch, en zou dois wel eng blij BI zijn, als Hansje dat voor hem gehaald had en Bl hij had toCh tegen Moes gezegd, op 't laatst li nog, „en dan haal ik rookvleesch", wel hcelBl zachtjes had hij 't gezegd, maar Moesje hadi het todh misschien wel best kunnen verstaan f en ze had iJoern niets meer verboden. er nog maar juist tijd was om haar weer op' den grond te zetten. Toen de kapitein de toor- I nigo gezichten zag, welke haar omringden liep hij met luide stem: „Laat dit kind ongestoord naar huis gaan. vrienden! Wij strijden niet tegen vrouwen en kinderen." „Bij mij is ze veilig!" zei Margaret cn Mar jorie zag er zóó bleek cn ontdaan uit, dat zij het kind zoo vlug mogelijk thuis bracht, haai' vóór de deur alleen latend met haar leege mand en Dan, die met opgeheven kop vragend' stond te kwispelstaarten. Gilbert was boven, maar in de keuken vondj zij Phoebe, dio onmiddellijk bereid was naar haar wedervaren te luisteren en haar op haar schoot liet uitsnikken, zooals zij dit zoo dikwijl; gedaan bad, toen zij nog een ldein meisje wa? „Wat zuiden zo met hem doen? 0 Phoebc! Phoöbel" klonk het jammerend door de keuken „Hem ophangen of doodschieten," antwoordde Phoebe, dio altijd dadelijk de zwartste zijde der dingen zag. „We kunnen niets doen om hem te helpen, 't Verwondert me nog, dat zij je met hem lieten praten." „Het was de kapitein, die „Welke kapitein, liefje?" „Die n-naast hem r-reed," stotterde Morjorft! Phoebe bleef eenigo oogenblikken zwijgen Toen zei zij, daft Sir Piers het weien moest, doch dat zij het pas den volgenden dag aan Lady Bradiford zouden vertellen. „Is Moeder vandaag ziek?" vroeg Marjorie die haar moeder sinds den vorigen avond ni*' meer gezien had. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 10