Mo. 18780. LESDSCH DAGBLAD, Vrijdag 27 SVSei. Tweede Biad. Anno 1921. TWEEDE KAMER FEUILLETON CHRISTOFFEL EN COLUMBUS Vergadering van gisteren. Djambi-interpeilaties. de orde z;jn de interpellatie van uen beer Albarda, naar aanleiding van ■Ae nota's tusschen de Amerikaansclie en de Nedexlandsche regeeringen gewisseld 0ver de expioitatie van petroleumvelden éi Nederlandsct Indie, in Jhet bijzonder» £et betrekking tot Djambi, en de inter pellatie van den heer Van Ravesteijn, in vorband met de plaats gehad hebbende briefwisseling tusschen de Amerikaanschc eli Nederlandsche regeeringen over de exploitatie van petroleumvelden in Ne- derLandscb-Iinliö De VOORZITTER stelt voor de inlei ders elk één uur te geven en voor tweede instantie den spreektijd te bepalen op een halfuur. Conform besloten. De heer ALBARDA (S D. A. P.) stelt jvoorop, dat gebleken is, dat die Regeering de Kamer mededeel in gen heeft onthouden fie van gewicht waren. De Minister van Koloniën heeft de verdediging van het desbetreffende ontwerp gevoerd; hij kan ach niet er op beroepen, dla-t hij niet op de hoogte moest zijn, want bij één der brieven van den Minister van Buitenland- scho Kaken is gevoegd een nota van Kolo niën. Waarom zweeg de Minister van Kolo niën t Had zijn ambtgenoot hem het zwij gen opgelegd? Indien wel, dan had hij op openbaarheid moeten aandringen. De Amerikaansche regeering had ook geen bezwaar tegen publiciteit, want zij ver zocht op 25 April de Ned. Regeering cf'e oorrespondentie te publiceeren. De Kamer was en bleef volmaakt on kundig van de gevoerde gdiachtenwisse- Üng. Spr.'s fractie wist er althans niets van. Een persoon in de Kamer wist er op het laatste oogenblik iets van ©n heeft daarom tegen het ontwerp gestemd. Het is waarschijnlijk de bedoeling geweest, alles geheim te houden, ook na de tot stand-koming van het ontwerp. Indien dan later een conflict zou ontstaan tusschen de grooto maritieme mogendheden, zou do vraag rijzen wie Nederland in de moei lijkheden had gebracht, door zijn eenzij dige houding De Mifnïstér heeft overal de vragen ontzeil d over de internationale beteeken is van het ontwerp. Verschillende leden heb ben In abstracto de vragen daarover ge steld; maar de Minister zweeg. Dat do Minister de waarheid heeft te kort ge daan an dat bewust, zal iéder toegeven. Het gaat spr. niet om de vraag, wat er met de Djambi-velden moot geschieden; maar het gaat alleen om <Te vraag, welke houding een Minister moet aannemen te genover do Staten-Gen era al en over ue vraag of de Minister hert recht heeft de Kamer inlichtingen te onthouden, die zij moet hebben, om een ontwerp behoorlijk to beoord-eelcn. ,,De Maasbode'7 heeft onmiddellijk na de verschijning van feeb Oranjeboek al gewezen op het bedenkelijke van het ge val en ,,De Residentiebode" veronderstelt zelfs, dat het wetsontwerp er niet goko- men zou zijn, als al doze gegevens bekend waren geweest Op Nederland heeft cPeze Dj am bi-ge sch ic denls een zeer slechten Indruk gemaakt ©n men legt verband tusschen de betrek kingen van één der leiders van de ïecli- terzijcfo met de Koninklijke en dit ont .wenp. Juist om die relatie had de Kegee- ring de uiterste correctheid in acht moe ten nemen. De anti-revolutionaire pers heeft, als 'eenig argument, dat men niet onder Ame- rikaan-scsli imperialisme mcie/b hukken i Waarom dit alleen geldt voor het Ameri kaansclie on niet voor liet Engelsche is niet duidelijk. Waren er geen andere aanbiedingen van Djambi ingekomen dan van de Koninklij ke? Spr. vernam iele van do Koloniale die een aanbod zou hebben gedaan. Met Staatsexploitatie was Me Regeering van alle moeite af geweest. Zoolang idie nlot het geval is harl de Regeering gegadigden moeten oproepen. Is de Koninklijke tot de Regeering geko men of is de Regeering tot de Koninklijke gegaan '1 De Regeering zegt, dat de Bataafsche liet besto bod deod. Dat is niet juist; de Zuid-Perlak bood G21 pCt. van do winst, de Koninklijke slechts 50 pOb. Spr. betreurt het, dat de Eerste Kamer niet op deze interpellatie heeft gew&clit, alvorens het ontwerp in do afdeelingen te behandelen. De Eerste Kamer had kun nen heipon, om hot prestige van de Twee de tegenover de Regeering te steunen. De Kamer moet nu zelf trachten haar prestige hoog te houden en moet clschen, dat zij het ontwerp weer kan behandelen met de wetenschap, die zij nu heeft. De Regeering moet het ontweip intrekken en opnieuw indienen bij de Kameï. Spr. stelt ten slotte deze vragen. 1. In hoover was <de Minister bij het In dienen van het wetsontwerp betreffende de exploitatie van de olievelden run Djambi, bij het opstellen van de Memorie van Antwoord, en bij de openbare behan deling van dit wetsontwerp bekend met de stukken, die in het jongste Oranje- boek op de bladteijdfcn 36 tot en met 42 zijn afgedrukt? 2. Waarom heeft de Minister noch in de Memorie van Toelichting of in de Me morie van Antwoord, noch bij de open bare behandeling aan de Kamer cenigo medecleeling gedaan, waaruit haar zou zijn gebleken, dat bij de Regeering van de Vereenigd© Staten bijzonder© belang stelling bestond met betrekking tot Ned. Indië? 3. Welke zijn de „bepaalde voorstellen17 die ,,in de laatste 12 maanden7' van Ame- rikaansche zijde zijn gedaan met betrek king tot d^ exploitatie van Indische pe troleumvelden en die de gezant der Ver- eeni<l:le Staten moet hebben bedoeld in zijn brief van 19 April 1921 aan den Mi nister van Biütefnlnndfedhe Zaken? (blz. 49 Oram" eboek). 4. Heeft de Bataafscfie Petroleu^T# Maatschappij zich cigelner beweging tot- den Minister gericht met voorstellen aan gaande de exploitatie der Djambirelden of zijn de eeu'ste stappen, die lot (het aangaan van een overeenkomst met die Maatschappij zouden leiden, door den Minister ondernomen? 5. Heeft do Minister vóór het indienen fvan zijn Antwerp ook an diere tondennen mingen in de gelegenheid' gesteld aanbie dingen aangaande Djambi te cUoen? 6. Is de Minister niet van oordeel, dat, nu c?oor de Tweede Kamer over het Djambi-ontvverp beslist is, terwijl belang rijke gegevens voor de beoorcïeeling <or van door de Regeering voor haar verbor gen waren gehouden, de Kamer alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld met volledige kennis van zaken over de exploitatïo der Djambi velden opnieuw te beslissen De heer VAN RAVESTEIJN (C Fr.) stelt deze vragen: 1. Heeft de Regeering door haar verte genwoordiging in Washington of op an dere wijze reeds vóór Februari 1920 of onmiddellijk na dien tijd kennis gekregen van de belangstelling, die de Amerikaan sche regeering, inzonderheid sinds liet einde van den wereldoorlog, is gaan koes teren voor de exploitatie van petroleum- bronnen in andere werelddeelen en inzon derheid in Nederlandsch-Indië 1 2. Dc Ameritktaansdlie gezant vermeldt ia zijn brief van 22 Juli 1920 zekere besprekin gen welke plaats vonden met den Minister van Buitentfanxbsoihe Zaken. "Wad de Mi mister ide iivhomd -dier bosprcflcingen aneedeeden cd inzonderheid of bij die hcspraltimgen den ge zant de (voornemens der Ncdcrlandsolic re geering ten opzichte van de uitgifte der Dja'mlbi-tereinon duidelijk zijn geworden? 3. Om' weldoe rede non heeft de Minister het niet noodzakelijk geacht roods in den vori- gen herfst, bijv. bij de behandeling der Staatsibcgrooting voor 1921 den wnsturen inhoud van het memorandum en cLen brief van 1 September en 25 September 1920 aan de Kamer mee te deelem? 4- De Ameriikaansdhc gezant vcUmeLdt in zijn brief van 19 Apriil 1921 boapnéki mgein gewoond te hébben met den Minister van Knr- neboék. Wil de Minister don inhoud dier be sprekingen mcedeelcn en <met name of den gezant toen duidelijk was dat bij het aanban giigc wetsontwerp de Djambi-ooncessies g- hocl zouden worden uitgeleverd aan dc Ba taafsche d- i- aan de Roj'ail-Dutdh-Shélil- groep? 5. De Amcrikaancsche gezant deelt in zijn brief van 19 April 1921 mede dat Ameri- ka-ansdh© belangen in den loop van de vori ge 12 maanden en nog op dat oogenblik be reid waren aan de ontrvikkcvLiug der Djambi- velden mee te helpen. Waarom heeft de Minister het niet nood zakelijk geacht vóór en na dezen datum de Kamer mededeeling hiervan te doen, bij na me, toen het wetsontwerp in de Kaaner in behamdefling kwam? Spr. licht zijn vragen nader toe- Hij wijst er op, dat in Amerika een campagne wordt gevoerd tegen Nederland. Waar zou zoo iets als thans is gebeurd kunnen gebeuren als hier te lande? Maar wij zijn ook een natie van zoete kook. Uitvoerig laakt spr. de houding van den Minister- De MINISTER VAN KOLONIËN, de heer DE GRAAFf, beantwoordt sprekers- Hij schetst eerst de be teekenis van de gesprek ken met den Amenikaansohen gezant. Het eerste gesprek had plaats op 7 October 1920. Spr- deelde den gezant mede wat spr.'s be doeling was ten aanzien van de Djambi-vel den en dat de Bataafsche voor het gehoede Djambi-veld de fjegadliigde zou zijn. Daadbij mocht niet gedacht worden aan een mono polie. Wat de keuzo van de Konjfeuklijhe be trof, daarin mocht niet een bevoorrechting gezien worden. Waar en aan wien het pro duct zou worden verkocht, zou beslist wor den door den Raad van Beheer, waarin de Regeering de meerderheid had- Voor alle ter reinen hield de Regecrinig aiïfc bevoegdheid- In beginsel we.rd geen enk-el kapitaal, van welk land; uitgesloten. Hij wees daarbij op deelneming in kapitaal B waarbij de Regee ring alleen goedkeuring had te verleen en. Spr. verklaarde zdéh niet ongenegen om zijn tussclienkomst te vorleenen, ten emde Ame rika in relatie te brengen met de Konink lijke- Bij verdere toepassing van het stölsél van exploitatie zon opgave gedaan worden van voorwaarden, waarop aanbiedingen kon den volgen. Verséhiüljenidc besprekingen heb ben tusschen spr. en den Amerikaanséhen ge zaait plaats gehad. Misverstand heeft er n'iet. bestaan- De gezant heeft meer dan eens spr-'s be langstelling gevraagd voor zijn besprekingen met de Bataafsche over deelneming in het kapitaal voor de Djaim'bi-exploitatic. De ge zant heeft ziéh in zijn brief van 19 April nog zeer waardoerend uitgelaten. De briefwisse ling heeft het karakter gedragen van con al- gemeene bespreking van dc mijnwetgeving op petro3eum.gébiod en omtrent de voorstel ling de Amerikaansche deskundigen zich ge- voiuml hadden over de aardohie-winning in In cliië. De correspondentie had geen andere betcekenis dan een academische be ep r e k i n g van het petrolcumTraagstuk- (Gelach). Spr. wijst er op, dat nic-mand zich. verzet heeft tegen art. 7, dat de overdracht van ka pitaal B bevatte. Een monopolio ten gunste van de Bataaf sche Is niet verleend en de Rogeering zal die niet verleen©©- Met Djambi is het vraagstuk voor Iridaë niet. uitgeput- Het beginsel va a xcp roeit ei t wondt door deze regeling hoog gehouden. Een exdueieve regeling werd niet bedoeld. ïïct aniendement-Troub tot vordee- fliug dor terreinen had niet de bedoeling Ame riik-aamsceh belangen te bevorderen. Op de verdediging van de Slaatsexpioita tie -door den lieer Albarda gegeven, gaat spr. niet in (G e 1 a c bi- De heer ALBARDA. (S. D. A. P.): Daar heb ik niet over gesproken. MINISTER DE GRAAFF beantwoordt de vragen van den heer Albarda. Ad 1. Spr. geeft een overzicht, van de tijdstippen, waarop de briefwisseling plaats had. Eerst op 26 April, bij den aan vang van de openbare behandeling van dit ontwerp, ontving spr. nog een schrij ven, waarin de-kwestie van do reciproci teit nog eens werd behandeld. Eenige da gen na afloop der behandéling in de Ka mer, ontving spr. weer een schrijven over dit onderwerp met de onjuiste voorstel ling, dat met Djambi Indië was uitgeput. Ad 2. Spr. vraagt welke redenen er kon den bestaan om de Stat en-Gen er aal te be trekken in besprekingen die grootendeels buiten do zaak om gingen. De motie van 19 April kon spr. niet meedèelen zonde rdat do Regeering baar antwoord had vastge steld. Ad 3. De voorstellen betreffend de aan vrage van de Sinclair Pctroleum-Mij. Deze betrof voornamelijk do stookolie. Tot eenigo overeenkomst leidde dit niet. Om trent overdracht van aandeelc-n B wilde de Bataafsche alleen bespreking voeren als het ontwerp was aangenomen. Voorts is er door de Standard Oil geïnformeerd. Het onderhoud is door gee>n stappen ge volgd. Spr en de Amerikaansche gezant hebben elkaar volledig begrepen en van eenig misverstand is geen sprake. Ad 4. Toen spr. optrad als Minister vond hij een ontwerp volledig gereed. Begon nen is in de vorige periode. (Gelach. (Geroep Dat is geen antwoord Ad. 5. Voor ieder heeft gelegenheid open gestaan om aanbiedingen te doen. Ad 6. Uit spr.'s antwoorden volgt het antwoord op deze vraag: Neen. Geen enkel belangrijk gegeven is voor de Kamer verborgen gebleven. (R u m o e r). Er blijft nog alle gelegenheid bestaan om tegemoet te komen aan de wenschen vananderen. Spr. weet, dat de Kamer objectief en zonder politieke invloeden heeft beslist. En aan die beslissing iftoet men vasthouden. De MINISTER VAN BüITENLAND- SCHE ZAKEN, de heer VAN KARNE- BEEK, wijst, er op, dat hij indirect bij deze zaak is betrokken. Het gaat hier al lereerst om een zaak van koloniaal bestuur en men moet den schijn vermijden alsof Buitenlandsche Zaken op de plaats van Koloniën gaat zitten. Spr. is niet geble ken, dat de heer Van Ravesteijn de inter nationale positie goed begrijpt. De grief van geheimzinnigheid zal spr. niet Ln het algemeen behandelen. Ad 1. Spr beantwoordt de vraag ont kennend. In Augustus 1919 behandelde de Senaat het bekende ontwerp op de ontgin ning der velden. Daarbij bleek niets van speciale belangstelling voor olievelden bui len Amerika Do briefwisseling met de Re geering betrof meer inlichting omtrent ons stelsel van ontginning en het was dus meer een kwestie van Amerikaansche wetgeving die behandeld werd. De correspondentie zou in het Oranjeboek komen, maar spr. kan niet weten wanneer dit zc*u verschij nen. Ad 2. Spr kan geen meedeeling doen van allerlei conversaties, die spr. houdt- met gezanten. Besprekingen omtrent de petro leum zijn niet buiten liet kader gegaan. Ad 3. De correspondentie had geen. ern stig karakter. Ad 4. Op dien datum was het wetsont werp bekend en cJus kon de gezant weten waarom het ging. Ad 5. Amerikaansche belangen hebben zich bij spr niet gepresenteerd. Dit raak te bovendien Koloniën. Spr. had verwacht, dat de heer Van Ra- vesteijn had gevraagd waarom hij" niet qualitate qua den brief van 19 April heeft gepubliceerd. Er moest te dien aanzien overeenstemming bestaan met do Ameri kaansche Regeering en publicatie kan niet plaats hebben zonder dat tevens het ant woord gereed is. Spr. spreekt tegen, dat het de bedoeling was al deze zaken geheim te houden en evenzeer spreekt hij tegen dat publicatie is geprovoceerd door do vragen van den heer Albarda. Tijdens de Kamerdebatten over Djambi gaf spr. al verlof tot publicatie. Spr. komt er togen op, .dat de beer Van Ravesteijn het voorstelt alsof er een con flict is ten gevolge van do niet publicatie. Dat is onjuist en het te beweren is niet in het belang van Nederland. Do heer ALBARDA (S. D. A. P.) repli ceert. Hij ontkent, dal do gedachtenwisse- ling met den Amerikaan schen gezant slechts een academisch karakter had. Het was een politieke gedachtenwisseling. Indien de stukken nog niet gepubliceerd konden worden, dan bad de behoncüeling van het ontwerp nog ©enigen tijd uitge steld moeten worden. Spr. heeft allerminst den indruk, dat de Amerikaansche regeering ingenomen ij met de houding van den Minister van Ko loniën. Wat andere terreinen betreft, Djambi gaat in rijkdom verre daarboven. Do Minister heeft niet te beoordeelen, wat dc Kamerleden voor hun overwegin gen noodig achten, dat wenschen zij zelf te beslissen Gebleken Is vrij duidelijk, dat Minister Idenburg den eersten slap heeft gedaan voor contact met de Koninklijke. Voor an dere belanghebbenden heeft men geen moe ito gedaan Spr- geeft nog eens een overzicht van den gang van zaken, om tot de conclusie te komen, dat er van een petroleumschandaal moet gesproken worden. Hij dient een motie in, luidende: De Kamer, betreurende, dat de Regeering haar brj de behandeling* van het wetsontwerp tot ontginning van aardolie velden m Djambi onvolledig heeft voorgelicht; spreekt den wensch uit, dat dit wetsontwerp ten spoedig ste zal worden ingetrokken en dat de Regee ring de vraag hoe met de terreinen in Djambi zal worden gehandeld, opnieuw aan haan cordeet zal worden onderworpen. De heer VAN RAVESTEHN (C. P.) dient van repliek. In het antwoord van den muns ter Van Karnebeek was niets dat hem bevre digde. Verschil in beleid tusschen de minis ters De Graaff en Van Karnebeek is ec niet en spr, meent, dat de verantwoordelijk heid van laatstgenoemde grooter is. Hij ia het eens met de motie-Albarda, maarwenscht deze opgevat te zien als gericht tegen beide Ministers. De heer MARCHANT (V. D.J is niet overtuigd, dat; de Regeering de geheel» waarheid aan de Kamer heeft gezegd. Hij heeft zelfs den indruk, dat de Regeering ook niet tegenover Amerika aan dien eisch heeft voldaan. De houding, door de Regeering tegen over Amerika aangenomen, is voer gegronde critiek vatbaar. Inzonderheid komt spr. op tegen het ar gument, als zou de correspondentie een aca demisch karakter hebben. Het ging niefe om theoretische of academische, maar om Ame rikaansche dollars. De Minister, die dat niet' inzag, behoort hier niet te zitten. Spr- gaat de gevoerde correspondentie na ten betooge, dat Amerika wel degelijk op de Djambi-concessie doelde,. Onze Regeering gaf antwoorden, die niet op het gevraagde sloegen. Er werd een loopje genomen met den Amerikaanschen gezant. Van de beide organisaties, die een strijd op leven en docd voeren over de olie, werd de esn naar den ander verwezen. Amerika moest maar naar de Koninklijke gaan. "Waarom heeft de Regeering aaa den Ame rikaanschen gezant niet open en vrrj gezegd, dat wö vrq zjjn overeenkomsten to sluiten met wie w^ willen? Het Indische gouvernement moet vrij Wij ven naar beide kanten. Alleen, de Nederland- *che Regeering weet blijkbaar niet, dat de Koninklijke onder Engelscheo invloed staat,* de Regeering neemt thans een ernstige ver- vrrantwoordelijkbeid op zich door alleen in die richting te sturen. De Regeering had de Kamer ook monde ling kunnen voorlichten; h.et is onverantwoor delijk dat zq dit naliet. De heer TROELSTRA (S. D. A. P.) zegt, dat het doel der soc-.-dem. is op te komen voor het prestige van de positie der Kamer* Zq weigeren samen te werken met Minis ters, die aan de Kamer het noodige licht onthouden. De Minister van Koloniën is in de eerste plaats aansprakelijk; op hem had het debat zich moeten concentreer en. W'at Minister Van Karnebeek betreft, deze heeft de Kamer ineens overvallen met een hoogst belangrijke kwestie van internationale politiek. Als lid der commissie van buiten- Iandsche zaken wist spr. niets af van de cor respondentie met Amerika. Meent de Minister werkelijk, dat de correspondentie met Djambi niets te maken had, dan kan spr. aTjn gun stige meening over dezen Minister niet hand haven. Amerika klaagde juist over de toepassing van de Indische mijnwetgeving en deed dat in verband met Djambi, Spr. vraagt zich af welk belang de Kamer* nog heeft bij de commissie voor buitenland- sche zaken, als deze telkens wordt gepas- Door do schrijfster van .Elisabeth and her German Garden". (Nadruk verboden). lö) Toen zij zoo ver gekomen was met haar overdenkingen, verscheen do heer Twist weer, gevolgd door een actieven steward, met een blad met. thee en cake, en even •later had haar hoekje veel van een gezel lige picnic. Dé heer Twist was bijzonder aaidig en beleefd. Even nadat hij een gesprekje mcb haar begonnen was, had Anna-Roso (om zijn geest van waandenkbeelden te zuive ren, zooals zij Ann a-F elicitas mededeelde) hem verleid, dat zij en haar zu&tor hoe zeer haar kleoding en de lange staarten, waarin heur haar gevlochten was, hem ook op ©en dwaalspoor mochten brengen volstrekt geen kinderen meer waren, maar integendeel jongedames, bijna rijp voor diners en bals. Over oen jaar zouden zij hot ten minste zeker zijn, aangenomen, zij dan voor dergelijke festiviteiten moohten geïnviteerd w of dén. Do lieer Twist had zeer aandachtig ge luisterd en haar verzocht hem vooral alle kleinigheden te vertellen, waaromtrent zij hot wenechelijk mocht achten hem in te c'-tcn, in zijn qualiteit van vriend en verzorger, welke beade functies hij zeri.de te tot hij haar veilig m or 30U hebben zien landen. „Maar ik donkt. tooh, hoop ik, niet-, dat we iemand noodig hebben?" vroeg Anna- Rose. „We willen natuurlijk heel graag goede vrienden met u zijn, maar alleen op een voet van volkomen gelijkheid." „Natuurlijk," antwoordde de heer Twist. ,,Ik dacht Zij aarzelde even. ,,U dacht?" moedigde de hoer Twist aan. „Toen, in Liverpool, dacht ik, dat u net keek of u medelijden met ons zou krijgen." „Medelijden?!" riep de heer Twist uit op oen toon alsof hij zoo iets ver verwierp. „Ja. Toe»n wij stonden te wuiven naar naar on zo vrienden." „Medelijden?" herhaalde de heer Twist. „U liadt u natuurlijk de moeite kunnen besparen." „Dat zou ik ook me enenzei de heer Twist met volle overtuiging. Nadat Anna-Rose bet terrein dus \an allo oneffenheden gezuiverd had (een bezigheid, die bijzonder naar haar smaak scheen), nam zij des heeren Twists atten ties aan, in den geest, waarin zij werden geboden, wel te verstaan zooals hij voor sloeg in een geest van wederzijdsche ach ting en vriendschappelijkheid. Daar hij nooit zeeziek was, kon hij allei- lei dingen voor haar doen en baden, die haar zei ven heel moeilijk zouden gevallen zijndaar hij heel veel verstand van ste wardessen scheen te hebben, wist hij pre cies wat voor fooi de hare verwachtte, en daar hij een Amerikaan was, kooi hij haar pTachtrig omtrent dat land inlichten. Gedu rende tien maanden had hij Roode-Kruis- work gedaan bij een Amerikaansche ambu lance in Frankrijk, en hij ging nu naar buis om zijn moeder te bezoeken, die naar hetgeen Anna-Rose uit zijn uitlatingen op maakte, „hoog bejaard" en van haar man „beroofd" was. Zijn moeder leefde zeer teruggetrokken, vertelde hij, in een dorp van Nieuw-Enge land, met zijn ongetrouwde zuster. „Dan staat, heb haar dus pog allemaal te wachten," zei Anna-Rose „Net als ons," vulde Anna-Felicitas aan. „Ik geloof niet, dat haar nog zooveel te wachten staat als u," zei de heer Twist, „want zij is al vrij wat langer volwassen geweest ik bedoel," voegde hij er haas tig achter, toen Anna-Ros© haar mond open dsed, „dat zij veel minder dat zij niet meer zoo volkomen, zoo in alle opzioh- tetn jong is." „Maar wij zijn tooh ook niet meer volko men jong," merkte Anna-Rose met waar digheid op. „Mensohen zijn alleen olko men jong op den dag van hun geboorte, en van dat oogenblik af gebruiken zij al hun tijd om het minder te worden." „Juist. En nu heeft miju zuster daar langer den tijd voor gehad dan udat meende ik alleen maar. Zij heeft er zelfs langer den tijd voor gehad dan ik." „Dan moet zij dus," kei Anna-Rose, met een blik op dat gedeelte van mijnheer Twists hoofd, waar dit door zijn haar scheen to willen groeien, „dan moet zaj het stadium bereikt hebben, waarin iemand „een jonge vrouw, of een dame van middelbaren leeftijd genoemd wordt." „En als zij een Duitsche was," merkte AnnarFelicitas plotseling op, die tot nu toe niets tegen den hem* Twist gezegd had, doch hem alleen met breeden glimlach had toegelachen, wanneer hij maar naar haar keek,i „zou rij noch een vrouw, noch oen dazne zijn, maar niets meer "dan een „diög.^ Ik vfakl bet akelig grof van de Duitschers," vervolgde Felicitas, half in gedachten glimlachend tegen bet stuk cake dat. de heer Twist haar presenteerde, „ons altijd als „dingen" te beschouwen, tot wij een man hebben aangenomen." Do heer Twist gaf zijn verwondering te kennen over deze eigenaardigo beschou wing van den huwelijkscben staat en vroeg aan Anna-Felicitas, o£ zij de Duitschers zoo goed kende. „Nauwelijks bon je opgehouden zeeziek te zijn, of je praat je mond voorbijriep Anna-Rose, rich verontwaardigd tot haar zuster keerende. „Enfin," liet zij er met een zucht tegen den heer Twist op volgen, „u zou hot vroeg of laat toch wel hebbon gohoord. Ouzo familienaam is Twinkler." Toen zij hem afwachtend bleef aankijken, en do hee-r Twist hieruit opmaakte, dat er een antwoord van hem verwacht werd, zei hij, dat hem dib volstrekt niet schokte en hij wel iets ergors op het gebied van ont hullingen zou kunnen verdragen. „Zegt hij u dan niets?" vroeg Anna-Rose verbaasd, want in Duitschland was do naam Twinkler eon naam van gewicht, en zelfs in Engeland was hij zeer bekend. De heer Twist schudde het hoofd. „Niets anders dan dab hij vroolijk klinkt^ zei hij. Anna-Rose bleef zijn gezicht in spanning gadeslaan, ,,'t Is niet alleen Twinkler," zei ze, heel duidelijk sprekende, „maar von Twinkler. „Dat klinkt Duitsch," zöi de heer Twist, doch zijn gezicht behield de gewone vrien delijke uitdrukking. „Ja, en wij zijn het ook. Dab is te zeg gen, wij zouden hot zijn, als wij 'b niet door een toeval niet waren." „Be vrees, dat ik u heelemaal niet be grijp," zei do heer Twist. „Ja, 't is ook otg moeilijk," moest Anno- Roso erkennen. „Ziet u, wij hadden vroe ger een Duüschon vader." „Maar alleen doordat onzo moeder met hem trouwde." legde Anna-Felicitas uit. „Anders zouden wij hem niet gehad heb ben." )rEn hoewel deae gebeurtenis ook jaren geleden heeft plaats gehad," vervolgde Anna-Rose, „heeft zij ons tot nu toe t-ocb voortdurend achtervolgd."' „Ja," peinsde Anna-Felicitas, ,,'t is eigenaardig, wat een huwelijk niet na zich sleept! Je gaat samen een kerk bïpnen, en eer je 't zelf weet, zit je aan een nage slacht vast." „Nog veel erger," vond Anna-Roee, die met starende oogen op haar eigen erva ringen terugzag: ,,'t Nageslacht zit aan je huwelijk vast't Is soms werkelijk vrees© lijk voor 't nageslacht. Kijk maar eens naar ons!" „Als er geen oorlog gekomen was, zou er nicta met ons gebeurd zijn," zei Anna Felicitas. '..Maar zco gauw cr een oorlog uitbreekt, staat de man of do vrouw, die ja getrouwd hebt, als hot geen landgenoot is, opeens als een. vijand tegenover je. óór den' oorlog hadden wij er nooit over ge dacht „Niet over Duitsch en niet a vee Engelsch," vulde Anna-Rose aan. „We bekommerden ons er geen oogen blik om, wat we waren," zei Anna-Felici tas. „Wo waren eenvoudig m en sell cl ij ké wezens, net ads iedereen." „'t Kon ons niets schelen, of wij Duit sellers waren on of anderen geen Duit* sobers waren." (Wordt woortgezet.1:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 14