Mo. 18780.
LESDSCH DAGBLAD, Vrijdag 27 SVSei.
Tweede Biad. Anno 1921.
TWEEDE KAMER
FEUILLETON
CHRISTOFFEL EN COLUMBUS
Vergadering van gisteren.
Djambi-interpeilaties.
de orde z;jn de interpellatie van
uen beer Albarda, naar aanleiding van
■Ae nota's tusschen de Amerikaansclie en
de Nedexlandsche regeeringen gewisseld
0ver de expioitatie van petroleumvelden
éi Nederlandsct Indie, in Jhet bijzonder»
£et betrekking tot Djambi, en de inter
pellatie van den heer Van Ravesteijn, in
vorband met de plaats gehad hebbende
briefwisseling tusschen de Amerikaanschc
eli Nederlandsche regeeringen over de
exploitatie van petroleumvelden in Ne-
derLandscb-Iinliö
De VOORZITTER stelt voor de inlei
ders elk één uur te geven en voor tweede
instantie den spreektijd te bepalen op een
halfuur. Conform besloten.
De heer ALBARDA (S D. A. P.) stelt
jvoorop, dat gebleken is, dat die Regeering
de Kamer mededeel in gen heeft onthouden
fie van gewicht waren. De Minister van
Koloniën heeft de verdediging van het
desbetreffende ontwerp gevoerd; hij kan
ach niet er op beroepen, dla-t hij niet op
de hoogte moest zijn, want bij één der
brieven van den Minister van Buitenland-
scho Kaken is gevoegd een nota van Kolo
niën.
Waarom zweeg de Minister van Kolo
niën t Had zijn ambtgenoot hem het zwij
gen opgelegd? Indien wel, dan had hij
op openbaarheid moeten aandringen. De
Amerikaansche regeering had ook geen
bezwaar tegen publiciteit, want zij ver
zocht op 25 April de Ned. Regeering cf'e
oorrespondentie te publiceeren.
De Kamer was en bleef volmaakt on
kundig van de gevoerde gdiachtenwisse-
Üng. Spr.'s fractie wist er althans niets
van. Een persoon in de Kamer wist er
op het laatste oogenblik iets van ©n heeft
daarom tegen het ontwerp gestemd. Het
is waarschijnlijk de bedoeling geweest,
alles geheim te houden, ook na de tot
stand-koming van het ontwerp. Indien dan
later een conflict zou ontstaan tusschen
de grooto maritieme mogendheden, zou do
vraag rijzen wie Nederland in de moei
lijkheden had gebracht, door zijn eenzij
dige houding
De Mifnïstér heeft overal de vragen
ontzeil d over de internationale beteeken is
van het ontwerp. Verschillende leden heb
ben In abstracto de vragen daarover ge
steld; maar de Minister zweeg. Dat do
Minister de waarheid heeft te kort ge
daan an dat bewust, zal iéder toegeven.
Het gaat spr. niet om de vraag, wat er
met de Djambi-velden moot geschieden;
maar het gaat alleen om <Te vraag, welke
houding een Minister moet aannemen te
genover do Staten-Gen era al en over ue
vraag of de Minister hert recht heeft de
Kamer inlichtingen te onthouden, die zij
moet hebben, om een ontwerp behoorlijk
to beoord-eelcn.
,,De Maasbode'7 heeft onmiddellijk na
de verschijning van feeb Oranjeboek al
gewezen op het bedenkelijke van het ge
val en ,,De Residentiebode" veronderstelt
zelfs, dat het wetsontwerp er niet goko-
men zou zijn, als al doze gegevens bekend
waren geweest
Op Nederland heeft cPeze Dj am bi-ge sch ic
denls een zeer slechten Indruk gemaakt
©n men legt verband tusschen de betrek
kingen van één der leiders van de ïecli-
terzijcfo met de Koninklijke en dit ont
.wenp. Juist om die relatie had de Kegee-
ring de uiterste correctheid in acht moe
ten nemen.
De anti-revolutionaire pers heeft, als
'eenig argument, dat men niet onder Ame-
rikaan-scsli imperialisme mcie/b hukken i
Waarom dit alleen geldt voor het Ameri
kaansclie on niet voor liet Engelsche is
niet duidelijk.
Waren er geen andere aanbiedingen van
Djambi ingekomen dan van de Koninklij
ke? Spr. vernam iele van do Koloniale
die een aanbod zou hebben gedaan. Met
Staatsexploitatie was Me Regeering van
alle moeite af geweest. Zoolang idie nlot
het geval is harl de Regeering gegadigden
moeten oproepen.
Is de Koninklijke tot de Regeering geko
men of is de Regeering tot de Koninklijke
gegaan '1
De Regeering zegt, dat de Bataafsche
liet besto bod deod. Dat is niet juist; de
Zuid-Perlak bood G21 pCt. van do winst,
de Koninklijke slechts 50 pOb.
Spr. betreurt het, dat de Eerste Kamer
niet op deze interpellatie heeft gew&clit,
alvorens het ontwerp in do afdeelingen
te behandelen. De Eerste Kamer had kun
nen heipon, om hot prestige van de Twee
de tegenover de Regeering te steunen.
De Kamer moet nu zelf trachten haar
prestige hoog te houden en moet clschen,
dat zij het ontwerp weer kan behandelen
met de wetenschap, die zij nu heeft. De
Regeering moet het ontweip intrekken
en opnieuw indienen bij de Kameï.
Spr. stelt ten slotte deze vragen.
1. In hoover was <de Minister bij het In
dienen van het wetsontwerp betreffende
de exploitatie van de olievelden run
Djambi, bij het opstellen van de Memorie
van Antwoord, en bij de openbare behan
deling van dit wetsontwerp bekend met
de stukken, die in het jongste Oranje-
boek op de bladteijdfcn 36 tot en met 42
zijn afgedrukt?
2. Waarom heeft de Minister noch in
de Memorie van Toelichting of in de Me
morie van Antwoord, noch bij de open
bare behandeling aan de Kamer cenigo
medecleeling gedaan, waaruit haar zou
zijn gebleken, dat bij de Regeering van
de Vereenigd© Staten bijzonder© belang
stelling bestond met betrekking tot Ned.
Indië?
3. Welke zijn de „bepaalde voorstellen17
die ,,in de laatste 12 maanden7' van Ame-
rikaansche zijde zijn gedaan met betrek
king tot d^ exploitatie van Indische pe
troleumvelden en die de gezant der Ver-
eeni<l:le Staten moet hebben bedoeld in
zijn brief van 19 April 1921 aan den Mi
nister van Biütefnlnndfedhe Zaken? (blz.
49 Oram" eboek).
4. Heeft de Bataafscfie Petroleu^T#
Maatschappij zich cigelner beweging tot-
den Minister gericht met voorstellen aan
gaande de exploitatie der Djambirelden
of zijn de eeu'ste stappen, die lot (het
aangaan van een overeenkomst met die
Maatschappij zouden leiden, door den
Minister ondernomen?
5. Heeft do Minister vóór het indienen
fvan zijn Antwerp ook an diere tondennen
mingen in de gelegenheid' gesteld aanbie
dingen aangaande Djambi te cUoen?
6. Is de Minister niet van oordeel, dat,
nu c?oor de Tweede Kamer over het
Djambi-ontvverp beslist is, terwijl belang
rijke gegevens voor de beoorcïeeling <or
van door de Regeering voor haar verbor
gen waren gehouden, de Kamer alsnog in
de gelegenheid behoort te worden gesteld
met volledige kennis van zaken over de
exploitatïo der Djambi velden opnieuw te
beslissen
De heer VAN RAVESTEIJN (C Fr.)
stelt deze vragen:
1. Heeft de Regeering door haar verte
genwoordiging in Washington of op an
dere wijze reeds vóór Februari 1920 of
onmiddellijk na dien tijd kennis gekregen
van de belangstelling, die de Amerikaan
sche regeering, inzonderheid sinds liet
einde van den wereldoorlog, is gaan koes
teren voor de exploitatie van petroleum-
bronnen in andere werelddeelen en inzon
derheid in Nederlandsch-Indië 1
2. Dc Ameritktaansdlie gezant vermeldt ia
zijn brief van 22 Juli 1920 zekere besprekin
gen welke plaats vonden met den Minister
van Buitentfanxbsoihe Zaken. "Wad de Mi mister
ide iivhomd -dier bosprcflcingen aneedeeden cd
inzonderheid of bij die hcspraltimgen den ge
zant de (voornemens der Ncdcrlandsolic re
geering ten opzichte van de uitgifte der
Dja'mlbi-tereinon duidelijk zijn geworden?
3. Om' weldoe rede non heeft de Minister het
niet noodzakelijk geacht roods in den vori-
gen herfst, bijv. bij de behandeling der
Staatsibcgrooting voor 1921 den wnsturen
inhoud van het memorandum en cLen brief
van 1 September en 25 September 1920 aan
de Kamer mee te deelem?
4- De Ameriikaansdhc gezant vcUmeLdt in
zijn brief van 19 Apriil 1921 boapnéki mgein
gewoond te hébben met den Minister van Knr-
neboék. Wil de Minister don inhoud dier be
sprekingen mcedeelcn en <met name of den
gezant toen duidelijk was dat bij het aanban
giigc wetsontwerp de Djambi-ooncessies g-
hocl zouden worden uitgeleverd aan dc Ba
taafsche d- i- aan de Roj'ail-Dutdh-Shélil-
groep?
5. De Amcrikaancsche gezant deelt in zijn
brief van 19 April 1921 mede dat Ameri-
ka-ansdh© belangen in den loop van de vori
ge 12 maanden en nog op dat oogenblik be
reid waren aan de ontrvikkcvLiug der Djambi-
velden mee te helpen.
Waarom heeft de Minister het niet nood
zakelijk geacht vóór en na dezen datum de
Kamer mededeeling hiervan te doen, bij na
me, toen het wetsontwerp in de Kaaner in
behamdefling kwam?
Spr. licht zijn vragen nader toe- Hij wijst
er op, dat in Amerika een campagne wordt
gevoerd tegen Nederland. Waar zou zoo iets
als thans is gebeurd kunnen gebeuren als
hier te lande? Maar wij zijn ook een natie
van zoete kook.
Uitvoerig laakt spr. de houding van den
Minister-
De MINISTER VAN KOLONIËN, de heer
DE GRAAFf, beantwoordt sprekers- Hij
schetst eerst de be teekenis van de gesprek
ken met den Amenikaansohen gezant. Het
eerste gesprek had plaats op 7 October 1920.
Spr- deelde den gezant mede wat spr.'s be
doeling was ten aanzien van de Djambi-vel
den en dat de Bataafsche voor het gehoede
Djambi-veld de fjegadliigde zou zijn. Daadbij
mocht niet gedacht worden aan een mono
polie. Wat de keuzo van de Konjfeuklijhe be
trof, daarin mocht niet een bevoorrechting
gezien worden. Waar en aan wien het pro
duct zou worden verkocht, zou beslist wor
den door den Raad van Beheer, waarin de
Regeering de meerderheid had- Voor alle ter
reinen hield de Regecrinig aiïfc bevoegdheid-
In beginsel we.rd geen enk-el kapitaal, van
welk land; uitgesloten. Hij wees daarbij op
deelneming in kapitaal B waarbij de Regee
ring alleen goedkeuring had te verleen en.
Spr. verklaarde zdéh niet ongenegen om zijn
tussclienkomst te vorleenen, ten emde Ame
rika in relatie te brengen met de Konink
lijke- Bij verdere toepassing van het stölsél
van exploitatie zon opgave gedaan worden
van voorwaarden, waarop aanbiedingen kon
den volgen. Verséhiüljenidc besprekingen heb
ben tusschen spr. en den Amerikaanséhen ge
zaait plaats gehad. Misverstand heeft er n'iet.
bestaan-
De gezant heeft meer dan eens spr-'s be
langstelling gevraagd voor zijn besprekingen
met de Bataafsche over deelneming in het
kapitaal voor de Djaim'bi-exploitatic. De ge
zant heeft ziéh in zijn brief van 19 April nog
zeer waardoerend uitgelaten. De briefwisse
ling heeft het karakter gedragen van con al-
gemeene bespreking van dc mijnwetgeving
op petro3eum.gébiod en omtrent de voorstel
ling de Amerikaansche deskundigen zich ge-
voiuml hadden over de aardohie-winning in
In cliië. De correspondentie had geen andere
betcekenis dan een academische be
ep r e k i n g van het petrolcumTraagstuk-
(Gelach).
Spr. wijst er op, dat nic-mand zich. verzet
heeft tegen art. 7, dat de overdracht van ka
pitaal B bevatte.
Een monopolio ten gunste van de Bataaf
sche Is niet verleend en de Rogeering zal die
niet verleen©©- Met Djambi is het vraagstuk
voor Iridaë niet. uitgeput- Het beginsel va a
xcp roeit ei t wondt door deze regeling hoog
gehouden. Een exdueieve regeling werd niet
bedoeld. ïïct aniendement-Troub tot vordee-
fliug dor terreinen had niet de bedoeling Ame
riik-aamsceh belangen te bevorderen.
Op de verdediging van de Slaatsexpioita
tie -door den lieer Albarda gegeven, gaat spr.
niet in (G e 1 a c bi-
De heer ALBARDA. (S. D. A. P.): Daar heb
ik niet over gesproken.
MINISTER DE GRAAFF beantwoordt
de vragen van den heer Albarda.
Ad 1. Spr. geeft een overzicht, van de
tijdstippen, waarop de briefwisseling
plaats had. Eerst op 26 April, bij den aan
vang van de openbare behandeling van
dit ontwerp, ontving spr. nog een schrij
ven, waarin de-kwestie van do reciproci
teit nog eens werd behandeld. Eenige da
gen na afloop der behandéling in de Ka
mer, ontving spr. weer een schrijven over
dit onderwerp met de onjuiste voorstel
ling, dat met Djambi Indië was uitgeput.
Ad 2. Spr. vraagt welke redenen er kon
den bestaan om de Stat en-Gen er aal te be
trekken in besprekingen die grootendeels
buiten do zaak om gingen. De motie van 19
April kon spr. niet meedèelen zonde rdat
do Regeering baar antwoord had vastge
steld.
Ad 3. De voorstellen betreffend de aan
vrage van de Sinclair Pctroleum-Mij. Deze
betrof voornamelijk do stookolie. Tot
eenigo overeenkomst leidde dit niet. Om
trent overdracht van aandeelc-n B wilde de
Bataafsche alleen bespreking voeren als
het ontwerp was aangenomen. Voorts is
er door de Standard Oil geïnformeerd.
Het onderhoud is door gee>n stappen ge
volgd. Spr en de Amerikaansche gezant
hebben elkaar volledig begrepen en van
eenig misverstand is geen sprake.
Ad 4. Toen spr. optrad als Minister vond
hij een ontwerp volledig gereed. Begon
nen is in de vorige periode. (Gelach.
(Geroep Dat is geen antwoord
Ad. 5. Voor ieder heeft gelegenheid open
gestaan om aanbiedingen te doen.
Ad 6. Uit spr.'s antwoorden volgt het
antwoord op deze vraag: Neen.
Geen enkel belangrijk gegeven is voor de
Kamer verborgen gebleven. (R u m o e r).
Er blijft nog alle gelegenheid bestaan
om tegemoet te komen aan de wenschen
vananderen. Spr. weet, dat de Kamer
objectief en zonder politieke invloeden
heeft beslist. En aan die beslissing iftoet
men vasthouden.
De MINISTER VAN BüITENLAND-
SCHE ZAKEN, de heer VAN KARNE-
BEEK, wijst, er op, dat hij indirect bij
deze zaak is betrokken. Het gaat hier al
lereerst om een zaak van koloniaal bestuur
en men moet den schijn vermijden alsof
Buitenlandsche Zaken op de plaats van
Koloniën gaat zitten. Spr. is niet geble
ken, dat de heer Van Ravesteijn de inter
nationale positie goed begrijpt. De grief
van geheimzinnigheid zal spr. niet Ln het
algemeen behandelen.
Ad 1. Spr beantwoordt de vraag ont
kennend. In Augustus 1919 behandelde de
Senaat het bekende ontwerp op de ontgin
ning der velden. Daarbij bleek niets van
speciale belangstelling voor olievelden bui
len Amerika Do briefwisseling met de Re
geering betrof meer inlichting omtrent ons
stelsel van ontginning en het was dus meer
een kwestie van Amerikaansche wetgeving
die behandeld werd. De correspondentie
zou in het Oranjeboek komen, maar spr.
kan niet weten wanneer dit zc*u verschij
nen.
Ad 2. Spr kan geen meedeeling doen van
allerlei conversaties, die spr. houdt- met
gezanten. Besprekingen omtrent de petro
leum zijn niet buiten liet kader gegaan.
Ad 3. De correspondentie had geen. ern
stig karakter.
Ad 4. Op dien datum was het wetsont
werp bekend en cJus kon de gezant weten
waarom het ging.
Ad 5. Amerikaansche belangen hebben
zich bij spr niet gepresenteerd. Dit raak
te bovendien Koloniën.
Spr. had verwacht, dat de heer Van Ra-
vesteijn had gevraagd waarom hij" niet
qualitate qua den brief van 19 April heeft
gepubliceerd. Er moest te dien aanzien
overeenstemming bestaan met do Ameri
kaansche Regeering en publicatie kan niet
plaats hebben zonder dat tevens het ant
woord gereed is. Spr. spreekt tegen, dat
het de bedoeling was al deze zaken geheim
te houden en evenzeer spreekt hij tegen
dat publicatie is geprovoceerd door do
vragen van den heer Albarda. Tijdens de
Kamerdebatten over Djambi gaf spr. al
verlof tot publicatie.
Spr. komt er togen op, .dat de beer Van
Ravesteijn het voorstelt alsof er een con
flict is ten gevolge van do niet publicatie.
Dat is onjuist en het te beweren is niet in
het belang van Nederland.
Do heer ALBARDA (S. D. A. P.) repli
ceert. Hij ontkent, dal do gedachtenwisse-
ling met den Amerikaan schen gezant
slechts een academisch karakter had. Het
was een politieke gedachtenwisseling.
Indien de stukken nog niet gepubliceerd
konden worden, dan bad de behoncüeling
van het ontwerp nog ©enigen tijd uitge
steld moeten worden.
Spr. heeft allerminst den indruk, dat de
Amerikaansche regeering ingenomen ij
met de houding van den Minister van Ko
loniën.
Wat andere terreinen betreft, Djambi
gaat in rijkdom verre daarboven.
Do Minister heeft niet te beoordeelen,
wat dc Kamerleden voor hun overwegin
gen noodig achten, dat wenschen zij zelf te
beslissen
Gebleken Is vrij duidelijk, dat Minister
Idenburg den eersten slap heeft gedaan
voor contact met de Koninklijke. Voor an
dere belanghebbenden heeft men geen
moe ito gedaan
Spr- geeft nog eens een overzicht van
den gang van zaken, om tot de conclusie
te komen, dat er van een petroleumschandaal
moet gesproken worden.
Hij dient een motie in, luidende:
De Kamer, betreurende, dat de Regeering
haar brj de behandeling* van het wetsontwerp
tot ontginning van aardolie velden m Djambi
onvolledig heeft voorgelicht; spreekt den
wensch uit, dat dit wetsontwerp ten spoedig
ste zal worden ingetrokken en dat de Regee
ring de vraag hoe met de terreinen in Djambi
zal worden gehandeld, opnieuw aan haan
cordeet zal worden onderworpen.
De heer VAN RAVESTEHN (C. P.) dient
van repliek. In het antwoord van den muns
ter Van Karnebeek was niets dat hem bevre
digde. Verschil in beleid tusschen de minis
ters De Graaff en Van Karnebeek is ec
niet en spr, meent, dat de verantwoordelijk
heid van laatstgenoemde grooter is. Hij ia
het eens met de motie-Albarda, maarwenscht
deze opgevat te zien als gericht tegen beide
Ministers.
De heer MARCHANT (V. D.J is niet
overtuigd, dat; de Regeering de geheel»
waarheid aan de Kamer heeft gezegd. Hij
heeft zelfs den indruk, dat de Regeering ook
niet tegenover Amerika aan dien eisch heeft
voldaan.
De houding, door de Regeering tegen
over Amerika aangenomen, is voer gegronde
critiek vatbaar.
Inzonderheid komt spr. op tegen het ar
gument, als zou de correspondentie een aca
demisch karakter hebben. Het ging niefe om
theoretische of academische, maar om Ame
rikaansche dollars. De Minister, die dat niet'
inzag, behoort hier niet te zitten.
Spr- gaat de gevoerde correspondentie na
ten betooge, dat Amerika wel degelijk op de
Djambi-concessie doelde,. Onze Regeering
gaf antwoorden, die niet op het gevraagde
sloegen. Er werd een loopje genomen met
den Amerikaanschen gezant. Van de beide
organisaties, die een strijd op leven en docd
voeren over de olie, werd de esn naar den
ander verwezen. Amerika moest maar naar
de Koninklijke gaan.
"Waarom heeft de Regeering aaa den Ame
rikaanschen gezant niet open en vrrj gezegd,
dat wö vrq zjjn overeenkomsten to sluiten
met wie w^ willen?
Het Indische gouvernement moet vrij Wij
ven naar beide kanten. Alleen, de Nederland-
*che Regeering weet blijkbaar niet, dat de
Koninklijke onder Engelscheo invloed staat,*
de Regeering neemt thans een ernstige ver-
vrrantwoordelijkbeid op zich door alleen in
die richting te sturen.
De Regeering had de Kamer ook monde
ling kunnen voorlichten; h.et is onverantwoor
delijk dat zq dit naliet.
De heer TROELSTRA (S. D. A. P.) zegt,
dat het doel der soc-.-dem. is op te komen
voor het prestige van de positie der Kamer*
Zq weigeren samen te werken met Minis
ters, die aan de Kamer het noodige licht
onthouden. De Minister van Koloniën is in
de eerste plaats aansprakelijk; op hem had
het debat zich moeten concentreer en.
W'at Minister Van Karnebeek betreft, deze
heeft de Kamer ineens overvallen met een
hoogst belangrijke kwestie van internationale
politiek. Als lid der commissie van buiten-
Iandsche zaken wist spr. niets af van de cor
respondentie met Amerika. Meent de Minister
werkelijk, dat de correspondentie met Djambi
niets te maken had, dan kan spr. aTjn gun
stige meening over dezen Minister niet hand
haven.
Amerika klaagde juist over de toepassing
van de Indische mijnwetgeving en deed dat
in verband met Djambi,
Spr. vraagt zich af welk belang de Kamer*
nog heeft bij de commissie voor buitenland-
sche zaken, als deze telkens wordt gepas-
Door do schrijfster van
.Elisabeth and her German Garden".
(Nadruk verboden).
lö)
Toen zij zoo ver gekomen was met haar
overdenkingen, verscheen do heer Twist
weer, gevolgd door een actieven steward,
met een blad met. thee en cake, en even
•later had haar hoekje veel van een gezel
lige picnic.
Dé heer Twist was bijzonder aaidig en
beleefd. Even nadat hij een gesprekje mcb
haar begonnen was, had Anna-Roso (om
zijn geest van waandenkbeelden te zuive
ren, zooals zij Ann a-F elicitas mededeelde)
hem verleid, dat zij en haar zu&tor hoe
zeer haar kleoding en de lange staarten,
waarin heur haar gevlochten was, hem
ook op ©en dwaalspoor mochten brengen
volstrekt geen kinderen meer waren,
maar integendeel jongedames, bijna rijp
voor diners en bals. Over oen jaar zouden
zij hot ten minste zeker zijn, aangenomen,
zij dan voor dergelijke festiviteiten
moohten geïnviteerd w of dén.
Do lieer Twist had zeer aandachtig ge
luisterd en haar verzocht hem vooral alle
kleinigheden te vertellen, waaromtrent zij
hot wenechelijk mocht achten hem in te
c'-tcn, in zijn qualiteit van vriend en
verzorger, welke beade functies hij zeri.de te
tot hij haar veilig m
or 30U hebben zien landen.
„Maar ik donkt. tooh, hoop ik, niet-, dat
we iemand noodig hebben?" vroeg Anna-
Rose. „We willen natuurlijk heel graag
goede vrienden met u zijn, maar alleen op
een voet van volkomen gelijkheid."
„Natuurlijk," antwoordde de heer Twist.
,,Ik dacht
Zij aarzelde even.
,,U dacht?" moedigde de hoer Twist aan.
„Toen, in Liverpool, dacht ik, dat u net
keek of u medelijden met ons zou krijgen."
„Medelijden?!" riep de heer Twist uit
op oen toon alsof hij zoo iets ver verwierp.
„Ja. Toe»n wij stonden te wuiven naar
naar on zo vrienden."
„Medelijden?" herhaalde de heer Twist.
„U liadt u natuurlijk de moeite kunnen
besparen."
„Dat zou ik ook me enenzei de heer
Twist met volle overtuiging.
Nadat Anna-Rose bet terrein dus \an
allo oneffenheden gezuiverd had (een
bezigheid, die bijzonder naar haar smaak
scheen), nam zij des heeren Twists atten
ties aan, in den geest, waarin zij werden
geboden, wel te verstaan zooals hij voor
sloeg in een geest van wederzijdsche ach
ting en vriendschappelijkheid.
Daar hij nooit zeeziek was, kon hij allei-
lei dingen voor haar doen en baden, die
haar zei ven heel moeilijk zouden gevallen
zijndaar hij heel veel verstand van ste
wardessen scheen te hebben, wist hij pre
cies wat voor fooi de hare verwachtte, en
daar hij een Amerikaan was, kooi hij haar
pTachtrig omtrent dat land inlichten. Gedu
rende tien maanden had hij Roode-Kruis-
work gedaan bij een Amerikaansche ambu
lance in Frankrijk, en hij ging nu naar
buis om zijn moeder te bezoeken, die naar
hetgeen Anna-Rose uit zijn uitlatingen op
maakte, „hoog bejaard" en van haar man
„beroofd" was.
Zijn moeder leefde zeer teruggetrokken,
vertelde hij, in een dorp van Nieuw-Enge
land, met zijn ongetrouwde zuster.
„Dan staat, heb haar dus pog allemaal te
wachten," zei Anna-Rose
„Net als ons," vulde Anna-Felicitas aan.
„Ik geloof niet, dat haar nog zooveel te
wachten staat als u," zei de heer Twist,
„want zij is al vrij wat langer volwassen
geweest ik bedoel," voegde hij er haas
tig achter, toen Anna-Ros© haar mond
open dsed, „dat zij veel minder dat zij
niet meer zoo volkomen, zoo in alle opzioh-
tetn jong is."
„Maar wij zijn tooh ook niet meer volko
men jong," merkte Anna-Rose met waar
digheid op. „Mensohen zijn alleen olko
men jong op den dag van hun geboorte,
en van dat oogenblik af gebruiken zij al
hun tijd om het minder te worden."
„Juist. En nu heeft miju zuster daar
langer den tijd voor gehad dan udat
meende ik alleen maar. Zij heeft er zelfs
langer den tijd voor gehad dan ik."
„Dan moet zij dus," kei Anna-Rose, met
een blik op dat gedeelte van mijnheer
Twists hoofd, waar dit door zijn haar
scheen to willen groeien, „dan moet zaj
het stadium bereikt hebben, waarin
iemand „een jonge vrouw, of een dame
van middelbaren leeftijd genoemd wordt."
„En als zij een Duitsche was," merkte
AnnarFelicitas plotseling op, die tot nu
toe niets tegen den hem* Twist gezegd had,
doch hem alleen met breeden glimlach
had toegelachen, wanneer hij maar naar
haar keek,i „zou rij noch een vrouw, noch
oen dazne zijn, maar niets meer "dan een
„diög.^ Ik vfakl bet akelig grof van de
Duitschers," vervolgde Felicitas, half in
gedachten glimlachend tegen bet stuk cake
dat. de heer Twist haar presenteerde, „ons
altijd als „dingen" te beschouwen, tot wij
een man hebben aangenomen."
Do heer Twist gaf zijn verwondering te
kennen over deze eigenaardigo beschou
wing van den huwelijkscben staat en vroeg
aan Anna-Felicitas, o£ zij de Duitschers
zoo goed kende.
„Nauwelijks bon je opgehouden zeeziek
te zijn, of je praat je mond voorbijriep
Anna-Rose, rich verontwaardigd tot haar
zuster keerende. „Enfin," liet zij er met
een zucht tegen den heer Twist op volgen,
„u zou hot vroeg of laat toch wel hebbon
gohoord. Ouzo familienaam is Twinkler."
Toen zij hem afwachtend bleef aankijken,
en do hee-r Twist hieruit opmaakte, dat er
een antwoord van hem verwacht werd, zei
hij, dat hem dib volstrekt niet schokte en
hij wel iets ergors op het gebied van ont
hullingen zou kunnen verdragen.
„Zegt hij u dan niets?" vroeg Anna-Rose
verbaasd, want in Duitschland was do
naam Twinkler eon naam van gewicht, en
zelfs in Engeland was hij zeer bekend.
De heer Twist schudde het hoofd. „Niets
anders dan dab hij vroolijk klinkt^ zei hij.
Anna-Rose bleef zijn gezicht in spanning
gadeslaan, ,,'t Is niet alleen Twinkler,"
zei ze, heel duidelijk sprekende, „maar
von Twinkler.
„Dat klinkt Duitsch," zöi de heer Twist,
doch zijn gezicht behield de gewone vrien
delijke uitdrukking.
„Ja, en wij zijn het ook. Dab is te zeg
gen, wij zouden hot zijn, als wij 'b niet
door een toeval niet waren."
„Be vrees, dat ik u heelemaal niet be
grijp," zei do heer Twist.
„Ja, 't is ook otg moeilijk," moest Anno-
Roso erkennen. „Ziet u, wij hadden vroe
ger een Duüschon vader."
„Maar alleen doordat onzo moeder met
hem trouwde." legde Anna-Felicitas uit.
„Anders zouden wij hem niet gehad heb
ben."
)rEn hoewel deae gebeurtenis ook jaren
geleden heeft plaats gehad," vervolgde
Anna-Rose, „heeft zij ons tot nu toe t-ocb
voortdurend achtervolgd."'
„Ja," peinsde Anna-Felicitas, ,,'t is
eigenaardig, wat een huwelijk niet na zich
sleept! Je gaat samen een kerk bïpnen, en
eer je 't zelf weet, zit je aan een nage
slacht vast."
„Nog veel erger," vond Anna-Roee, die
met starende oogen op haar eigen erva
ringen terugzag: ,,'t Nageslacht zit aan je
huwelijk vast't Is soms werkelijk vrees©
lijk voor 't nageslacht. Kijk maar eens
naar ons!"
„Als er geen oorlog gekomen was, zou
er nicta met ons gebeurd zijn," zei Anna
Felicitas. '..Maar zco gauw cr een oorlog
uitbreekt, staat de man of do vrouw, die ja
getrouwd hebt, als hot geen landgenoot is,
opeens als een. vijand tegenover je. óór
den' oorlog hadden wij er nooit over ge
dacht
„Niet over Duitsch en niet a vee
Engelsch," vulde Anna-Rose aan.
„We bekommerden ons er geen oogen
blik om, wat we waren," zei Anna-Felici
tas. „Wo waren eenvoudig m en sell cl ij ké
wezens, net ads iedereen."
„'t Kon ons niets schelen, of wij Duit
sellers waren on of anderen geen Duit*
sobers waren."
(Wordt woortgezet.1: