Het kaarsje. Verstandig Hé. Struisvogeleieren. ANEKDOTES. 3E£ Het kaarsje doet getrouw zijn pMcht, werpt op de wijzerplaat zijn licht en maant de kindertjes heel zacht: rk geloof, dat jullie bedje wacht! Komt, gauw je speelgoed weggezet en dan maar pén, twee, drie naar bed - daarna, mijn licht vlug uitgedaan; ik blijf vannacht wel rustig staaD. Het kaarsje meent Het o, zoo goed, dus gaan de kindertjes ook zoet naar hoven met hun lichtje aan, dat strakjes weer wordt Uitgedaan, Dan staat het kaarsje donker, atü, geen kindje, dat zijn dienst meer wil; geduldig houdt het nu de wacht den heelen langen, langen nacht! HERMANN A en heenl/ijk weer ie Biet'! Kom, ik zal maar it>3fcaan,'s Hij luidde de zilveren bei, die naast zijn bed toad on een kamerdienaar trad binnen. „Ter ere van mijn gaet wil ik heden mijn feestkleed natrekken," zei de keizer. „Geef mij dat van de zijde met het blauwe overkleed." De kamerdienaar begon naar de gewenschle leederen te zoeken, maar in des keizers kleed- mier waren wel honderd kapstokken en die logen vol kleeren en daar hij eigenlijk waaier- rager was, kon hij ze maar niet vinden. „Je bent een domoor", zei de keizer. „Ze ingen aan den zeven-en-vijftigsten kapstok .tii den rechterhand. Nu wist de kamerdienaar weer niet, wat hij jet die kleeren beginnen moest. Hij droeg ze uó onhandig, dat de gele en blauwe zijde ge- ~?l verkreukeld werd, en hij zei bij zichzelf: Het is toch veel gemakkelijker den waaier te ragen. rt Valt mij niet meel" „Je bent een domoor," zei de keizer. „Kleed riij aan!" Sidderend gehoorzaamde de dienaar. Hij deed len linkerschoen aan den rechtervoet en lrooide de Gliineescke tandpoeder over het [eel-zijden kleed. ..Je bent de grootste domoor, die er bestaat," lep de keizer uit. „Ga been en laat je vijf-en- ïvintig stokslagen geven!" Do kamerdienaar ging en zei bij zichzelf: „Het en is nog vervelender dan het andere. Was ik aaar gebleven, wat ik was!" Nu belde de keizer zijn staartvlechter. De ftorm bad hem echter weggeblazen en de p3- eis-opzichter in zijn plaats gezet, zooals deze :ewen«cht had. Angstig ging hij achter des kei- ;?rs stoel staan en hij dacht: „Hoo zal dat af kopen? Was ik maar opzichter gebk-Yenl" Hij iog evenwel aan het werk, maar zóó onhandig, lat de keizer tot tweemaal toe „au!" riep. Ein delijk sprong de lorst woedend op en riep: Driedubbele ezel! Ga been, en laat je vijf-en- 'wintig stokslagen geven!" Nu ging de keizer den tuin in en daar ont moette hij TheiPLiun. Bedden bekeken de ontwortelde boomen en de glasscherven van de broeikassen. „Wat een storm was dat en wat een schade heeft hij aangericht!" zei de keizer. ..De tuinman zal heel wat werk hebben met •illas weer in orde te maken," antwoordde TheiPhun. „Dat is 200,"' zei de keizer. „Maar waarom is hij nog niet begonnen?" Op 2ijn bevel verscheen de tuinman. Dat was de dikke kok, maar hij wist niet. wat Hij doen utoest. Zeer onhandig ging hij aan het werk; roet zijn plompe voeten vertrad hij* echter do weinige bloemen, die de storm nog gespaard had. „Die heeft door den storm zijn hoofd verlo ren", zei de keizer boos, „maai* ik zal je wel eeren. Ga heen, domoor! en laat je vijf-en- twintig stokslagen geven!" In het kort, eer het middag was, was er nie- niand van de dienstbaren op het eiland, of hij had stokslagen opgeloapen. Maar nog verbeter den de zaken niet en de keizer zei: „Bij het ondergaan der zon komen jullie alle maal onder mijn venster om te gelijk afgestraft te worden!" Van al die ergernis had de keizer braaf Hon ger gekregen. „Gij zult iels heel lekkers heb ben," zei hij tegen zijn gast. „Ver3aii|gt gij de slakken gebakken of gebraden?" TheiPthun wilde liever gebraden slakken hebben, en de keizer beval den tafeldienaar bet beste eetservies te voorschijn te halen. „Maar wees voorzichtig." zei hij, „want het is zeer kostbaar." De gewezen koksjongen haalde het kostbare 'ervies te voorschijn Hij stapelde schotel op schotel en droeg dat alles op het hoofd. Hij wa9 zóó in zijn schil:, dat hij was, wat hij ge wen scht had. dat hij alle voorzichtigheid ver gat, en vlak vóór de voeten van den keizer den góheelen stapel op den grond, liet vallen. 'De keizer was zóó vertoornd, dat hij den on- aandigen tafeldienaar een klap om de ooren gaf, terwijl hij zei: „Ga heen, en laat je vijftig stokslagen geven!" De jongen maakte, dat hij wegkwam maar zei iu zichzelf: „Was ik maar koksjongen ge lieven. Nooit, nee nooit zal ik meer klagen!" Ook het maal viel tegen. Want de onhandige kok bacl de «lakken verbrand. Ook deze zon zijn straf niet ontloópen. De dag liep ten einde en de keizer zei' ..Nu zult gij eens zien, Hoe ik' slechte 'diena ren straf." Hij trad naar het venster,' waarvoor alle ontevredenen verzamelt* waren en zcrr „Eén van jullie zal den anderen het noodige aantal slagen geven; later krijgt hij zelf zijn beurt." Nu begon de afstraffing. De stok deed zijn plicht en de Ghineezen schreeuwden van pijn en sprongen van den óvnen voet op den ande ren. De keizer zei: „Morgen zullen jullie wel verstandiger zijn!" „Dat hoop ik ook," dacht ThedPhun. „Je hebt nu ondervonden, hoe dom het is een ander te benijden." Toen de zon was ondergegaan, gingen de Chineezen strompelend en steunend naar hun oude plaats. Nu waren zij allen eendrachtig samen. De koksjongen smeerde den rug van den kok met zalf in en legde er koele omslagen op. De één hielp den ander en allen waren het er over eens, dat elke betrekking zijn lasten en moeite heeft, maar dat het voor eiken schoen maker het beste ïs, bij 2ijn leest te blijven. „Ja," zei de opzichter, „alles wat een ander doet, schijnt ons lichter en beter toe, en het is toch maar verbeelding." „Dat is waar," zeiden alle Ghineezen, en zij knikten daarbij wel tienmaal met het hoofd. Dat hoorde en zag TheiPhun en hij lachte in zijn vuistje, want geen enkele Chinees begreep, wie hun die les geleerd had. Een wandelaar zag op zekeren dag een paard voorbij komen, dat een zeer zwaar beladen kolenwagen trok. De weg was erg smal, en daarom misschien liep de koet sier achter den wagen aan, waar hij al stappend een druk gesprek hield met een anderen man. Maar nu zag het paard ergens midden op den weg een klein kind. zitten, dat zich vermaakte met van het zand en de steen tjes die er Lagen, kleine heuveltjes te bouwen Het kind had den wagen niet hoo- ren aankomen maar ook al had' het er iets van vernomen, zou het misschien niet zijn heengefloopen, daar het nog veel te klein was om eenig begrip van een dreigend ge vaar- te hebben. Het paard stond stil, be snuffelde het kind eens, en aangezien de weg zóó smal was, dat het dier zich met 2ijn zware lading niet ter zijde kon wen den, pakte het met zijn dikke lipp.en de kleertjes van het kind tusschen zijn tan den, tilde het in de hoogte, legde het zacht en \oorzichtig aan den kant van den weg neet', en trok weer goedsmoeds met zijn zvraren last voort. a Iu Afrika zijn de eieren der struisvogels zeer gewaardeerd voor de keuken van den kolonist. Aks hij een nest met eieren vindt, die hij om de zwaarte onmogelijk in de handen kan dragen, trekt hij meestal zijn buis uit en gebruikt dat als zak om ze in te vervoeren. De struisvogel legt gedurende een jaar omstreeks vijftig eieren. Wel smaken ze niet zoo fijn als kippeneieren, maar ze zijn toch lekker. De wijze, waarop men ze kookt, is zonderling. Het struisvogelei wordt rechtop gezet boven het vuur, nadat aan de punt bovenaan een opening is gemaakt, waarin men een van onderen in tweeën gesplitst stokje heeft gestoken. Dit stokje rolt men tusschen de handen voortdurend heen en weer en aldus wordt het ei tot schuim geklopt, terwijl het kookt. Van zulk een vreemd geheel kunnen wij ons niet al te best een denkbeeld, vormen. Ingezonden door Job. Bronsgeeet, Hechter Schrijf jij je naam met ,,YV' Boer„Heen, gewoonlijk met inkt. Ingezonden door Nioola&s Korswagen. Jantje: „Moeder, mag ik nog een peer?" Moeder „Heen Jantje, nu krijg je er niet één meer.-' Jantje „Geeft, u er dan maar tw«*> Moockv, dat is ook wel goedf- Ingezonden door Jan Wolmerstett.- Onderwijzer (bij de les in de vaderlana- sche geschiedenis): „Wat gebeurde er op den laten April?" Leerling „Toen heb ik met mijn broer tje gevochten en van Pa een pak voor mijn broek gehad." Ingezonden door 'A'. de Kier. Ineenbeestensp el. Eigenaar„Tien gulden voor ieder, die in de kooi der leeuwen durft te gaan." Boer „Top, maar eerst de 10 gulden. Eigenaar „Gfbed, hier, en nu zal ik de deur opendoen, dan kan je er in gaan." Boer „Neen, eerst de leeuwen er uit." Ingezonden door Anna Copier. Een moppige oude heer stond op een regendag aan de tramhalte. .De tram kwam 011 was stampvol. „Hallo, conduct eurd-" riep de oude lieer, „is je arise Nbach's heelema-a-1 vol?" „Neen, mijnheer," antwoordde de con ducteur, „er is nog plaats voor een aap, stapt u maar, in,"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 11