VOOR DEJEUGD
CIDSCH DAOBtAD
h 18.
Donderdag 28 April.
Anno 1921.
endjes en Vriendinnetjes.
Foar liet Engolsoli van E. D. ADAMS.
Vrij bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK I.
Te gaan ■vooreerst nog niet naar huis,
rtje. Ga maar wat garnalen vangen. Ik
3 meegenomen voor de thee."
kaar Moortje een heel verstandige kater
verstond hij natuurlijk, wat Elsje zei.
leefk ten minste zoo, want hij begon te
inen om zijn jeugdig meesteresje te t'oo-
hoe tevreden hij was.
hadden geen van beidon ooit plezier,
l'vj dit niet zelf zochten en Elsje's leven
haar beide tantes in het' groote h-uiis
bij het viasehersdorpje Shoreby, was al
eentonig..
it kind was echter vroolij'k varj natuur
isrt zichzehe bezig te houden. Zij kon
n oud mandje allerlei restjes pakken,
ij het keuikc-nimeisje afgebedeld of van
eigen bordje overgespaard had en met
•tje als eenig gezelschap het. grootste
•Ite" van den dag in haar „hol" onder
T-ots doorbrengen. Het was geen werke-
hol, maar een kleine holte in de Totsen
jt genoeg voor het meisje en haar po<?9
er te vertoeven en op zoo'n eenzaam
ie, dat geen der visschers daar ooit
jer speelde zij „huishoudentje''. Zij kon
ijk wonderen verrichten met een be-
zonder stoel, een platten steen als ta
een ouden stofdoek als servet, een. hoop
pon als kachel en een oord pannetje zon-
deksel. Zij strooide zand op den vloer,
de tafel, zócht zeegras en hout langs
strand, stookte er oen vuurtje van en
«te in haar ponnetje water dat zij in een
ah meegebracht liad, om thee te zetten,
aa.rna ging zij bezoeken afleggen bij
buren: mevrouw Krab in Zeegras
re; mevrouw Mossel, die zóó trotseli was,
Rotïikasteel. dat zij er uooit uit te voor
kwam en mevrouw Zeester die zich in
Zeeplas verscholen hield,
en andere vriendinnen werden al-
met een bezoek van Elsje en Moortje
end als het tweetal een vrijen middag in
het ..hol" in de rotsen door-
den middag waarvan ik jullie vertel,
de tafel juist geadkt en de thee onder
oude muts gezet, boen Elsje lia ar. oor tje1?
spitste en een ge'luid hoorde, dat
zeer onwelkom wa3.
is het Moor?" vroeg zij. Doch in het
end oogenblik hoorde zij duidelijk voet
pen op de rotsblokken boven haar.
wat vervelend!" mompelde Elsje,
zou me niet kunnen schelen, als we
juist thee zouden gaan drinken. Nu is er
ind die weet dat wo hier spelen en is
lardlgheid er af. Misschien is het wel
die ons huis binnensluipt".
den rand van een overhangend stuk
gluurde „iemands" gezicht Elsje keek
eraand en de iemand keek haar vol vor
ig aan. Plotseling' kwam de Jièele ge-
te van een jongetje te voorschijn. Hij
er wel aardig nat, al was zijn gezichtje
en bedroefd. Hij scheen erg verlegen
t hij klom behoedzaam van de rots 'af
en wandelde langs het strand weg. Na een
paar minuten scheen zijn nieuwsgierigheid
het echter van zijn verlegenheid te winnen
en naderde hij langzaam liet .,hoP' in de
rotsen waar hij zonder Elsje daarbij aan
te kijken een blik in wierp.
Dit werd Elsje echter te kras.
„Zeg eens!" zei zij een beetje boos. „je
mag hier niet bin neuk amen. Het is m ij n
huis!"
„0!" riep de jongen en hij haalde haastig
zijn hoofd uit de opening van het hol terug.
„Dit huis is al heel lang van mij!" ging
Elsje voort, alsof zi.i reeds ik v~et niet h o.e
ouid: was.
.."Wat leuk!" antwoordde de jongen.
Hoe het kwam, wist ELsje zelf niet, maar
er was iets in zijn. stem, waardoor zij niet
langer boos kon blijven. Zij stond langzaam
op, liep naar hem toe en vroeg:
„"Wil je soms eens binnen komen? Mijn
woning heet Rotshuis''.
Do jongen betrad' nu het „hol", dat onge
veer tweo meter breed cn twee meter diep
was. De vloer was met. wit zand bestrooid
en met figuren van solielpen en steenen ver
sierd.
De oogen van den kleinen jongen schit
terden bij het zien van dit alles. „0, wat
heerlijk om zoo'n aardig huis te hebben!"
ze-i hij.
Elsje keek hem aan, dacht een oogenblik
na cn zei daarop heel ernstig:
„Zou je zou je liet prettig vinden er ook
in te spelen?"
„0, raag ik dat?" vroeg de jongen gretig.
„Ja, als Moortje het goed vindt."
,19 Moortje jouw poes?'-'
„Ja, hij is mijn eigen poes", antwoordde
Elsje. „Is het geen pracht?"
„Of-t-ie!" antwoordde dc jongen uit den
grond van zijn hart. „Wat hoeft hij een prach-
tigen staart en wat een mooi, zwart vel! Mag
ik hem eens aaien?"
„Dat denk ik wel," zei Elsje. „Als hij je niet
aardig vindt, zegt hij het je."
De jongen vroeg nu:
„Zegt hij het op een bijtende of op een krab
bende manier?"
„O nee, hij bijt of krabt nooit! HU zegt liet
alleen met zijn staart"
„Zoo!" en de jongen aaide Moortje over den
kop. De poes l>owoog zijn staart heftig heen cn
weer.
„Hij schijnt niet van mij te houden," begon
hij weer en hij zuchtte, alsof hij vond, dat de
wereld al eon beel naar oord was om te wonen-
En om te toonen, welk een afkeer de kleine
vreemdeling, die met zijn meesteresje sprak,,
hora inboezemde, keerde Moortje het tweetal
den rug toe en sloop weg.
Elsje noodigde den jongen nu uit plaats te
nemen in haar geraakkelijksten armstoel: een
buitengewoon hard stuk rots.
„Ik wist niet, dat er al vreemdelingen in het
dorp waren," begon zij. „Er komen er altijd in
de va cautie, maar het is nu pas begin Juni.
„Vader stuurt mij altijd in Juni en Juli met
Juf naar zee," zei de jongen. ..En dit jaar ben
ik hierheen gekomen, omdat ik erg ziek ben ge
weest en de dokter de lucht liier heel goed
vond voor mij
„Wat jammer dat je ziek bent geweest" zei
Elsje. „Daarom zie je zeker zoo bleek en kijk
je zoo bedroefd."
„Ja natuurlijk," antwoordde de jongon. „En
Juf heeft heelemaal geen medelijden met mij.
Zij wil nooit gelooven, dat ik moe ben. Ze wil
me einden laten loop en, zandkasteolen maken,
rotsen beklimmen, pootjebaden in zee en al dat
soort dingen, net alsof ik gezond was."
„Oh!" riep ELsje uit en zij keek den jongen
met open mond aan. Zij had nog nooit zoo'n
jongen of meisje gezien. Het was werkelijk iet-s
bijzonders.
„Ik hoorde het keukenmeisje tegen mijn gou
vernante zeggen", ging de jongen voort, „dat
ik niet lang meer zou blijven leven en dat ik
to goed was voor deze wereld."
„Hè I" riep Elsje uit, die er van overtuigd
was, dal niemand zoo iets ooit van haar zou
zoggen.
„Ik heb het Vader verteld, en wat denk je,
dat Vader zei?" spiak de kleine vreemdeling
verder. „Hij lachte en stuurde mij den volgen
den dag hierheen."
„Hoe heet je?" vroeg Elsje heel vriendelijk
en zacht, alsof zij tegen een zieke sprak.
„Bortus Floris Clifton; maar ik word het
liefst Florrio genoemd."
„Dat is een aardago naam," gaf Elsje toe,
„maar het klink! meer als een meisjes- dan als
een jongensnaam. Ik heet Elsje Dicks. Maar
hoe heb je den weg hierheen gevonden? Nie
mand komt hier ooit."
„Ik zocht hier blauw zeegras," antwoordde
Florrie.
„Blauw wat?" riep Elsje uit.
„Blauw zeegras," herhaalde het bleoke jod-
getjo. „Ik heb aan Vader geschreven, zoodra ik
hier was cn vertelde hem wat een vervelend
dorp het hier is. Ik heb gevraagd, of hij mij
gauw terug wil laten komen. En weet je, wat
Vader antwoordde? Hij stuurde mij van mor
gen een telegram, een telegram aan mijn
adres."
Florrie stak zijn hand in zijn zak en liet
Elsje lezen.
Jongenheer Bert Clifton
Villa Zandheuvel
Shoreby.
Zoek overal langs het strand naar blauw
zeegras. Tien gulden belooning.
Vader.
„Verbeeldt je! Tien gulden!" riep ELsje
uit. „Ik heb nog nooit meer dan een rijksdaal-
dor te gelijk gehad."
„Ik wil het blauwe zeegras vinden," ging
Florrie voort. „Wil je mij helpen? Als één van
ons het vindt, geef ik. je vijf gulden mee."
„O nee!" zei Elsje, die een edclmoodig hartje
bezat, „ik wil je zóó ook wel helpen zoeken. Je
hoeft er mij heiisoh niets voor te geven."
„Dan zal ik er iets voor koopen, waarmee
wo samen' kunnen spelen," zei Florrie. En
Elsje kon zich met dit voorstel bost voreenigen.
Do beide kinderen vonden, dat zij maar da
delijk met zoeken moesten beginnen en gedu
rende meer dan een uur zochten zij overal naar
blauw zeegras. Zij brachten een bezoek aan
mevrouw Krab, mevrouw Zeester en mevrouw
Mossel en vroegen elk hunner om raad. Zij
konden echter nergens ontdekken, wat zij
zochten.
„Hallo!" liep Florrie eindelijk uit, „ik dea£
dat het al lang theetijd is
„Ik vergat heelemaal, dat je nog geen thee
gedronken hebt," zei Elsje berouwvol. „En jc
moet er zeker veel bij eten, omdat je ziek bent
geweest?"
„Ta, dat moet eigenlijk wel, on ons keuken
meisje gaf mij altijd lekkere dingen, als ik
geen trek had."
„En doet je Juf dat dan niet?" vroeg Ebje
belangstellend.
„Nee; zij wil, dat ik boterhammen eet,"