Neefje Jo.
Jonker Pochhans.
ANEKDOTES.
Met popelende hartjes bleven ze zitten
wachten O, wat duurde dat lang. Kwam
er dlan nooit hulp opdagen?
Eindelijk hoorden zij den grendel ver
schuiven GelukkigEindelijk redding
Daar klonk Vader's welbekende stem: „Ans
en Frans, zijn jullie hier?"
,Ja, jaJ:; gilden beiden nu en toen die
deur geopend werd, zagen zij Vader, met
een lantaarn gewapend binnenkomen, op
den voet gevolgd door Moeder.
„O Vader, hoe hebt u ons gevonden?"
riepen de kinderen uit.
,Ja" antwoordde Vader, „we waren na
tuurlijk erg ongerust toen we bij onze
thuiskomst de tweelingen misten en Juf
niet minder dat begrijp je. We hebben over
al gezocht, maar aan deze oude schuur heeft
niemand gedacht. Daar zagen we op eens
Fanny aankomen met het haarlint van Ans
om haar nek en toen dacht Moeder, dat je
het haar met opzet had omgebonden om
ons te laten weten, dat jullie in nood zaten
We gingen dus met Fanny mee, die regel
recht, naar de schuur liep. Het had weinig
gescheeld, of jullie hadt hier den geheeien
naoht moeten blijven".
,Maar vertel ons nu eerst eens" zei Moe
der, die bij het schemerachtig licht van de
lantaarn en in de vreugde, dat de tweelin
gen gevonden waren, de kleine hondjes
niet gezien had, „vertel ons nu eerst eens,
waarom jullie je hier verstopt hebt; diat
was toch wel erg stout"
,,0, Moeder, we liebben ons niet ver
stopt", zei Frans, ,maar we hebben de
kleine hondjes verstopt, die Piet wou weg
geven. En toen wij naar Hen gingen kijken
en hun wat melk en brood brachten, heeft
.Tan den .grendel voor de deur geschoven.
Hij hoorde ons heelemaal niet, toen we
riepen en toen
„Ja", viel Ans hem in do rede, „we wil
den de hondjes zoo graag houden, maar
ze keek haar moeder schuchter
aan „nu raag dat zeker niet, omdat
we u zoo in angst hebben laten zitten".
„Voor dezen keer mogen jullie, de hond
joa houden", antwoordde Moeder, „omdat
je het goed bedoelde, maar jaag ons nooit
weer zoo'n schrik aan. Ga nu maar gauw
mee naar huis, want jullie zult wel naar
39 bedje verlangen. Gelukkig, dat alles nog
zoo goed is afgeloopen
Jo logeerde bij zijn tante,
speelde met zijn nichtje graag,
maar het kleine ding was lastig
en soms zelfs een echte plaag.
Jo verwende haar niet weinig
en bedacht van allerlei;
om haar aan den gang te houden,
teekende hij op zijn lei
Liet haar mooie prenten kijken,
zette vlug zijn bromtol op
En vond 't niet te kinderachtig
zelfs te spelen met de pop.
Op een dag van ergen regen
wafi Jo toch ten einde raad
nichtje Lous deed niets dan pruilen
en volstrekt wou ze op etraa-t.
Wacht, dacht Jo, ik loop naar boven
ei; kijk in mijn koffer; licht
zal ik daar nog wat in vinden
voor mijn kleine Lousje-nicht.
Lous, nieuwsgierig, op den drempel,
met haar vinger in den mond,
keek naar binnen, of haar neefje
toch nog soms wat speelgoed vond
Neen, dat niet, maar hij riep Lous je,
pakte ""es voor haar uit,
en toen speelden ze: op reis gaan
heel den middag tot besluit
Loirsje's moeder vond 't w^t rustig,
'k zie er waarlijk tegen aan,
zei ze bij zichzelve zuchtend,
dat Jo weer naar huis zal gaan.
HEBMANNA.
Een koning had een heel jongen page,
dien men jonker Pochhans noemde, omdat
hjj altjjd meer beloofde dan hij deed. Nu was
er aan het hof van den koning ook een
wijze nar, die zich had voorgenomen den
page dat grootspreken eens af te leeren. Hjj
mocht jonker Jan graag Inden, maar vond
het erg jammer, dat hij altijd zoo pochte.
Op zekeren dag wilde de koning gebra
den vinken eten en daar het juist in den
tjjd was. zei hij tegen zijn jongen page:
„Jonker Jan! Ga naar het bosch en vang
vijftig vinken voor mün tefel."
De jonker antwoordde:
„Ik zal geen vijftig, maar honderd vinken
voor u vangen, Majesteit!"
„Goed," sprak de koning, „als gij dan zulk
een goeu vogelvanger zijt, breng er mii dan
honderd. Voor eiken vink boven 3e vijftig
krijgt gij een gulden."
De wjjze hofnar had alles gehoord. Hij
snelde naar het bosch', waar zióhT de meeste'
vinken ophielden, lokte hen naar zich 'toe
en zong:
„Gij vinkjes, groot en klein, vliegt voort,
Jan Pochhans komt hier in dit oord
Wel honderd vinkjes vangen!"
En toen Jonker Jan nu in het bosch'
kwam, zag hij geen enker vinkje, want zjj
zorgden wel buiten het bereik van den
jager te blijven. Met een leege weitasch
kwam hij bij den koning terug en deze
strafle hem, omdat hjj zijn woord niet ge
houden had. Jonker Pochhans mocht in
honderd uren niet uitgaan en moest he't
3ar.zien- hoe de andere pages zich ver
maakten.
Nauwelijks was de straftijd van jonker
Jan voorbij, of de koning zei:
„Ik zou vandaag wel eens vijf mooie vis
schen op mijn tafel willen zien. Kom jonker
Jan! Ga er eens op uit."
Jonker Jan dacht aan zijn straf en hij
pochte daarom wat minder erg. Maar toch
zei hij tegen den koning:
„Geen vijf, maar vijftig vissclien za! ik
voor u vangen. Majesteit!"
„Goed, jonker JanP antwoordde de ko
ning, „als gij zulk een goed visscher zjjt,
vang er dan vijftig voor mij. Vcar eiken
viscii boven de vijf geef ik u een rijks
daalder."
De wijze hofnar h'ad dit weer gehoord.
Hij ging naar het strand, lokte de visachen
en zong:
„Gij visschen, groot en klein, zwemt voort,
Jan Pochhans komt hier in dit oord.
Wel vijftig visschen vangen!"
Eu toen jonker Jan aan het visschen
ging, kreeg hjj niet éénmaal beet Alle
visschen schenen weggezwommen te zijn.
Weer kwam hij met leege handen thuis en
de koning gaf hem vijftig uren „traf, om
dat hij zjjn woord niet had gehouden. Jon
ker Jan mocht weer vijftig uren thuis
blijven.
Toen de vijftig uren om waren en jonker
Jan vrij was, zei de koning tegen zijn
page:
„Jonker Jan, vandaag zou ik graag wat
wildbraad op mijn tafel hebben, bijv. oen
konijntje."
Onze jonker dacht aan zjjn straf, was
dus wat voorzichtiger en antwoordde:
„Ik zal u minstens tien konijnen brengen
Majesteit!"
„Goed," zei de koning, glimlachend, ,,ai
gij zulk een goed jager zjjt, breng rnjj er
dan tien en voor de negen overigen krjj
gij een tien-gulden-stuk 1'
Ook ditmaal had de wijze hofnar alle.
gehoord. Hij ging naar de duinen, waar
hij de konijnen lokte en zong:
Konijntjes, groot en klein, springt voort.
Jan Pochhans komt hier in dit oord
Wel tien konijnen vangen!"
En toen de jonker in de duinen kwam, vva
er geen konijn te bekennen. Zij hadden alle'
den aftocht geblazen. Weer kwam hij met
leege handen thuis en de koning strafte
hem. omdat hjj zjjn woord niet had ge
houden. Jonker Jan moest nu tien uur tduis
blijven.
Nog geen uur was zijn straftijd om, of de
koning zei:
„Jonker Jan, ik zou vandaag wei eens
graag een haas op tafel hebben!"
Onze jonker was door al zijn verdriet
wjjzer geworden en antwoordde:
„Ik zal mijn best doen er één te schieten.
Majesteit!"
En nu schoot hjj werkelijk een haas en
bracht hem verheugd bij den koning. Dez:
knikte tevreden met het hoofd en zei:
„Zie je wel, jonker Janl Als men iets
onmogelijks belooft-, kan men zijn woord niet
honden, doch als men zichzerr met over
schat, kan men zijn woord gestand doen!"
De wjjze hofnar lachte echter m zijn
vuistje, want jonker Jan had het pochen
nu geheel afgeleerd.
Ingezonden door J. Ballego.
Openhartig.
Onderwijzer: „Maar jongen, vat je nu
heelemaal niet, dat een breuk Kleiner is
dan een geheel? Als nu je vader een meter
moet verkoopen en hij verkoopt maar 4/5
meter, wat dan?"
Jongen:. „Dan meet hij krap."
Ingezonden door Nelly Weyer;..
Vrouw (tot den voerman van een sproei
wagen): „Hei, koetsier, al het water loopt
uit je wagen."
Ingezonden door Jo Paling.
Gastheer tot gast: „Wenscht u niet een
kleine verfrissching?"
Gast: „Ja, dat zou mij hoogst aange
naam zijn."
Gastheer tot dienstmeisje: „Gauw
Truitje, zet het raam eens even open!"
Ingezonden door Riek Kors.
Tijdens de inspectie.
Kapitein (tot een der manschappen, die
I het middagmaal gebruiken): Zeg eens Klaas-
sen, hebben jullie te klagen over het eten?"
Klaassen: „Nee, kapitein."
Kapitein: „Is de eene portie vleesch niet
kleiner dan de ander?"
Klaassen: „Ach kapitein, alle porties zjjn
even klein."
Ingezonden door Marjanne van Lokhorst.
„Pietje," zegt Moeder, „als je zost bent,
krijg je 2 cent in de week."
Pietje tegen Jan: „Dan zal ik dubbel
zoet zijn, dan krijg ik wel 4 cent"
Ingezonden door Menno Hoexum.
A.: „Zoek je nog altijd naar je hond?"
B.: „Ja zeker."
A.: „Maar waarom plaats je dan geen
advertentie?"
B.: „Dat is nogal glad. Mjjn hond kan
niet lezen."
Ingezonden door Bertha Barkema:
Vader: „Vreeselijk wat heeft onze kat van
nacht lawaai gemaakt."
Karei: „Ja Vader, sinds hij onze kanarie
heeft opgegeten, denkt hij dat hij zingen