Jaap, Fik, en de tobbe. Anecdotes. Correspondentie. Paul kijkt hem verwonderd aan. „En wij mógen het gerust doen, heefi Kared gezegd." „Natuurlijk," laoht deze, anders zou j® niet mee zijn gegaan, je bent altijd zoo'n zoet jongetje Nog vóór Paul gelegenheid heeft iets t®- rug te zeggen, begint het bootje zóó vree- s el ijk te schommelen, dat hij bang wordt e© roept „Hou op, JanAnders gebeurt er een ongeluk I" „Ben je bang?" vraagt Karei smalend. Óp dit oogemblik helt het schuitje sterk naar één kant over en valt Ka-rel hals over kop in het water. „Leun stevig op dien kant, jij bent de zwaarste," roept Paul Jan toe, die hevig verschrikt het schouwspel heeft gadegesla gen. „Zorg, dat het bootje niet naar dezein kant omslaat," gaat Paul voort, terwijl hij Karei reedis gegrepen heeft en hem uit allo macht in het vaartuigj e trekt. Ka-rol klemt zich aan den rand van het bootje vast hijscht zich met behulp van Paul. omhoog en weinige oogonblikke© later is de drenkeling gered. Op den terugtocht wordt geen woord ge sproken allen zijn nog onder den indruk van het gebeurde. Karei en Jan zijn boven dien diep beschaamd. Zwijgend gaan zij het huis in en Karei ziet kans ongemerkt zijn nat pakje met een ander te verwisselen. Dien middag aan tafel durven de beide bïoers Paul niet aankijken. IV.. '6 Avonds, vóór de jongens naar bed gaan, komt meneer Duiven do eetzaal bin nen en vraagt „Vóór wij de avondboterham eten, moet ik jullie iets vrageD Tot mijn spijt heb ik ontdekt, dat iemand tijdens mijn afwezig heid het roeibootje gebruikt heeft, ofschoon ik dit streng verboden heb. Wie heeft- dit gedaan 1" Pa.ul zegt bedeesd „Ik meneer 1" Het gezicht van den directeur betrekt. Hij houdt vam.Paul, die hem nooit reden tot ontevredenheid' heeft gegeven. „Dat. valt mij van jo tegen, Paul. Van jou had ik zoo iets niet verwacht." Paul springen de tranen in de oogen. „Was jo alleen, Paul, of heeft iemand je er toe overgehaald?" gaat meneer Duiven voort De jongen voert, een zwaren innerlijken strijd. Wat zal hij cloein? Alles vertellen, zooclat zijn kwelgeesten gestraft worden? Hij is nu in de gelegenheid' het geleden on recht te wreken. Hij voolt dat Jan en Karei hem in angstige spanning aankijken. Zal hij hen verraden? Neen, dat wil hij niet en op vasten toon antwoordt hij „Nee meneer. Ik was alleen." Er zijn twee jongens, die beschaamd vóór zich kijken, als meneer Duiven zegt „Omdat het de eerste keer is, Paul, zal ik je geen zware straf opleggen je mag mor gen niet buiten rondloopen of spelen Als Paul dien avond' in bed ligt komt er een gevoel van vrede over hem. Hij heeft niemand verraden Jan en Karei woelen echter onrustig heen on weer Hun geweten kwelt hen en zij ver wijten zich hoeveel slechter zij zijn dan do armo, gebrekkige Paul, oliën zij steeds be schimpt hebben. Zij voeren nu hun strijd en vóór het ochtend iö, hebben zij over wonnen Zachtjes staat Jan op en als hij ziet, dat Ka-rel wakker is, deelt hij hem zijn plan mee. Even later staan zij samen vóór Paul's bed en zeggen, nadat zij den jongen wakker hebben geroepen „O Paul, we hebben er zoo'n spijt van Wil je het ons vergeven Paul met zijn liefdevol hart vergeeft het hun gaarne en steekt hun ieder eén hand toe. „Waarom heb jo ons eigenlijk niet verra den V' vraagt Jan na een poosje. „Ik dacht, dat meneer Duiven jullie niet naar huis zou laten gaan en je hacït er je zóó op verheugt. Voor mij beteek ent de straf niets, ik blijf hier toch, ik heb geen thuis meer." „Arme Paul!'- klinkt het snikkend. „Wat „Ja, Fik, Tc ga .kopje onder, „W&t lekker is het, hoor! „straks zal ik jou ook baden, „ik doe het je nu voor!'' En weer duikt Jaap in 't water, het spat naar allen kant hij lacht en houdt zich stevig vist aan den tobber an d> Maar is de baas gcwasschen en wordt 't de beurt van Fik, dan denkt het slimme hondqe: Jaap, liever jjj dan ik!" Voordat hij 't dier kan grijpen, is Fik al aan den haal 't spijt mij 't te moeten zeggen: geen slot due heeft 't verhaak HERMANNA- zijn we toch slecht geweest. Maar jij mag die onverdiende straf niet ondergaan," zegt Jan en Karei voegt er aan toe: „Ik ga dadelijk naar meneer Duiven om hem te vertellen, hoe alles zich toegedragen heeft-" Paul tracht de jongens nog van dit plan af te houden. Zij blijven er echter bij en kleeden zich vlug aan. Even later kloppen zij aan de studeerkamer van den directeur. Meneer Duiven is altijd vroeg op, zoodat hij reeds aan zijn schrijftafel zit. Hij hoort het verhaal der beide jongens zwijgend aan, fronst ©enige malen de wenkbrauwen en blijft dan in gepeins verdiept zitten. Hij begrijpt, welk een strijd de twee schuldi gen gevoerd moeten hebben, vóór zij tot deze bekentenis zijn gekomen en waardeert hun oprechtheid, Tot hun groote blijdschap komen zij er ditmaal met een ernstige ver maning af en verlioht verlaten zij de kamer van den directeur. Meneer Duiven neemt zich eoliter vóór, Paul onder het oog te brengen, dat de waarheid altijd gozegd moet worden, al zou men ook door een leugen om bestwil, zoo als in dit geval, nog zoo edelmoedig zijn. V. Bij-na allo jongens zijn vertrokkenal leen Jan en Karei wachten nog op de komst van hun vader, om met hem de school te verlaten Paul is den tuin ingeslopen. Hij voelt zich zoo droevig te moede, nadat de jongens vol vreugde naar huis zijn gegaan om hem al leen achter te laten. „Paul" hoont hij plotseling aohter zich roepen en omkijkend, ziet hij Jan en Karei in gezelschap va-n oen vreemden heer „Paulroepen beiden jubelend uit, „wo hebben aan Vader gevraagd, of je met ons mee naar huis ma-g, Va-der vindt het best en we zullen je helpen je koffer in te pak ken, dan gaan wij met den volgenden trein." „Ja, mijn jongen!" zegt maneer Kroeze, naderbij tredend en Paul de hand op deen schouder leggend, „maak je maar gauw klaar. Voor zulke vriendje-s van mijn jon gens staan het huis en het hart van mijn vrouw en mij steeds open." Paul is in de wolken va-n blijdschap. Hij slaakt eer, kreet van vreugde en de beide uitgestoken handen van zijn nieuwe vrien den grijpend, snelt hij tusschén hen in naar boven. Hij is niet eenzaam ©n veria-ten meer, hij heeft twee vrienden gevonden en een huis, dat voor hem open staat t Ingezonden door Greta Sloes- Een schoenmaker tot zijn loopjongen „Hoor eens Jan, ga eens gauw naar het postkantoor, maar vlug, loop maar door dik on dun-'' Jan holt weg, komt een dikken heer en vlak daarachter een magere dame tegen, vliegt tegen beiden aan- Een agent pakt hem bij den arm „Hola, ventje, wat zijn dat voor manieren Jan antwoordt „Mijn baas zegt, dat ik door dik en dun moet loopen-" Ingezonden door Riek Eaeer. Moeder „Frans heb je van de koekje® ge snoept Frans „Noen Moeder" Vader „Waren de koekjes lekker, Franaf" Frane (heel opgetogen) „Ja Pa" Ingezonden door Chr. Vijlbrief- Schoonmaakster „Heeft u die papieren nog noodig, professor, of kan ik ae verbran den Professor: „Ja, misschien heb ik ze nog wel eens noodig, maar voorloopig kan je ae wel verbranden.*' Laat ik beginnen met allen, die mij bij de raadseloplossingen nog een apart hartelijk woordje schreven, eens heel vriendelijk te bedanken. Want een goede weosoh is eveo welkom eenigo dagen te vroeg, als op den dag zelf, en ik hoop van ganscher harte, dat de wensoh, die velen mij zonden, ver vuld zal worden, dat ik nog vele jaren inl- Ke raadseltante zal blijven, al zullen het niet altijd dezelfde neefjes, en niohtjes z\ju en zullen de ouderen later plaats moeten maken voor de kleineren. J. Questroo hcopt, dat ik dezen Donderdag zal tra-cteeren en vel op een prijsraadsel met een estra boek er bij. Neen -hoor, zóó lang is het nog niet geledenvan de prijsraadsels, en dan, jullie weet toch wel dat i k die bóeken niet cadeau geef, dus dat ik niet beloven kan, dat er een prijs meer wordt verloot. Maar wie weet hoe spoedig jullie ween wordt verblijd met prijsraadsels. Een van mijn trouwste schrijfstertjes wil zoo graag weten, of ik een oude dame met frijs haar ben. Neen, dat nog niet bepaald, en duidelijke beschrijving van mjjzeLCge- ven is zoo lastig, ik ben heel lang, eerder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 9