VOOR DEJEUGD IÉ1DSCH DAGBIAD No. 11; Bomderdag' I© Maart Anno 1921. 'ii jiiiii j iitli §i?nig iitsi g isiii g ini j i<i j 8>°^IXS)0a P De avontuurlijke reis van Pieps en Mieps= 5*L «V« jyg r' 1 1 *^s2?C ÏA.* t 'JLj> i iAj e «A.'•A."teA.« i *Aj "-A-* a «ij t «A* a «A? t <AJ Naar het Engelsch van G. MOCKLER. Viij bewerkt door C. H- HOOFDSTUK I. Meneer Bruin krijgt een ongeluk. Midden in een groot bosoh woonde eens 't is nog niet zoo heel lang geleden eon familie veldmuisjes. Deze bestond uit: meneer Bruin, de vadermuis, mevrouw Bruin, de moedermuis, en hun twee kindertjes: oen jongen en een meisje- Zij heetten Pieps en Miep^ 's Zomers, in het voorjaar en zelfs in den herfst hebben veldmuisjes een heel prettig leven; maar in den winter, als de grond be vroren is en er geen noten, eikels of bessen meer te vinden zijn, ziet het er slecht voor hen uit- En als de vadermuis in het najaar niet een grooten voorraad voedsel'verzamel de, zouden zij werkelijk niet genoeg te eten hebben en engen honger lijden, totdat het voorjaar weer in het land komt. Meneer Bruin zorgde echter altijd heel goed voor zijn gezin en in den herfst gaarde hij zóóveel noten en eikels bij elkaar, dat hun voorraadschuur gedurende den winter altgd goed gevuld was- Doch op een storm achtigen dag in de maand October, toen hij druk bezig was met het uitgraven van een dikken graswortel, om dien voor den winter mee naar huis te ne men, gebeurde er iets vreeselijks- Een zwaro tak brak vaD een boom en kwam terecht op één van zijn voorpootjes, waardoor dit brak. Pieps en Mieps, die een vroolijk spelletje deden met de gele bladeren, welke door den wind in het rond stoven, snelden haastig en verschrikt naar hem toe- Eindelijk liep Piep» hard weg om moeder te gaan vertellen, dat. vader zich ernstig bezeerd had. Natuurlijk ging mevrouw Bruin dadelijk met haar kinderen mee- Twee of drie buren, die baar zoo haastig zagen weghollen, liepen haar achterna en droegen den armen meneer Bruin naar zijn warm, gezellig nestje Het .duurde een heelen tijd, vóór hij dit weer verlaten kon, want zijn pootje genas slechts langzaam. Toen hij eindelijk op drie pooten naar de deur van zijn huisje strompelde en eens naar huiten keek, was het najaar heengegaan ea de winter gekomen- En 't was nog wel een verbazend koude winter Elk grassprietje was met een laagje ijs bedekt en vertoon do een aardig, wit randje- Meneer Bruin rilde, toen bij dit alles zag en zei tegen mevrouw Bruin „Ik hoop, vrouw, dat jo terwijl ik ziek was niet vergoten hebt onze voorraad schuur te vullen- Toen ik er het laatst in was was zij bijna leeg.'' „Och, lieve man," riep mevrouw Bruin uit, „daar heb ik heelemaal niet aan gedacht- Maar bovendien heb ik het zóó druk gehad met je tc verplegen, dat ik geen tijd gehad heb om aan iets anders te denken- Ik geloof, dat er bijna geen noten of grashalmen meer over zijn." ^Ooh, och," zuchtte meneer BruiD, „dan zullen wij dezen winter van honger omko men, want het is nu te laat om nog eikels of iets anders te zoeken- De eekhorentjes en de vogels hebben alles weggenomen Pieps en Mieps keken erg ongelukkig, toen zij dit hoordeD en Pieps zei tegen zijn zusje „Wat vreeselijk, altijd honger te hebben J" En de heele familie Bruin, vader, moeder en de beide kinderen, keken met den dag treuriger, want de kleine voorraad eten, wel. ken zij neg hadden, verminderde steeus- Maar al kon meneer Bruin slechts op drie pootjes voortstrompelen, hij zat in die dagen toch niet stil en daar mevrouw BtuId zóó dik was, dat zij niet ver kon wandelen zon der te rusten, bleef zjj thuis. Haar man trok er echter met Pieps en Mieps op uit om in het bosch oikels en noten te zoeken. Doch hoe ijverig zij ook zochten, het mocht hun niet gelukken ook maar iets te vinden- Me neer Bruin was te trotsch om bij zijn buren to bedelen, maar hot lekte toch spoedig uit, dat hij nagenoeg geen eten meer had voor a zichzelf en zijn gezin en zonder te wachten tot hij er om vroeg, gaven, zij hem zooveel zij konden missen- Veel was dit echter niet- De zomer was vrij koud en regenachtig ge weest. en geen enkel muisje in het eebeele bosch had dat jaar een grooten voorraad kunnen verzamelen. Wat zij dus aan de fa milie Bruin konden afstaan, was lang niet genoeg tot het volgend voorjaar, wanneer de zon den grond ontdooid en weer zacht gemaakt zou hebben, zoodat zij weer wortels konden uitgraven- - ,,Och, lieve help zuchtte mevrouw Bruin. „Waarom hebben wij den raad van mijn zuster ook niet opgevolgd en zijn we niet net als zij in een schuur gaan wo nen Daar zijn altijd graankorrels in over- vloed-" „Omdat," antwoordde meneer Bruin, „er altijd katten en honden wonen in de buurt van een schuur- Het is daar voor ons, veld muizen, lang niet veilig." ..In elk geval," ging mevrouw Bruin voort,v „ziet bet er nu ook niet gunstig voor ons uit- Want wat moet er van ons allen worden, als wjj dezen winter niets te eten hebben Ik weet bet niet." En mevrouw Bruin begon te schreien en veegde met, haar voorpootje in haar oogen. ..Moeder Vaderzej Piep9 op eens met een fijn piepstemmetje, „waarom kunnen Mieps en ik niet naar de schuur gaan, waar tante woont, en zooveel graankorrels mee brengen, als we maar dragen kunnen Nauwelijks had hij dit echter gezegd, of mevrouw Bruin hield op met snikken en zei op strengen toon tegen haar zoon, dat hij niet zoo'n onzin moest praten- En meneer Bruin zei, dat als hij hen liet gaan, hij voor uit wist, dat zij nooit zouden terugkomen, want dat do een of andere groote hond of poes hen stellig zou dood bijten- „Ja maar, vader," begon Pieps weer, ,.als we niet gaan, Zullen we van honger omko men, want er zijn nog maar drie eikeis en één noot, en dat is nog een looze-'* En wat Pieps zei, was zóó. waar, dat hij eindelijk zijn zin kreeg, zoodat er, vóór de familie Bruin dien avond naar bed ging, af gesproken werd, dat Mieps en bij den vol genden morgen op reis zouden gaan naar de schuur, waar hun tante woonde. Deze heette juffrouw Grijgvelzij was on geveer twee jaar geleden bij de familie Bruin in het bosch op bezoek geweest- Zij was er maar kort gebleven, want zij vond het „buiten" erg saai en vervelend. Zij leek een aardige, vriendelijke muis en Pieps en Mieps verwachtten stellig, dat zij hen heel hartelijk ontvangen zou en hun zóóveel graankorrels meegeven, als zij maar dragen konden- Nadat zij dus den volgenden morgen vroeg afscheid van hun vader en moeder hadden genomen, gingen zij op reis- De reis zou twee volle'dagen duren, maar zij konden niet verdwalen, want zij hadden slechts de beek te volgen, die eerst door het bosch en daarna tusschen weilanden door liep, tot zij de rivier bereikte, juist op de plek, waar de schuur stond. Het was een heldere, zonnige morgen, zoo dat Pieps en Mieps, al hadden zij elk niet meer dan tweemaal van hun eikel moeen afbijten, heel vroolijk gestemd waren- Ter wijl zij voorttrippelden over de droge blado ren, die op den grond lagen, spraken zjj op- geweekt over de groote hoeveelheid graan korrels, dde zij hoopten mee te zullen bren gen. Zij dachten er niet over na, hoe zij die zouden meenemen, want zooals Pieps, die werkelijk heel verstandig was, zei, moesten zij vóór alles zorgen, dat zij de schuur be reikten. Het geluid van kabbelend water wees bun den weg naar de beek- Deze was vrij breed en diep genoeg voor de muisjes om in te verdrinken, als zij er in vielen- Nadat zij een tijdje de beek gevolgd hadden, begon Mieps moe te worden- „Wat zou het heerlijk zijn," zei zij, ,,ala we een boot hadden, Pieps, en daarmee de rivier4, konden afvaren ..Daar zeg je iets," riep Pieps plotseling uit. „laten we een mooi stuk boomschors zceken dan laten we dat nLs een vlot de beek afzakken en varen er op naar de schuur." Mieps was wel een beetje bang. toen zij merkte, wat Pieps ging doen en zei. dat ze zeker zouden verdrinken m3ar Pieps zei tegen haar, dat ze niet kinderachtig moest zijn en dat zoolang als hij bij haar was, haar geen onheil geschieden zou- Daarna zocht hij een stukje boomschors, dat als vlot dienst kon doen- Hij vond dit spoedig en, geholpen door Mieps, trok hij het vlot naar den kant van het beekje en liet het in het water glijden- En vóór het nog' kon weg drijven, nam hij zijn zusje bij een voorpootje en sprongen zij er samen op. „O, oh piepte Mieps angstig, want het gewicht van hun muizenlichaampjes deed het vlot een paar centimeter onder water zinken, zoodat de kleine reizigers natte pootjes kregen- En wat was het water koud In het volgend oogenblik kwam bun vlot- echter weer boven, het water liep er af en het dreef vroolijk met den stroom mee. Mie.ps was nu niet bang meer te verdrin ken on nadat zij haar pootjes gedroogd had en haar staartje om zich heen geslagen om lekker warm to worden, zei hij, dat het veel prettiger was het beekje af te varen dan langs den oever te loopen. En Pieps was het- hiermede geheel eens- (WoTdt vervolgd-)'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 7