P VGDR DE JEUGD 1EIDSCH DAGBIAD k Wo. 4. Donderdag1 20 Januari. Anno £921. A iiiii<Min»HêS>*i n;iith;iiihïitgi>?>» i*i w •v. De Wondernoot. Het feest in den Groentekelder. 3h\y 2 2 2 2i 2 5 S°t'S 2 2 A i 2 2 2 2 Beu ond oprook je opnieuw verteld- 0 In een klein -dorpje, in het Zuiden van Hongarije, werd de held van dit verhaal op- 11 gevoed- Hij was een vondeling en de geheele 'gemeente beschouwde den kleinen Hans Kmllebol, zooals hjj genoemd werd, als haar beschermeling. Toen Hans de schooljaren achter den rug had, zonder zijn -meester al tc dikwijls boos gemaakt to hebben, besloten zijn pleegvaders met algemeene stemmen, 'hem het beroep van kleermaker te laten leeren. Hans kwam nu bij den dorpskleermaker, die zelf geen kinderen had, in hu-is. Spoedig (voelde hij zi®h daar heelemaal thuis en ging 'hij vol ijver aan den arbeid. Nu woonde er aan het einde van het d-orp, in een vervallen hutje, een stokoude vrouw. De dorpelingen bespotten haar, omdat zij 'zidh zoo zelden in bet volle daglicht liet 'zien. Hans alleen maakte op dezen regel een uitzondering, vandaar, dat dè oude vrouw van hem was gaan houden- Daarom en mïs- Ischien ook wel, omdat ze beiden zoo verla ten waren, voelden deze twee zich tot elkan- |der aangetrokken. Op heldere avonden wan- dolde Hans naar de oude Greet en leerde ;van haar veel nuttigs, terwijl hij naar haar vertolimgen luisterde- Het huisje lag midden 'in een verwaarloosd tuintje, vol geneeskrach tige kruiden- Voor de deur stond een note nboom, die, naaj het scheen, sinds langen tijd het vruchten dragen vergeten had- De leerjaren van don jeugdigen kleerma ker waren spoedig omgevlogen en hij voelde eeu grooten lust om te reizen 'en te trekken dn zich opkomen- Hij wilde de wereld, de 'mooie, gToote wereld, waarvan Greet hem zoo dikwijls verteld had, leeren kennen- Nadat Hans afscheid genomen had van zijn patroon, verliet hij het dorp. Hier en daar drukte 'hij een hand ten afscheid. Bij het huis der oude Groet gekomen, bleef hij stilstaan en wierp nog eens voor 't laatst een b'Mk- -op het dorpje, dat hij ging verla ten. Daar woonden wel is waar racnschon, die igoed voor hom waren geweest, maar geen vau allen had een plaats in zijn hart inge nomen. Slechts Greet maakte een uitzonde ring. Zij zei vriendelijk „Vaarwel, mijn zoonIk kon je geen kostbaar aandenken meegeven ik heb slechts deze noot- Zij is de eenige, die de boom in de laatste tien jaar gedragen heeft. Stellig zal zij je geluk aanbrengen" Hans bedankte haar, alsof hij een konink lijk -geschenk ontvangen had- Hij wilde do oude vrouw niot krenken, al vond hij het wel een heel vreemd geschenk- Hij begreep 'echter, dat zij niet meer ge-ven kon en stelde haar vriendelijkheid op hoogon prijs- Daarna vervolgde hij zijn weg in zuide- 'lijke richting- Nergens hield hij zich langer •op dan strikt noodzakelijk was om in zijn -onderhoud te voorzien en om de gebruiken jen de taal van het land te leerenkennen. Meer dan eens kwam de verzoeking in hem !op, -de noot, die toch niet de minste waarde (kon hebben, op te eten of weg te werpen. Want hoe hij ook peinsde, hij kon maar niets bedenken, waardoor die onnoozele noot hem geluk zon aanbrengen. Toch kon hij er niet toe komen zich ervan te ontdoen cn behield hij de noot dus. Na lang reizen bereikte hij eindelijk het doel van zijn tochthet Oosten, waarvan Greet hem zulke wondervolle, sprookjesach tige verha-len gedaan had. Wat was daar veel te hooren en te zien Hot werd er den eenvouaigon, armen kleermaker vaak won derlijk tc moede- Op zekeren dag stond hij vóór de poort der hoofdstad, waar Kalif Ibrahim Hassan woonde. Op zijn zwerftochten had hij veel gehoord van do willekeur en de zonderlingheden van dezen machtigen heersoher. Aan den ingang der stad zag hij nu een groot perkament, waarvoor een dichte menigte vau nieuwsgierigen zich ver drong. Met duidelijke letters stond daar ver kondigd, dart degene, dio den. Kalif iets kon toonen, dat vóór hem nog nooit iemand gezien had en na hem geen oog meer aanschouwen zou, honderdduizend goudstukken zou krijgen. De mededingers behoefden slechts hun hoofd, een kleinigheid dus, als pand te geven. Konden zij niet aan de eisoben voldoen, dan werden zij onthoofd. Vijf maal reeds was zulk een wed strijd uitgeschreven. „Hoeveel menechenlevons zou dit spel veeds gekost hebben?" dacht onze kleermaker Onbevreesd schreed hij door de vreemde stra ten voort Het liep tegen don middag. De bewoners za ten voor hun deur, rookten en dronken zwario koffie. Allen schenen door den zonderlingen wedstrijd min of meer van streek te wezen, want men lette niet of slechts weinig op Hans. Vermoeid van do wandeling zette deze zich op den marmeren rand eoner fontein neder en verdiepte zich in allerlei gedachten. Zijn leven dige verbeelding looverde hem allerhande rijk dommen voor oogen, indien hij den prijs won. Hij zag zichzelf, gehuld in een rood gewaad en mot een tulband op hot hoofd. Met gekruiste been en zat hij voor een gouden tafel en dronk geurige mokka. Een schoon o feo bediende hem Plotseling werd hij uit zijn d-roomen wakker geschud door luide trommelslagen. Het volk werd door een. heraut van den Kalif uitgenoodigd als toeschouwers 'deel te nomen aan den wedstrijd. Ha-ns liet zich door de men-' schenmassa medevoeren en bevond zich weldra voor een reusachtig groot palcis, welks deuren wijd open stonden. Het volk stroomde naar binnen. Door een ruime vestibule bereikte men een uitgestreklen palmentuin. Achter in dien tuin, die aan eon sprookje deed deuken, was con gouden tribune opgericht. Een ebbenhouten trap met ivoren leuning Ieid-de naar boven. In 't midden der tribune verhief zich een rijkver sierde troon, die gedragen werd door vier van de grootste en blankste olifantstanden. Een bal dakijn. schitterend van pauwen-, struis- en goud fazant on veer en, overschaduwde dien troon. De Kalif, een cchto Muzelman, zat daar, voor hem stond een gooiden tafel met marme ren blad Op kleine zetels van rozenhoul zaten de mi- nistors en hot gevolg van den Kalif. Door luid trompetgeschal werd het volk tot stilte ver maand. Een heraut verkondigde driemaal met Puider stemme, wat de Koning verlamgde. Eon jager, die een sierlijk ebbenhouten kistje droeg, trad met een overwinnaarsuildrukking op zijn gelaat naar de tribune en meldde zich aan als mededinger. De Kalif gaf zijn toestem ming. Hierop opende do jager het kistje, nam er een prachtige veer uit en reikte ddc den heer soher met gebogen knie over. „Deze voer," begon de jager, „is van oen reu zenvogel, die zich nooit in de vlakte vertoont, maar zijn verblijf houdt op de steilste rotswan den. Vijf jaar van mijn leven bi^oht ik door eer het mij gelukken mocht eon enkele veer vasj den slapenden vogel te ontstelen." Nadat hij dit gezegd had, nam de jager de veer en wierp haar op een brandend komfoor, dat daar stond om den geur van welriekende kruiden te verspreiden. In minder dan geen tijd was zij in asch veranderd. De Kalif schudde het hoofd, en zei: ,,Gij hebt niet voldaan aam den eisoh, want hoe kunt bij bewijzen, dat geen ander deze veer ooit gezien heeft?" Een wenk en er schoten mannen too orn -den jager weg te vooren, opdat hot doodvonnis aan hom voltrokken zou worden. Nu trad een arme visscbor tot vóór den Ka lif. Om don hals droeg hij aan een koordje een vischbla-as, waarin zich een doorzichtige, goud gele steen bevond. ..Machtige heerschor!" zoo begon hij. ..nadat ik mij jaren lang in het duiken oefende, vond ik dezen steen £p den bodem der zee. Geen oog heeft hem ooit aanschouwd, met gesloten oogen greep ik hem en sloot hem in deze visch- blaas." Nu wierp ook hij bet kleinood op het gloeien de komfoor, waar het. evenals de veder, in rook® opging. De Kalif schudde het hoofd en zei: „Gij hebt niet voldaan aan den eisch, want hoe kunt gij bewijzen, dat geen ander dezen steen ooit gezien heeft en hem daarna in het water wierp?" Wederom deden de mannen him werk: de arme visscbor werd weggevoerd. Nu heers ebtc er een doodsche stilte alom Met eentonige slem verkondigde de heraut wederom den cisch van den Kalif. Onder algemeene verbazing betrad nu onze kleeimaker de tribune Welgemoed, stak hij de hand in den zak en reikte den Kalif de noot over. Nieuwsgierig bekeek deze do noot van aHe kanten en gaf haar teleurgesteld aan den eige naar terug. De kleermaker wierp hierop de noot met zóó veel kracht op het marmeren blad der tafel, dat de harde schil in verscheiden stukken er af vloog Toen wees hij den verbaasden Kalii op de pit. „Dese pit," zei hij, „hoeft nog geen oog ge zien en niemand zal haar ooit meer aanschou wen!" En bij deze woorden stak hij de vrucht in den mond en at haar op. De Kalif was een oogeublik geheel verbluft. Hot volk juichte en verlangde uitdrukkelijk, dat de kleermaker, zooals beloofd was, den prijs zou ontvangen. En zoo geschieddo het. De noot van de oude Greet had hem dus toch geluk aangebracht! door T. SALOMONS. 0 't Was nacht en heel stil op straat. Alle winkels waren dicht en alle menschen. naar bed. Maar de kabouters, die voor hun mach tigen vorst koning Grijsbol, nachtwerk moesten doen, kon je heel goed overal hooren. Er zijn menschen. weet je. die nooit ieta hooren, of 't moet zóó scherp en zóó hard zijn, dat ze al heel doof geworden zouden worden, als ze dat mot merkten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1921 | | pagina 7