No. 182S7 LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 6 September. Tweede Blad Anno 1919. PERSOVERZICHT. UIT ROTTERDAM. FEUILLETON. NIET TE KOOP. De vermo gerisaan wasbelas- tjüg. „DE NIEUWE COURANT te- twist eiken'rechtsgrond aan de door, minis ter, De Vries voorgestelde' belasting, oö aen yermogensaanwas. 'Het is duidelijk', dat bij de vermogens- aanwasbelasting van minister. De Vries noch ,va*. een retributie noch van een betterment- tax sprake is. Doch ook een conjunctuur belasting .mag- dit ontwerp, niet heeten. Het element jmmers in den rechtsgrond van de conjunctuur-belasting, dat de belastingbe taler in het geheel niet, of althans in on evenredig geringe mate', tot het resultaat der, vermogensvermeerdeting üeeft mede gewerkt. zal in het thans ingediende' ont werp tevergeefs worden gezocht. Aaiï het onkeio feit, dat iemands vermogen in een bepaalde tijdsperiode is toegenomen, meent minister De Vries het recht te mogen ont- leenen, om een gedeelte dier vermeerdering yoor. den Staat op te eischen. En hiermede wordt, nagx onze meening,vin de reeks retri butie, betterment-tax, conjunctuur-belasting een" nieuwe, verdere stap gedaan, welke aan deze voorgestelde belasting eiken rechts grond ontneemt. .Van den man, die zuiver, door eigen ar beid, inzicht en doorzettingsvermogen ge durende. een bepaalden tjjd een aanzienlijke winst heeft kunnen maken en tfteede eigenschap, welke vooral in dezen t£d, waarin iedereen om' verhoogde: productie schreeuwt, wel op prjjs gesteld mag wor den deze meerdere winst niet neeft ver teerd, doch opnieuw belegd en productief heeft gemaakt, neemt de Staat een belang rijk deel van dezen vermogensaaawas af. En vraagt deze man aan den Staat: Met welk recht meent ge me dit bedrag te mogen afnemen? dan zal de Staat indien het ontwerp althans onverhoopt ongewijzigd in het Staatsblad" zou mogen verschijnen geen enkel redelijk antwoord op deze vraag kunnen geven. ,Wrj 'kunnen in de M. v. T. geen enkele weerlegging vinden van den redelijken eisch, dat in de wet de gelegenheid geopend wor de, dat de aangeslagene voor een onpar tijdige commissie kan aantoonen, in hoever, 'de aanwas aan eigen verdienste te danken isy en dientengevolge, welk deel van den aanwas onbelast moet blijven. öVfj hopen dan ook, dat het ontwerp alsnog in dien zin gewijzigd zal worden, voordat het in het „Staatsblad" verschijnt. Meent minister De Vries hiertoe niet te kunnen besluiten, enkel en alleen op grond van de opportunistische lans: het geld moet er zijn! dan geve Z.Exc. elke gedacnte aan den rechtsgrond voor, een belasting ronduit op en werpe hij zich openlijk in de armen van de willekeur. Uit belastingen op kaalhoofdigen, blauwoogigen of burgers, die meer, dan 1.70 M. lang zijn bijv., zal Z.Exc. dan nog menige bate voor, de schat kist kunnen putten! In een artikel van „DE VADERLANDER-' (U.-L.) over dit wetsontwerp wordt gezegd: Wel "is waar is de Minister bekeerd van zijn vroegere meening, dat het kapitaal niet mag worden aangetast, waarvan bij; de bestrijding van het voorstel van een „hef fing ineens" de grocte nadeelen door hem errs', zoo breed werden uitgemeten. Immers, het uitgangspunt is nu. dat voor snelle af lossing van de crisisschuld ook tot heffingen, die het kap/itaal aantasten, mag worden over gegaan. Precies ons idee, zooals reed3 in ons Program van Actie van 1918 is opge nomen! Een groote teleurstelling mogen we echter wel noemen, dat de Minister de co» sequentie van zijn stelling niet heeft aan- vaara, doch cp grond daarvan z'egt, dat allereerst daarvoor in aanmerking komt een belasting op de waardevermeerdering van roerende en onroerende goederen. „In de laatste plaats", zouden wy gezegd heb- benf Want theoretisch moge voor zoodanige belasting in aansluiting aan of opvolging van de oorlogswinstbelasting naast een eigen lijke kapitaalbelasting, of heffing ineens, wel wat te zeggen zijn, het is toch werkeljjk kras genoeg te hooren beweren, dab zoo'n belasting als k a p i t a a Ibelasting in de e e r- ste plaats in aanmerking komt! Zelfs is het 5Ver de vraag, of het in het geheel wel oen kapitaalbelasting, én niet veeleer een bqïcndere soort van inkomstenbelasting moet worden genoemd. Als bflv. ons Buih efrjhk Wetboek waardevermeerdering van hetgeen de in geraeenaohapj van winst' en verlies gehuwde echtgenooten bezitten, niet afs winst beschouwt, is dit altijd een bepar ling) geweest, die in de practqk weinig met het rechtsgevoel bleek overeen té komen,- BrVeen wetsherziening kan dan ook nog best eens juist heb omgekeerde worden bepaald, en toch valt als regel onder, „winst*, wat we m de belastingen het „inkomen" noemen! Hieruit blijkt dus al dadelijk, hoe enkel in 3 c h ij n deze minister het kapitaal nu eens aandurft, doch in werkelijkheid het alweer ontziet! Immers zal dit ontwerp wel het motief worden om niet, zooals overal elders tob in de kapitaal-landen Engeland en de Yereenigde Staten toe! eon werkelijke kapitaal-heffing „in eens", in te voeren, om de oorlogsschulden af te lossen», althans gedeeltelijk, Buiten schot blijft nü de groot-kapitalist, hoe enorm' rijk hjj moge z/jjn, wiens bezit' door welke omstandigheden ook als geheel niet boven zekere marge in waarde is ver meerderd. Ook kapitalen in de_ doode hand zuilen dus grootendeels wel vrij blijven van deze belasting! Eén tweede zeer groot bezwaar! van het weekblad is, dat de toepassing onmogelijk' ?:ai blijken.; Wont hoe zal ooit de opgave der belas tingschuldigen anders ttei controleeren zijn dan na een algeheele schatting van alle oncerende goederen, tenzij maar wille keurig de waarden worden geschat? Ieder die weet, welk een arbeid dit vordert tel kens als de belastbare opbrengst den onroe rende goederen meet worden herzien, zal begrijpen, dat dit geen „werkje" is, dat j a a r 1 rj' k s kan worden verricht! Doch mogelijk zal den Minister aan 't verstand worden gebracht, dat het 't beste 2al zijn nu maar royaal met een „heffing ineens" te komen en dit ontwerp te laten rusben! Het geneeskundig school toezicht. In „SOCIALE VOOR- ZjORG" noemt do arts L. Heyermana het een ernstige leemte in het wetsontwerp- De Visser tot herziening van het lager onderwijs, da daarin geen regeling is op genomen voor het geneeskundig school toezicht De leerplichtwet noodzaakt de ouders do kinderen naar school te zenden; hierdoor is liet recht cler oudera ontstaan, om te eischen, dat de kinderen gevrijwaard wor den voor ziekten cn besmetting, waarvan do school de verspreidster is. Besmettelijk: hoofdzeer en triohophytie, pediculosis, ec zema, herpestonsurans, mazelen, roodvonk, diphtherie, griep, kinkhoest, bof, rugge- graadsverkromming, bijziendheid, zij wor den door de school veroorzaakt, of de mo gelijkheid van verspreiding wordt door het verplicht schoolbezoek bevorderd. De erva ring iler meeste oude.es is, dat de z.g.r. kinderziekten op school worden verkregen in die eerste jaren en daarna in het gezin gebracht. De gedwongen houding op school is oorzaak der ruggègraatsverkrom- ming, het lezen en schrijven, studeeren be vordert het ontstaan der bijziendheid. De schooljaren zijn eritische jaren voor do kinderen en het is de onvermijdelijke plicht van de overheid, welke den gezon den groei van. het nieuwe geslacht moet Verzorgen de schoolziekten zooveel moge lijk tegen te gaan De heer ITeyermans noemt twee uitleg gingen voor het- onbi'elcen van een wette lijke regeling van het schooltoezicht: lo. de tegen het instituut tweemaal geuite cri- tiek; 2o. de tegenstand van onderwijskracb ten, die het binnendringen \an andere machthebbers vrec/zui De schrijver weer legt dan beide, om te conclude eren„In dien in het wetsontwerp-De Visser alsnog l.et onderwijs in de gezondheidsleer, het geneeskundig 'schooltoezicht, de fcchoolba den en de verplichting oen de gelegenheid van schoolvoediug te scheppen, geregeld Worden, zou de onderwijswet e6n goede stap zijn in de richting der verbetering van de volksgezondheid. (Wijziging pensioenwet ten.— „DE SOHOOL' MET DEN BIJBEL'1, melding makende van do motie, aangenomen door den Ned. Bond van Ge meente-ambtenaren, waarin de wensche- lijkheidi en noodzakelijkheid werd uitge sproken van een spoedige wijziging van de bestaande pensioenwetten voor burgerlijke en gemeente-ambtenaren, betifigd daarmede haar instemming en zegt o.m. „De pensioenen moeten de algemeene stijging der geldelijke inkomsten volgen. Daartoe moeten de grenzen uitgezet wor den. Dat gebeurt, dcor den maximum grondslag voor weduwen- en weezenpen- sioenen te verhoogen. Anders krijgen wij, bij de hoogere salarissen, de groote ellen- die, dat de dood van den „kostwinner" de weduwe, het gezin, in de grootste 'armoede terug doet vallen. Nog ietsZou heb niet tijd worden, dat twee andere grenzen ook uitgezet worden lo. de leeftijdsgrens der kinderen van 18 op 21 jaar; 2o. het beperkende getal van vijf kinderen, waarvoor ten hoogste weezen- pensioen wordt verleend. Dat er meer kin deren zijn, die er voor in aanmerking ko- men, 't behoort ook in onze kringen tot de uitzonderingen. Daarom zal een zoodanige wijziging licht kans van slagen hebben. En dan moeten wij voor het onderwijs vooral, komen tot nog een drietal wijzigin gen, die zoo in het belang van het onder wijs zijn, dat geen uitvoerig betoog tot ondersteuning er van noodig is. lo. Hecht op volledig pensioen na vol brachten 40-jarigen diensttijd, dus afge zien van den 65-jarigen leeftijd. Het is maar eon hoogst enkele, die na veertig dienst jaren nog krachtig genoeg is, en nog clicht genoeg bij de kinderen staat-, om met blij moedigheid zijn werk te verrichten. In ver band biermede 2o. Verplichte pensionneering op 65-jari gen leeftijd. 3o. Bij onderwijzeressen mogelijkheid op vervroegde pensionneering. Oude onder wijzeressen zijn er niet zoo heel veel. De doorstrooming in heit onderwijzeressen- korps is zoo héél veel grooter dan in dat van de onderwijzers. En dat is gelukkig. Want maar héél weinige onder haar zijn op \ijftigjarigen oeftijd nog lichamelijk geschikt en geestelijk voldoende frisch, om do kinderen te boeien en echt vrouwelijk lief te hebben. De orde-vraag gaat dan al Iheel sterk meespreken. De mogelijkheid om tot vervroegde pensioncering voor onderwijzeressen te komen, dient wel ern stig overwogen te wórden." D o journalistiek als vak „Is vraagt „DE LOCOMOTIEF" de heer Kiewiet de Jonge, onvrijwillig af getreden hoofdredacteur van heb „BATA- VIAASCH NIEUWSBLAD", pladhtoffer van zijn overtuiging?1' En het blad autwoordt; Slachtoffers, gelooven wij weleer_ van het „afschuwelijk misverstand", hotw.elk in wijdie kringen in Indië nog heerscht ton aanzien van do journalistiek; het misver stand, dat men .ook heden t-en dage nog leider van een Indisch dagblad kan zijn zonder voorafgaande journalistieke prak tijk. De heer Kieviet de Jonge, van huis uit ingenieur ter Algemeene Secretarie, is zijn journalistieke loopbaan begonnen op heb oogenblik, dat hij zijn pen in den inkt doopte voor liet- schrijven van zijn intree- artikel als boofd-rcdacteur. En het harde, maar logische lot heeft het nu zoo ge vild, dat hij zijn journalistieke loopbaan eindigt, zonder dat hem het schrijven van een afscheidsartikel w«s gegund. Wij vinden dit voor den betrokkene groo- telijks teleurstellend, maar vakkundig be schouwd, was er nauwelijks een andere af loop te verwachten, ook dan niet, wanneer zij, die hoogste zeggenschap hadden in de vennootschap, welke liet blad exploiteert, zich wél haddeu kunnon vereonigen met- de richting van den hoofdredacteur. Eet» verschil in richting heeft de breuk bespoe digd, maar ook b'j eenheid van richting ware er een oogenblik gekomen, waarop men uit elkander had moeten gaan. Omdat in Hen bestaansstrijd der per3 het is toch vaak genoeg bewezen nu eenmaal geen dagblad rich staande vermag te hou den, dat niet journalistiek wordt geleid. De journalistiek diib wordt nog immer niet algemeen geweten is een vak-op- zichzelf, dat evengoed als elk ander vak moet worden geleerd. Men zal er zelden een goed meester in ontmoeten, die meen de den gezel- en leerlingtijd te kunnen overslaan. Een eenvoudige waarheid, zoo eenvoudig, dat men haast moet aarzolon, haar neer te schrijven, doch welke in In dië tot telkens nieuwe schade van de be trokkenen wordt miskend. Terwijl het nie mand zal invallen aan het' hoofd van eeu Bank te stellen iemand, die het bankiers- bedrijf nimmer heeft geleerd, terwijl men ook in de ambtelijke wereld alleen in be trekkingen zonder vér-strekkende verant woordelijkheid hen benoemen zal, van wie men bidt, dat de wijsheid zal komen met het ambt waagt met grif en gretig het exporiment om con niet-journalist tot dag bladleider te bombardeeren. En het zijn veelal mannen-van-zaken, die dit doen, mannen met algemeen begrip van bedrijfs leiding en organisatie, maar die ten aan zien van de journalistiek in -den droeven waan verkeeren, dat vakkennis daarbij niet wordt vereischt". Dan gaat „DE LOCOMOTIEF" als volgt door „Gold het hier niet anders dan een vak belang, wij zouden onze opmerkingen bin nen den kring van journalistieke collega's houden. Maar het geval, symptoom van een lieerscheud wanbegrip, raakt stellig en zeker een algemeen belang. Het trekt immers een moei en maatschappelijk nut tig vak omlaag, wanneer telkens opnieuw onvakkundigen op eerstte posten in dit vak worden gesteld, om dan na korte en bittere wijze op veelal stuitens ruwe wijze er veder 4e worden uitgezet De tijd, dat al wie een vlot artikel weet te schrijven een plaats verdient op een redactiestoe1, is ook voor Indiè allang voorbij. De inschakeling van Indë in het wereldverkeer, de ontwikkeling van een openbaar ten politiek leven, de speciali seering op elk terrein, de moderniseering van handel en bedrijf, al deze factoren zijn even zooveel drijvende krachten ten opzichte van de Indische pers. De tijd van de over alles-„deskundig"- sclirijvende dagbladdeiders is voorbij, maar dat beteekent juist, dat do journalistiek ook hier zich heeft ontwikkeld en dus ook gedifferentieerd. Ook in Indië is de jour nalistiek van bedrijf tot vak gegroeid. De journalistiek staat midden in het ko loniale leven. Zij neornt er een eigen plaats in tegenover overheid en publiek. Maar ook naar buiten heeft de journalistiek re presentatieplicht. Men beoordeelt daar huiten Indië niet het minst naar do ont wikkeling van zijn pers. Zoo is het dan ook niet alleen van zui ver journalistiek, doch tevens, en wellicht nog meer, van maatschappelijk belang, dat de journalistiek als een vak met eigen levensvoorwaarden, eigen icischen, eigen moeilijkheden, eigen idealen ook, wordt erkend. Maar dan worde beunhazerij ook in de dagbladpers zooveel mogelijk geweerd. Dat is het goed recht van de pers en ook van het publiek Men schrijft ons Het is een periodiek terugkeerend be richt in do Rotterdamsche bladen en dat iedereen, behalve de enkele belanghebben den, geregeld overslaat. En tech, is het van belang, omdat er mee gewaagd wordt van „het" heilig huisje van den echten Rotterdammer. Wij bedoelen de mededee- ling van Burgemeester en Wethouders, aan welke brandspuiten en de geaffecteerden daarvan premies zijn toegekend in verband met den arbeid, bij het blusschen van bran« den verricht. Ja, hoe ongelooflijk het ook moge lijken voor wie pog heeft voor de wetenschappe lijke vervolmaking van het brandweerwo- zen, Rotterdam, do tweede stad van ons land, is trotsch op en innig verknocht aan zijn vrijwillige brandweer. Zeker, het brandweerwezen heeft in do laatste jaren een hooge ontwikkeling door gemaakt; nationale en internationalo con gressen zijn er aan gewijd geweest, hoog staande mannen van technische ontwikke ling hebben hun beste krachten gewijd aan de vervolmaking van dezen voor het open baar wolzijn zoo belangrijken tak van dienst. Maar wij in Rotterdam halen er, medelijdend de schouders voor op, al heb ben wij ook, door den drang der tijden ge noopt, langzamerhand zij het schoorvoetend ons moeten schikken in een aanvulling van het vrijwillig brandweerwezen door rollend en drijvend brandbluschmateriaal, dat eigendom is van de gemeente. Natuurlijk is dit materiaal, gelijk te ver wachten was in een wereldhavenstad als Rotterdam, naar do nieuwste eischen inge richt en kan heb de vergelijking met de beste inrichtingen doorstaan. Maar dit neemt niet weg, dat al dat kostelijke en kostbare voor den Rotterdammer sleohts aanvulling is. Wij zweren bij de vrijwil lige Het is in do politiek men volge ons even op dit zijpadje! lang niet zoo ge noeglijk als eenige jaren geleden. Vroeger, in den nog goeden tijd, kon een eerzuch tige, bij wicn de geestdrift voor de open bare zaak zoo wonderwel ook dienen kon als dekmantel voor persoonlijke eerzucht, langs lijnen van geleidelijkheid het van simpel particulier brengen tot lid van den Gemeenteraad, van de Provinciale Staten, van de Kamer. Zelfs was dat mogelijk, als men geen lid van oen kiesvereeniging werd (om kool en geit te sparenIn de eene ge meente begon men dan met het lidmaat schap van Vreemdelingenverkeer, in een andere met Oraujedag 'of met de Kamer van Koophandel. Hier in Rotterdam kon men echter het bost zich een zekere, nood zakelijke, populariteit verwerven door zich een benoeming te verzekeren bij de vrijwil lige brandweer. In dit korps zijn natuurlijk ook rangen en graden; maar wanneer men maar al brandmeester is, dan prijkt er een fraai sprekend houten bord aan den gevel, dat, met een rooden brandemmer voorzien, den volke kond doet, welk verdienstelijk burger daar woont. Nu is echter langzamerhand de klad in de politiek gekomen en er zijn heel andere wegen te bewandelen om het groote doel te bereiken. Heeft dus de vrijwillige brandweer niet meer de aantrekkingskracht van vroeger, t-och is zij het troetelkind gebleven voor den rasechten Rotterdammer. En het dient eer lijk erkend, het corps heeft zijn sporen ver diend, al wordt Rotterdam wonderlijk ge spaard voor groote branden. Het corps heeft verbeteringen ondergaan die hoogst noodzakelijk waren, en dan is daarbij vooral gelet op het moreel gehalte van do geaffecteerden. Vroeger, het is nog niet eens zoo veel jaren geleden, was het bij elk brandje schering en inslag, dat do eerst op het terrein aangekomen spuiten, wanneer de wedren daarheen een woeden de raise was geweest, in de onmogelijkheid verkeerden van water te geven. Concurren tie nijd om de premie had snoode bela gers van later komende brandwagons den euvelen moed doen vatten om de slan gen van de eerst-aangekomenen eenvoudig door te snijden. Immers, de bepaling geldt voor de t-oekenning van premies, dat gelet wordt, wie het eerst uit de straalpijp water weet voort te brengen. En terwijl dan aan de eene zijde de brand lustig voortwoekerde, had men het stich telijk schouwspel aan den anderen kant, dat er woordentwist ontstond tusscken do spuitgasten, gevolgd vaak door handgemeen omdat pijpleidingen waren onklaar ge maakt. Ook was een euvel, dat nu nog lang niet is weggenomen, dat de heer en spuitgasten, eerzame burgers, van de techniek van het branden-blusschen bitter weinig verstand hebben. Zoo weinig, dat bij een minder era- (Nadruk verbodon.) 35) Herbert trok de deur achter hen dicht en hielp haar opstijgen. Haar stemming scheen veranderd zij was nog wel opge wekt maar nadenkend en stil. Toen zij wegreden, keek zij nog een paar maal naar het huisje .om. „Je schijnt dat huisje^ bijzonder merk waardig te vinden," zei Herbert vrien delijk. „Och," zei zo lachend, „het had van ons moeten «jnhet behoort bij Tregiffian." Zij wist, dat zij niet de ware reden voor haar nieuwsgierigheid had opgegeven ontwijkende antwoorden gingen haar tegen woordig gemakkelijk af. „O, natuurlijk," zei hij, zich in zijn zadel omkeerend, om met vernieuwde belangstel ling naar het huisje te kijken. „Het speet me erg te hooren, dat je vader en Kenwyn oneenigheden hadden gehad," voegde hij er bij. „Heb je er door vader van gehoord?" „Neen, zij hebben het mij -thuis verteld. Me dunkt., Kenwyn deed niet verstandig het goed te koopen, terwijl hij wist, dat je vader er op gesteld was het te hebben, Kenwyn is zoo'n goede kerelhet is jam mer, dat hij geen breeder kijk op de zaken heeft. Ik begrijp hem niet goed. Hij stelt belang in het algemeen welzijn en toch, in plaats van je vader te helpen, doet hij niets anders d'an koud water gooien op ieder voorstel tot nut van do stad. Ik zojz wel eens willen weten of het iets zoü hel pen, als ik met hem sprak. „Ik geloof, da^t het voor het oogenblik betor is de zaken maar haar loop to laten," zed Esther, vrij onrustig. „Misschien wel," gaf Herbert toe; „de onaangenaamheid zal mettertijd wel voor bijgaan. Ik kan me begrijpen, dat het je vader nu erg hindert; maar men raakt aan alles gewend." Zij waren nu op een gelijken weg geko men en hun paarden sloegen in een flinken draf, waarbij de hoeven vreemd klonken op den harden grond na do zachte heide. Het was, alsof zij de dnoomerijen ter zijde gesteld en de werkelijkheid weer aangeno men hadden. Esther vroeg zich af, of het alleen het verloop van een paar dagen was, dat do oorzaak uitmaakte van haar ver minderde belangstelling in den twist tus- schen haar vacüer en dr. Kenwyn. Zij had geeu lust met haar neef ten gunste van dr. Kenwyn te praten. Do Kenwyns zelfs Dora schenen mindor gewichtig dan zij geweesb waren. Esther bemerkte, dat de zaken een nieuw middelpunt voor haar ge kregen hadden, alsof er een nieuw belang in haar leven gekomen was, dat zij voor een oogenblik vergeten had, maar zich weer spoedig zou herinneren. Opeens hield zij haar paard in en keek achter zich den weg af. „Het is alleen maar mijn handschoen; ik heb mijn handschoen verloren," zêï ze, in antwoord op Herberts vraag. Hij reed langzaam den vcg terug, met grooto oplettendheid op den grond kijkend totdat Esther hem riep. „Het- komt er niet op aan," zei zo; „het is de moeite niet waard." ,,'Maar je handen. Het is zoo onaange naam, zQndor handschoenen te rijden."' „Het is maar de rechter-haudsciioon ik zal hem bepaald niet erg missen; anders had ik het al vroGger gemerkt." - „Heb je gemerkt, wanneer ik hom uit gedaan heb?" vroeg zij hem daarna. „Je hadt hem niet aan, toen wij het huisje binnen gingen," zei hij, nadenkend; „omdat ik op jo hand gelet heb, toen je do deur probeerde te openen." „O, nu herinner ik het me," zei ze. „Ik heb hem ergens met ihijn zweep neergelegd en toen wij weggingen, moet ik den een zonder den ander hebben opgenomen. Het doet er' niet toe." Maar gedurende den verderen rit, dacht zij herhaaldelijk aan haar handschoen, als een zinnebeeld van zichzelf, die op het kleine bankje in het eenzame huisje lag. Zij was nieuwsgierig, wie hem vinden zou. Eenigen tijd volgde de weg den loop van een snelst-roomen'd riviertje, dat hier in een houten leiding besloten werd. De heu vels rondom hen weerkaatsten een klette rend geluid, dat nu eens van vóór hen, dan van achter, dan weer van rechts, dan van links scheen te komen. Alom tegenwoordig als een kwartel, kon het veroorzaakt wor den door een lompen reus, die een step- dans uitvoert op een waggelenden vloer ieder oogenblik kon men de geheele instor ting en den donder van vallend hout ver wachten. Een kromming van den weg bracht de ruiters in het gezicht van do oorzaak van het geluideen reusachtig rad, dat langzaam in stroomend water draaide, en een paar zware, mot ijzer be kleed© houten balken, die regelmatig op cn neer gingen, of liever onregelmatig, want een kleine hapering versleten tan den, die het waterrad misten wijzigden do maat en maakten den indruk van. een slaperigen olifant, die altijd op hot putit is, bij zijn werk in slaap te vallen, en op het bevel van zijn oppasser weer opge wekt wordt; deze was een rustige, roodge- vlekte- man, gewapend met een schop, waarmee hij bij tusschenpoozen een hoop steenen onder d'e ijzeren hielen wierp. Be neden do balken stroomdo de nu modde rige rivier silel verder. In het dal, dat zich hier opende, werden de groote "ijzeren schoorsteen en draaiende raderen van een pas geopende mijn zichtbaar en daarachter een hooge heuvel, gekroond door een ouden wal. Met een woord van verontschuldiging tot Esther reed Herbert dicht naar de bal ken en sprak den man aan. Zijn zenuw achtig paard steigerde terug, en de man wierp zijn schop weg en legde zijn hand op den teugel. Esther kon zijn onverschil lig gezicht boven don hals van het paard zien, terwijl zijn mond onder het spreken open en dicht giiig. Herbert boog zich ter zijde met gespannen trekkenblijkbaar kon hij niet hooren, wat de man zeide, hoewel deze geen moeit© had, hem te verstaan. Ondanks het geraas, vond Esther het schouwspel nogal aardig. Dc man nam zijn schop op, schraapte zorgvuldig een beetje van de modder onder den balk samen, en toondo dit aan Herbert. Toen nam hij een stuk van den hoop niet verbrijzelde erts, veegde dit met zijn broek af, hield het in de hoogte, woog het gewicht op zijn hand en tikte er op met zijn vinger. Herbert nam het stuk van hem aan en kwam weer bij Esther terug. Do afstand van een paar meter veranderde geheel de richting van het zware geluid, dat nu van een halve mijl ver scheen te komen. „Dc Balnoon-mijn werkt prachtig," zei Herbert. „Zoo?" „Ja, die man zei, dat de laatste hoeveel heid erts 1700 pond tin per ton bevatte."- Daar Esther niets antwoordde, zei hij „Het schijnt je niet veel te kunnen sche-' len." „Ik heb plezier in de machinerieën, en ik zie graag de -jnenschen aan liet werk maar ik geloof niet, dat- ik er veel om geef, wat er van de stof wordt of wat heb waard is." Herbert liet haar liet- stukje erts zien. „Die bruinachtige kristallen zijn alle tin," zei hij. Op dit oogenblik, terwijl hun hoofden dicht bij elkander gebogen waren, en hun handen elkaar op het stukje erts raakten, ontmoetten zij Maydenstoné. Hij ging op zijde, om hen voorbij te laten gaan, en nam zijn pet af, toen Esther boog. „Wie was dat?" vroeg Herbert-, het stukje in zijn zak stekend. „Hij is een vriend van do Blanchards -r? een mijnheer Maydenstone, een schrijver.-"- Logeert, hij hier?" „Ja, hij heeft kamers gehuurd op het- terras." Slechts liet feit, dat zij juist van h(?t huisje kwamen, maakte, dat zij or niet bij voegde „Maar hij denkt er over, om op Tregiffian te gaan wonen.'1 „Wat merkwaardig," zei Herbert. „Heb je hem ontmoet ik bedoel, is hij bij je thuis geweest?" „O javader heeft liem een bezoek ge bracht, en hij heeft ze3 weken geleden by ons gegeten," zei Esther, want zij was er verbaasd over, dat er zoo'n korte tijd ver loop en was sedert haar kennismaking mvty Maydenstone, en wist-, dat zij dien zoÓ lang mogelijk had doen schijnen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1919 | | pagina 5