No. 182S7
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 6 September.
Tweede Blad Anno 1919.
PERSOVERZICHT.
UIT ROTTERDAM.
FEUILLETON.
NIET TE KOOP.
De vermo gerisaan wasbelas-
tjüg. „DE NIEUWE COURANT te-
twist eiken'rechtsgrond aan de door, minis
ter, De Vries voorgestelde' belasting, oö aen
yermogensaanwas.
'Het is duidelijk', dat bij de vermogens-
aanwasbelasting van minister. De Vries noch
,va*. een retributie noch van een betterment-
tax sprake is. Doch ook een conjunctuur
belasting .mag- dit ontwerp, niet heeten. Het
element jmmers in den rechtsgrond van de
conjunctuur-belasting, dat de belastingbe
taler in het geheel niet, of althans in on
evenredig geringe mate', tot het resultaat
der, vermogensvermeerdeting üeeft mede
gewerkt. zal in het thans ingediende' ont
werp tevergeefs worden gezocht. Aaiï het
onkeio feit, dat iemands vermogen in een
bepaalde tijdsperiode is toegenomen, meent
minister De Vries het recht te mogen ont-
leenen, om een gedeelte dier vermeerdering
yoor. den Staat op te eischen. En hiermede
wordt, nagx onze meening,vin de reeks retri
butie, betterment-tax, conjunctuur-belasting
een" nieuwe, verdere stap gedaan, welke aan
deze voorgestelde belasting eiken rechts
grond ontneemt.
.Van den man, die zuiver, door eigen ar
beid, inzicht en doorzettingsvermogen ge
durende. een bepaalden tjjd een aanzienlijke
winst heeft kunnen maken en tfteede
eigenschap, welke vooral in dezen t£d,
waarin iedereen om' verhoogde: productie
schreeuwt, wel op prjjs gesteld mag wor
den deze meerdere winst niet neeft ver
teerd, doch opnieuw belegd en productief
heeft gemaakt, neemt de Staat een belang
rijk deel van dezen vermogensaaawas af.
En vraagt deze man aan den Staat: Met
welk recht meent ge me dit bedrag te
mogen afnemen? dan zal de Staat indien
het ontwerp althans onverhoopt ongewijzigd
in het Staatsblad" zou mogen verschijnen
geen enkel redelijk antwoord op deze
vraag kunnen geven.
,Wrj 'kunnen in de M. v. T. geen enkele
weerlegging vinden van den redelijken eisch,
dat in de wet de gelegenheid geopend wor
de, dat de aangeslagene voor een onpar
tijdige commissie kan aantoonen, in hoever,
'de aanwas aan eigen verdienste te danken
isy en dientengevolge, welk deel van den
aanwas onbelast moet blijven.
öVfj hopen dan ook, dat het ontwerp
alsnog in dien zin gewijzigd zal worden,
voordat het in het „Staatsblad" verschijnt.
Meent minister De Vries hiertoe niet te
kunnen besluiten, enkel en alleen op grond
van de opportunistische lans: het geld moet
er zijn! dan geve Z.Exc. elke gedacnte
aan den rechtsgrond voor, een belasting
ronduit op en werpe hij zich openlijk in
de armen van de willekeur. Uit belastingen
op kaalhoofdigen, blauwoogigen of burgers,
die meer, dan 1.70 M. lang zijn bijv., zal
Z.Exc. dan nog menige bate voor, de schat
kist kunnen putten!
In een artikel van „DE VADERLANDER-'
(U.-L.) over dit wetsontwerp wordt gezegd:
Wel "is waar is de Minister bekeerd van
zijn vroegere meening, dat het kapitaal
niet mag worden aangetast, waarvan bij; de
bestrijding van het voorstel van een „hef
fing ineens" de grocte nadeelen door hem
errs', zoo breed werden uitgemeten. Immers,
het uitgangspunt is nu. dat voor snelle af
lossing van de crisisschuld ook tot heffingen,
die het kap/itaal aantasten, mag worden over
gegaan. Precies ons idee, zooals reed3 in
ons Program van Actie van 1918 is opge
nomen! Een groote teleurstelling mogen we
echter wel noemen, dat de Minister de co»
sequentie van zijn stelling niet heeft aan-
vaara, doch cp grond daarvan z'egt, dat
allereerst daarvoor in aanmerking komt
een belasting op de waardevermeerdering
van roerende en onroerende goederen. „In
de laatste plaats", zouden wy gezegd heb-
benf Want theoretisch moge voor zoodanige
belasting in aansluiting aan of opvolging
van de oorlogswinstbelasting naast een eigen
lijke kapitaalbelasting, of heffing ineens, wel
wat te zeggen zijn, het is toch werkeljjk
kras genoeg te hooren beweren, dab zoo'n
belasting als k a p i t a a Ibelasting in de e e r-
ste plaats in aanmerking komt! Zelfs is het
5Ver de vraag, of het in het geheel wel
oen kapitaalbelasting, én niet veeleer een
bqïcndere soort van inkomstenbelasting
moet worden genoemd. Als bflv. ons Buih
efrjhk Wetboek waardevermeerdering van
hetgeen de in geraeenaohapj van winst' en
verlies gehuwde echtgenooten bezitten, niet
afs winst beschouwt, is dit altijd een bepar
ling) geweest, die in de practqk weinig met
het rechtsgevoel bleek overeen té komen,-
BrVeen wetsherziening kan dan ook nog best
eens juist heb omgekeerde worden bepaald,
en toch valt als regel onder, „winst*, wat
we m de belastingen het „inkomen" noemen!
Hieruit blijkt dus al dadelijk, hoe enkel in
3 c h ij n deze minister het kapitaal nu eens
aandurft, doch in werkelijkheid het
alweer ontziet! Immers zal dit ontwerp wel
het motief worden om niet, zooals overal
elders tob in de kapitaal-landen
Engeland en de Yereenigde Staten toe!
eon werkelijke kapitaal-heffing „in
eens", in te voeren, om de oorlogsschulden
af te lossen», althans gedeeltelijk, Buiten
schot blijft nü de groot-kapitalist, hoe enorm'
rijk hjj moge z/jjn, wiens bezit' door welke
omstandigheden ook als geheel niet
boven zekere marge in waarde is ver
meerderd. Ook kapitalen in de_ doode hand
zuilen dus grootendeels wel vrij blijven van
deze belasting!
Eén tweede zeer groot bezwaar! van het
weekblad is, dat de toepassing onmogelijk'
?:ai blijken.;
Wont hoe zal ooit de opgave der belas
tingschuldigen anders ttei controleeren zijn
dan na een algeheele schatting van alle
oncerende goederen, tenzij maar wille
keurig de waarden worden geschat? Ieder
die weet, welk een arbeid dit vordert tel
kens als de belastbare opbrengst den onroe
rende goederen meet worden herzien, zal
begrijpen, dat dit geen „werkje" is, dat
j a a r 1 rj' k s kan worden verricht!
Doch mogelijk zal den Minister aan 't
verstand worden gebracht, dat het 't beste
2al zijn nu maar royaal met een „heffing
ineens" te komen en dit ontwerp te laten
rusben!
Het geneeskundig school
toezicht. In „SOCIALE VOOR-
ZjORG" noemt do arts L. Heyermana het
een ernstige leemte in het wetsontwerp-
De Visser tot herziening van het lager
onderwijs, da daarin geen regeling is op
genomen voor het geneeskundig school
toezicht
De leerplichtwet noodzaakt de ouders do
kinderen naar school te zenden; hierdoor
is liet recht cler oudera ontstaan, om te
eischen, dat de kinderen gevrijwaard wor
den voor ziekten cn besmetting, waarvan
do school de verspreidster is. Besmettelijk:
hoofdzeer en triohophytie, pediculosis, ec
zema, herpestonsurans, mazelen, roodvonk,
diphtherie, griep, kinkhoest, bof, rugge-
graadsverkromming, bijziendheid, zij wor
den door de school veroorzaakt, of de mo
gelijkheid van verspreiding wordt door het
verplicht schoolbezoek bevorderd. De erva
ring iler meeste oude.es is, dat de z.g.r.
kinderziekten op school worden verkregen
in die eerste jaren en daarna in het gezin
gebracht. De gedwongen houding op
school is oorzaak der ruggègraatsverkrom-
ming, het lezen en schrijven, studeeren be
vordert het ontstaan der bijziendheid. De
schooljaren zijn eritische jaren voor do
kinderen en het is de onvermijdelijke
plicht van de overheid, welke den gezon
den groei van. het nieuwe geslacht moet
Verzorgen de schoolziekten zooveel moge
lijk tegen te gaan
De heer ITeyermans noemt twee uitleg
gingen voor het- onbi'elcen van een wette
lijke regeling van het schooltoezicht: lo. de
tegen het instituut tweemaal geuite cri-
tiek; 2o. de tegenstand van onderwijskracb
ten, die het binnendringen \an andere
machthebbers vrec/zui De schrijver weer
legt dan beide, om te conclude eren„In
dien in het wetsontwerp-De Visser alsnog
l.et onderwijs in de gezondheidsleer, het
geneeskundig 'schooltoezicht, de fcchoolba
den en de verplichting oen de gelegenheid
van schoolvoediug te scheppen, geregeld
Worden, zou de onderwijswet e6n goede
stap zijn in de richting der verbetering van
de volksgezondheid.
(Wijziging pensioenwet
ten.— „DE SOHOOL' MET DEN
BIJBEL'1, melding makende van do motie,
aangenomen door den Ned. Bond van Ge
meente-ambtenaren, waarin de wensche-
lijkheidi en noodzakelijkheid werd uitge
sproken van een spoedige wijziging van de
bestaande pensioenwetten voor burgerlijke
en gemeente-ambtenaren, betifigd daarmede
haar instemming en zegt o.m.
„De pensioenen moeten de algemeene
stijging der geldelijke inkomsten volgen.
Daartoe moeten de grenzen uitgezet wor
den. Dat gebeurt, dcor den maximum
grondslag voor weduwen- en weezenpen-
sioenen te verhoogen. Anders krijgen wij,
bij de hoogere salarissen, de groote ellen-
die, dat de dood van den „kostwinner"
de weduwe, het gezin, in de grootste
'armoede terug doet vallen.
Nog ietsZou heb niet tijd worden, dat
twee andere grenzen ook uitgezet worden
lo. de leeftijdsgrens der kinderen van 18
op 21 jaar; 2o. het beperkende getal van
vijf kinderen, waarvoor ten hoogste weezen-
pensioen wordt verleend. Dat er meer kin
deren zijn, die er voor in aanmerking ko-
men, 't behoort ook in onze kringen tot de
uitzonderingen. Daarom zal een zoodanige
wijziging licht kans van slagen hebben.
En dan moeten wij voor het onderwijs
vooral, komen tot nog een drietal wijzigin
gen, die zoo in het belang van het onder
wijs zijn, dat geen uitvoerig betoog tot
ondersteuning er van noodig is.
lo. Hecht op volledig pensioen na vol
brachten 40-jarigen diensttijd, dus afge
zien van den 65-jarigen leeftijd. Het is maar
eon hoogst enkele, die na veertig dienst
jaren nog krachtig genoeg is, en nog clicht
genoeg bij de kinderen staat-, om met blij
moedigheid zijn werk te verrichten. In ver
band biermede
2o. Verplichte pensionneering op 65-jari
gen leeftijd.
3o. Bij onderwijzeressen mogelijkheid op
vervroegde pensionneering. Oude onder
wijzeressen zijn er niet zoo heel veel. De
doorstrooming in heit onderwijzeressen-
korps is zoo héél veel grooter dan in dat
van de onderwijzers. En dat is gelukkig.
Want maar héél weinige onder haar zijn
op \ijftigjarigen oeftijd nog lichamelijk
geschikt en geestelijk voldoende frisch, om
do kinderen te boeien en echt vrouwelijk
lief te hebben. De orde-vraag gaat dan al
Iheel sterk meespreken. De mogelijkheid
om tot vervroegde pensioncering voor
onderwijzeressen te komen, dient wel ern
stig overwogen te wórden."
D o journalistiek als vak
„Is vraagt „DE LOCOMOTIEF"
de heer Kiewiet de Jonge, onvrijwillig af
getreden hoofdredacteur van heb „BATA-
VIAASCH NIEUWSBLAD", pladhtoffer
van zijn overtuiging?1'
En het blad autwoordt;
Slachtoffers, gelooven wij weleer_ van
het „afschuwelijk misverstand", hotw.elk
in wijdie kringen in Indië nog heerscht ton
aanzien van do journalistiek; het misver
stand, dat men .ook heden t-en dage nog
leider van een Indisch dagblad kan zijn
zonder voorafgaande journalistieke prak
tijk.
De heer Kieviet de Jonge, van huis uit
ingenieur ter Algemeene Secretarie, is zijn
journalistieke loopbaan begonnen op heb
oogenblik, dat hij zijn pen in den inkt
doopte voor liet- schrijven van zijn intree-
artikel als boofd-rcdacteur. En het harde,
maar logische lot heeft het nu zoo ge
vild, dat hij zijn journalistieke loopbaan
eindigt, zonder dat hem het schrijven van
een afscheidsartikel w«s gegund.
Wij vinden dit voor den betrokkene groo-
telijks teleurstellend, maar vakkundig be
schouwd, was er nauwelijks een andere af
loop te verwachten, ook dan niet, wanneer
zij, die hoogste zeggenschap hadden in de
vennootschap, welke liet blad exploiteert,
zich wél haddeu kunnon vereonigen met-
de richting van den hoofdredacteur. Eet»
verschil in richting heeft de breuk bespoe
digd, maar ook b'j eenheid van richting
ware er een oogenblik gekomen, waarop
men uit elkander had moeten gaan. Omdat
in Hen bestaansstrijd der per3 het is
toch vaak genoeg bewezen nu eenmaal
geen dagblad rich staande vermag te hou
den, dat niet journalistiek wordt geleid.
De journalistiek diib wordt nog immer
niet algemeen geweten is een vak-op-
zichzelf, dat evengoed als elk ander vak
moet worden geleerd. Men zal er zelden
een goed meester in ontmoeten, die meen
de den gezel- en leerlingtijd te kunnen
overslaan. Een eenvoudige waarheid, zoo
eenvoudig, dat men haast moet aarzolon,
haar neer te schrijven, doch welke in In
dië tot telkens nieuwe schade van de be
trokkenen wordt miskend. Terwijl het nie
mand zal invallen aan het' hoofd van eeu
Bank te stellen iemand, die het bankiers-
bedrijf nimmer heeft geleerd, terwijl men
ook in de ambtelijke wereld alleen in be
trekkingen zonder vér-strekkende verant
woordelijkheid hen benoemen zal, van wie
men bidt, dat de wijsheid zal komen met
het ambt waagt met grif en gretig het
exporiment om con niet-journalist tot dag
bladleider te bombardeeren. En het zijn
veelal mannen-van-zaken, die dit doen,
mannen met algemeen begrip van bedrijfs
leiding en organisatie, maar die ten aan
zien van de journalistiek in -den droeven
waan verkeeren, dat vakkennis daarbij
niet wordt vereischt".
Dan gaat „DE LOCOMOTIEF" als volgt
door
„Gold het hier niet anders dan een vak
belang, wij zouden onze opmerkingen bin
nen den kring van journalistieke collega's
houden. Maar het geval, symptoom van
een lieerscheud wanbegrip, raakt stellig
en zeker een algemeen belang. Het trekt
immers een moei en maatschappelijk nut
tig vak omlaag, wanneer telkens opnieuw
onvakkundigen op eerstte posten in dit
vak worden gesteld, om dan na korte en
bittere wijze op veelal stuitens ruwe wijze
er veder 4e worden uitgezet
De tijd, dat al wie een vlot artikel weet
te schrijven een plaats verdient op een
redactiestoe1, is ook voor Indiè allang
voorbij. De inschakeling van Indë in het
wereldverkeer, de ontwikkeling van een
openbaar ten politiek leven, de speciali
seering op elk terrein, de moderniseering
van handel en bedrijf, al deze factoren
zijn even zooveel drijvende krachten ten
opzichte van de Indische pers.
De tijd van de over alles-„deskundig"-
sclirijvende dagbladdeiders is voorbij, maar
dat beteekent juist, dat do journalistiek
ook hier zich heeft ontwikkeld en dus ook
gedifferentieerd. Ook in Indië is de jour
nalistiek van bedrijf tot vak gegroeid.
De journalistiek staat midden in het ko
loniale leven. Zij neornt er een eigen plaats
in tegenover overheid en publiek. Maar
ook naar buiten heeft de journalistiek re
presentatieplicht. Men beoordeelt daar
huiten Indië niet het minst naar do ont
wikkeling van zijn pers.
Zoo is het dan ook niet alleen van zui
ver journalistiek, doch tevens, en wellicht
nog meer, van maatschappelijk belang, dat
de journalistiek als een vak met eigen
levensvoorwaarden, eigen icischen, eigen
moeilijkheden, eigen idealen ook, wordt
erkend.
Maar dan worde beunhazerij ook in de
dagbladpers zooveel mogelijk geweerd.
Dat is het goed recht van de pers en
ook van het publiek
Men schrijft ons
Het is een periodiek terugkeerend be
richt in do Rotterdamsche bladen en dat
iedereen, behalve de enkele belanghebben
den, geregeld overslaat. En tech, is het
van belang, omdat er mee gewaagd wordt
van „het" heilig huisje van den echten
Rotterdammer. Wij bedoelen de mededee-
ling van Burgemeester en Wethouders, aan
welke brandspuiten en de geaffecteerden
daarvan premies zijn toegekend in verband
met den arbeid, bij het blusschen van bran«
den verricht.
Ja, hoe ongelooflijk het ook moge lijken
voor wie pog heeft voor de wetenschappe
lijke vervolmaking van het brandweerwo-
zen, Rotterdam, do tweede stad van ons
land, is trotsch op en innig verknocht aan
zijn vrijwillige brandweer.
Zeker, het brandweerwezen heeft in do
laatste jaren een hooge ontwikkeling door
gemaakt; nationale en internationalo con
gressen zijn er aan gewijd geweest, hoog
staande mannen van technische ontwikke
ling hebben hun beste krachten gewijd aan
de vervolmaking van dezen voor het open
baar wolzijn zoo belangrijken tak van
dienst. Maar wij in Rotterdam halen er,
medelijdend de schouders voor op, al heb
ben wij ook, door den drang der tijden ge
noopt, langzamerhand zij het schoorvoetend
ons moeten schikken in een aanvulling van
het vrijwillig brandweerwezen door rollend
en drijvend brandbluschmateriaal, dat
eigendom is van de gemeente.
Natuurlijk is dit materiaal, gelijk te ver
wachten was in een wereldhavenstad als
Rotterdam, naar do nieuwste eischen inge
richt en kan heb de vergelijking met de
beste inrichtingen doorstaan. Maar dit
neemt niet weg, dat al dat kostelijke en
kostbare voor den Rotterdammer sleohts
aanvulling is. Wij zweren bij de vrijwil
lige
Het is in do politiek men volge ons
even op dit zijpadje! lang niet zoo ge
noeglijk als eenige jaren geleden. Vroeger,
in den nog goeden tijd, kon een eerzuch
tige, bij wicn de geestdrift voor de open
bare zaak zoo wonderwel ook dienen kon
als dekmantel voor persoonlijke eerzucht,
langs lijnen van geleidelijkheid het van
simpel particulier brengen tot lid van den
Gemeenteraad, van de Provinciale Staten,
van de Kamer. Zelfs was dat mogelijk, als
men geen lid van oen kiesvereeniging werd
(om kool en geit te sparenIn de eene ge
meente begon men dan met het lidmaat
schap van Vreemdelingenverkeer, in een
andere met Oraujedag 'of met de Kamer
van Koophandel. Hier in Rotterdam kon
men echter het bost zich een zekere, nood
zakelijke, populariteit verwerven door zich
een benoeming te verzekeren bij de vrijwil
lige brandweer. In dit korps zijn natuurlijk
ook rangen en graden; maar wanneer men
maar al brandmeester is, dan prijkt er een
fraai sprekend houten bord aan den gevel,
dat, met een rooden brandemmer voorzien,
den volke kond doet, welk verdienstelijk
burger daar woont.
Nu is echter langzamerhand de klad in
de politiek gekomen en er zijn heel andere
wegen te bewandelen om het groote doel
te bereiken.
Heeft dus de vrijwillige brandweer niet
meer de aantrekkingskracht van vroeger,
t-och is zij het troetelkind gebleven voor den
rasechten Rotterdammer. En het dient eer
lijk erkend, het corps heeft zijn sporen ver
diend, al wordt Rotterdam wonderlijk ge
spaard voor groote branden.
Het corps heeft verbeteringen ondergaan
die hoogst noodzakelijk waren, en dan is
daarbij vooral gelet op het moreel gehalte
van do geaffecteerden. Vroeger, het is nog
niet eens zoo veel jaren geleden, was het
bij elk brandje schering en inslag, dat do
eerst op het terrein aangekomen spuiten,
wanneer de wedren daarheen een woeden
de raise was geweest, in de onmogelijkheid
verkeerden van water te geven. Concurren
tie nijd om de premie had snoode bela
gers van later komende brandwagons
den euvelen moed doen vatten om de slan
gen van de eerst-aangekomenen eenvoudig
door te snijden. Immers, de bepaling geldt
voor de t-oekenning van premies, dat gelet
wordt, wie het eerst uit de straalpijp water
weet voort te brengen.
En terwijl dan aan de eene zijde de brand
lustig voortwoekerde, had men het stich
telijk schouwspel aan den anderen kant,
dat er woordentwist ontstond tusscken do
spuitgasten, gevolgd vaak door handgemeen
omdat pijpleidingen waren onklaar ge
maakt.
Ook was een euvel, dat nu nog lang niet
is weggenomen, dat de heer en spuitgasten,
eerzame burgers, van de techniek van het
branden-blusschen bitter weinig verstand
hebben. Zoo weinig, dat bij een minder era-
(Nadruk verbodon.)
35)
Herbert trok de deur achter hen dicht
en hielp haar opstijgen. Haar stemming
scheen veranderd zij was nog wel opge
wekt maar nadenkend en stil. Toen zij
wegreden, keek zij nog een paar maal naar
het huisje .om.
„Je schijnt dat huisje^ bijzonder merk
waardig te vinden," zei Herbert vrien
delijk.
„Och," zei zo lachend, „het had van ons
moeten «jnhet behoort bij Tregiffian."
Zij wist, dat zij niet de ware reden voor
haar nieuwsgierigheid had opgegeven
ontwijkende antwoorden gingen haar tegen
woordig gemakkelijk af.
„O, natuurlijk," zei hij, zich in zijn zadel
omkeerend, om met vernieuwde belangstel
ling naar het huisje te kijken. „Het speet
me erg te hooren, dat je vader en Kenwyn
oneenigheden hadden gehad," voegde hij
er bij.
„Heb je er door vader van gehoord?"
„Neen, zij hebben het mij -thuis verteld.
Me dunkt., Kenwyn deed niet verstandig
het goed te koopen, terwijl hij wist, dat je
vader er op gesteld was het te hebben,
Kenwyn is zoo'n goede kerelhet is jam
mer, dat hij geen breeder kijk op de zaken
heeft. Ik begrijp hem niet goed. Hij stelt
belang in het algemeen welzijn en toch, in
plaats van je vader te helpen, doet hij
niets anders d'an koud water gooien op
ieder voorstel tot nut van do stad. Ik zojz
wel eens willen weten of het iets zoü hel
pen, als ik met hem sprak.
„Ik geloof, da^t het voor het oogenblik
betor is de zaken maar haar loop to laten,"
zed Esther, vrij onrustig.
„Misschien wel," gaf Herbert toe; „de
onaangenaamheid zal mettertijd wel voor
bijgaan. Ik kan me begrijpen, dat het je
vader nu erg hindert; maar men raakt aan
alles gewend."
Zij waren nu op een gelijken weg geko
men en hun paarden sloegen in een flinken
draf, waarbij de hoeven vreemd klonken
op den harden grond na do zachte heide.
Het was, alsof zij de dnoomerijen ter zijde
gesteld en de werkelijkheid weer aangeno
men hadden. Esther vroeg zich af, of het
alleen het verloop van een paar dagen was,
dat do oorzaak uitmaakte van haar ver
minderde belangstelling in den twist tus-
schen haar vacüer en dr. Kenwyn. Zij had
geeu lust met haar neef ten gunste van dr.
Kenwyn te praten. Do Kenwyns zelfs
Dora schenen mindor gewichtig dan zij
geweesb waren. Esther bemerkte, dat de
zaken een nieuw middelpunt voor haar ge
kregen hadden, alsof er een nieuw belang
in haar leven gekomen was, dat zij voor
een oogenblik vergeten had, maar zich weer
spoedig zou herinneren. Opeens hield zij
haar paard in en keek achter zich den
weg af.
„Het is alleen maar mijn handschoen; ik
heb mijn handschoen verloren," zêï ze, in
antwoord op Herberts vraag.
Hij reed langzaam den vcg terug, met
grooto oplettendheid op den grond kijkend
totdat Esther hem riep.
„Het- komt er niet op aan," zei zo; „het
is de moeite niet waard."
,,'Maar je handen. Het is zoo onaange
naam, zQndor handschoenen te rijden."'
„Het is maar de rechter-haudsciioon
ik zal hem bepaald niet erg missen; anders
had ik het al vroGger gemerkt."
- „Heb je gemerkt, wanneer ik hom uit
gedaan heb?" vroeg zij hem daarna.
„Je hadt hem niet aan, toen wij het
huisje binnen gingen," zei hij, nadenkend;
„omdat ik op jo hand gelet heb, toen je
do deur probeerde te openen."
„O, nu herinner ik het me," zei ze. „Ik
heb hem ergens met ihijn zweep neergelegd
en toen wij weggingen, moet ik den een
zonder den ander hebben opgenomen. Het
doet er' niet toe."
Maar gedurende den verderen rit, dacht
zij herhaaldelijk aan haar handschoen, als
een zinnebeeld van zichzelf, die op het
kleine bankje in het eenzame huisje lag.
Zij was nieuwsgierig, wie hem vinden zou.
Eenigen tijd volgde de weg den loop van
een snelst-roomen'd riviertje, dat hier in
een houten leiding besloten werd. De heu
vels rondom hen weerkaatsten een klette
rend geluid, dat nu eens van vóór hen, dan
van achter, dan weer van rechts, dan van
links scheen te komen. Alom tegenwoordig
als een kwartel, kon het veroorzaakt wor
den door een lompen reus, die een step-
dans uitvoert op een waggelenden vloer
ieder oogenblik kon men de geheele instor
ting en den donder van vallend hout ver
wachten. Een kromming van den weg
bracht de ruiters in het gezicht van do
oorzaak van het geluideen reusachtig
rad, dat langzaam in stroomend water
draaide, en een paar zware, mot ijzer be
kleed© houten balken, die regelmatig op
cn neer gingen, of liever onregelmatig,
want een kleine hapering versleten tan
den, die het waterrad misten wijzigden
do maat en maakten den indruk van. een
slaperigen olifant, die altijd op hot putit
is, bij zijn werk in slaap te vallen, en op
het bevel van zijn oppasser weer opge
wekt wordt; deze was een rustige, roodge-
vlekte- man, gewapend met een schop,
waarmee hij bij tusschenpoozen een hoop
steenen onder d'e ijzeren hielen wierp. Be
neden do balken stroomdo de nu modde
rige rivier silel verder. In het dal, dat zich
hier opende, werden de groote "ijzeren
schoorsteen en draaiende raderen van een
pas geopende mijn zichtbaar en daarachter
een hooge heuvel, gekroond door een
ouden wal.
Met een woord van verontschuldiging
tot Esther reed Herbert dicht naar de bal
ken en sprak den man aan. Zijn zenuw
achtig paard steigerde terug, en de man
wierp zijn schop weg en legde zijn hand
op den teugel. Esther kon zijn onverschil
lig gezicht boven don hals van het paard
zien, terwijl zijn mond onder het spreken
open en dicht giiig. Herbert boog zich ter
zijde met gespannen trekkenblijkbaar kon
hij niet hooren, wat de man zeide, hoewel
deze geen moeit© had, hem te verstaan.
Ondanks het geraas, vond Esther het
schouwspel nogal aardig. Dc man nam zijn
schop op, schraapte zorgvuldig een beetje
van de modder onder den balk samen, en
toondo dit aan Herbert. Toen nam hij een
stuk van den hoop niet verbrijzelde erts,
veegde dit met zijn broek af, hield het in
de hoogte, woog het gewicht op zijn hand
en tikte er op met zijn vinger. Herbert
nam het stuk van hem aan en kwam weer
bij Esther terug. Do afstand van een paar
meter veranderde geheel de richting van
het zware geluid, dat nu van een halve mijl
ver scheen te komen.
„Dc Balnoon-mijn werkt prachtig," zei
Herbert.
„Zoo?"
„Ja, die man zei, dat de laatste hoeveel
heid erts 1700 pond tin per ton bevatte."-
Daar Esther niets antwoordde, zei hij
„Het schijnt je niet veel te kunnen sche-'
len."
„Ik heb plezier in de machinerieën, en
ik zie graag de -jnenschen aan liet werk
maar ik geloof niet, dat- ik er veel om geef,
wat er van de stof wordt of wat heb
waard is."
Herbert liet haar liet- stukje erts zien.
„Die bruinachtige kristallen zijn alle
tin," zei hij.
Op dit oogenblik, terwijl hun hoofden
dicht bij elkander gebogen waren, en hun
handen elkaar op het stukje erts raakten,
ontmoetten zij Maydenstoné. Hij ging op
zijde, om hen voorbij te laten gaan, en nam
zijn pet af, toen Esther boog.
„Wie was dat?" vroeg Herbert-, het
stukje in zijn zak stekend.
„Hij is een vriend van do Blanchards -r?
een mijnheer Maydenstone, een schrijver.-"-
Logeert, hij hier?"
„Ja, hij heeft kamers gehuurd op het-
terras."
Slechts liet feit, dat zij juist van h(?t
huisje kwamen, maakte, dat zij or niet bij
voegde „Maar hij denkt er over, om op
Tregiffian te gaan wonen.'1
„Wat merkwaardig," zei Herbert. „Heb
je hem ontmoet ik bedoel, is hij bij je
thuis geweest?"
„O javader heeft liem een bezoek ge
bracht, en hij heeft ze3 weken geleden by
ons gegeten," zei Esther, want zij was er
verbaasd over, dat er zoo'n korte tijd ver
loop en was sedert haar kennismaking mvty
Maydenstone, en wist-, dat zij dien zoÓ
lang mogelijk had doen schijnen.