LEIDSCH m DAGBLAD. Dinsdag 19 Februari 1918. Officieeie Kennisgevingen. FRIJ8 DEB ADVERTENTIES» y«a 1—5 regels I 1.05. Iedere regri mee* 1 0 20 Kleine advortcotiün var 80 wror- den 60 Cents ooDtant; elk tiental woorden meer 12'/» Cent.—Incasso volgens poatrccht, Voor orentueele opzonding ven brieven 10 cent porto to betnlen. Bewijimimmcr 5 Cents. Bureau Noordeindspiein, Telefoonnummers voor Administratie 175, Redactie 1507. PRIJS DEZER COURANT. Voor Lelden p. 8 mnd, f 1.85 p. week I (UI Bulten Le'den waar agecfen ge vestigd zlju per week 0.14 Franco per post M »-.« 2.23 Nummer 17785. Dit nummer bestaat uit TWEE Bladen. EERSTE BLAD. De Burgemeester en Wethouders van Leidon doen te weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijn vergadering van -den 25en October 1017, is vastgesteld de volgende verordening: VEROKDENINÜ houdende wijziging van do verordening van G October 1911 (Gemeenteblad No. 29), reg lende de heffing van een plaatse lijke directe belasting te Leiden, laatste lijk gewijzigd bij verordening van 27 No vember 191G (Gemeenteblad No. 23). Art. 1. Tussolien de artikelen 10 en 11 van bo vengenoemde verordening wordt ingevoegd een nieuw artikel, luidende Art. lObis. Indien er grond bestaat voor liet vermoe den, dat een aanslag ten onrechte achter wege is gebleven, of dat oen te lage aan slag is opgelegd, kan, zoolang niet drie jaren sedert den aanvang van het belas tingjaar- zijn verstreken, voor de te wei nig geheven belasting een nadere aanslag aan den belastingplichtige of aan zijn erf genamen worden opgebegd. Art. 2. Dczo verordening wordt voor het eerst toegepaofc op de heffing dezer be1aating over hot belastingjaar 1917. Vastgesteld te Leiden, ter openbare Raadsvergadering van 25 October 1917. De Burgem., N. C. DE GIJSELAAR. De Secretaris, VAN STRIJEN. Zijnde de heffing van deze belasting goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van don lSden Januari 1918, No. 54, waarbij tevens in aangehaald do verordening, regelende do invordering "xliior bolasting van den lSden November 1897. Er is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den löden Februari 1918. Eurgemeester en We houders voorn., N. C. DE GIJSELAAR, Burgem. VAN STRIJEN, Secretaris. De Burgemeester en Wethouders van Leiden doen te weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijn vergadering van den 25sten October 1917, is vastgesteld de volgende" v verordening: VERORDENING, op de heffing eoner plaatselijke directe belasting naar het inkomen. AFDEELING I. Aard on bedrag der belasting. ARTIKEL I. Er wordt in deze gemeente een plaatse lijke directe belasting naar het inkomen geheven. ART. 2. 1. Het bedrag van de opbrengst dezer be lasting wordt telken jare bp de gemeente- begrooting bepaald. 2. Dit bedrag kan met .ten hoogste 10 pCfc worden overschreden tot dekking van on inbare posten, restitution en ontheffingen, onverminderd de opbrengst van aanvullings kohieren. AFDEELING IL Belastingplichtigen. ART. 3. In deze belasting draagt, behoudens het be; inldo in art. 22, derde lid, bij ieder, dia volgens artikel 245 der gemeentewet als belastingplichtig is aangewezen en wiens zuiver inkomen, berekend overeenkomstig de bepalingen dezer verordening f500.— of j-er bedraagt. ART. 4 1. De bronnen van inkomen der gehuwde Vrouw, alsmede haar ouder artikel 20 val lende schulden, worden beschouwd a's bron nen van "inkomen en als scholden van haar loan. 2. De vrouw wordt echter voor haar inkomen zelfstandig aangeslagen: la bjj scheiding van tafel en bed; 2o. bij scheiding van goederen, zonder scheiding van tafel en bed; 3o. indien de vrouw zich het beheer harer roerende en onroerende goederen en het vrjje genot harer inkomsten heeft be dongen; 4o. ingeval de man elders gevestigd en alhier niet belastingplichtig' is. 3. Nochtans wordt in do onder 2o en 3o bedoelde gevallen, bij de berekening der ver schuldigde belasting geen splitsing van de inkomens toegelSten, maar de belasting naar het gezamenlijk belastbaar inkomen van de beide echtgenooten berekend en over hen omgeslagen in verhouding van iederb in komen. 4. Do weduwe, die niet reeds op grond van het vorenstaande was aangeslagen, doch belastingplichtig ia, wordt aangeslagen over de maanden, volgende op die, waarin haar man- is overleden. AFDEELING III. Grondslag-, Inkomen, Zuiver bikomen Belastbaar inkomen. 1 ART. 5. 'i P* de»ar belasting i* het^ jaarlijks inkomen van de belastingplich tigen. ART. 8. Ouder inkomen wordt verstaan de som van al hetgeen, in geld of geldswaarde, zuiver genoten wordt als opbrengst van: lo. onroerende goederen; 2o. roerend kapitaal; 3o. onderneming en arbeid; 4o. rechten op periodieke uitkeeringen, van het leven afhankelijk. ART. 7. Als opbrengst van onroerende goederen worden beschouwd de voor deden die, anders dan door de uitoefening van een bedrijf of beroep, van gebouwen en gronden worden getrokken, zooals: huur- of pachtsommen en verdere praesta- tiën van huurders of pachters; vruchten waarvan het genot bij verhuring of ver pachting is voorbehouden; .la werkelijke huurwaarde van gebouwen, gedeelten van gebouwen of gronden, bjj eigen gebruik voor woning of tot huishou delijke doeleinden; uitkeeringen terzake van opstal, erfpacht, beklemming of vaste huur; uitkeeringen terzake van grondrente of andere op onroerend goed gevestigde schuld plichtigheid. ART. 8. Als opbrengst van roerend ka pitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of in eigen bedrijf of beroep is belegd, zooals: rente van inschrijvingen op de groot boeken der nationale of buitenlandsche schuld, dividenden en rente van aandeel- bewijzen, obligatiën of andere effecten; uitkeeringen op geldschieting en comman dite; rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de be taling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd; rente begrepen in de aflossing van schuld vorderingen; altijddurende rente. ART. 1. De opbrengst van onderne ming en arbeid omvat de niet onder artikel 8 vallende voordeelen, die als winst, honorarium, traktement, salari3, arbeidsloon, vrije woning, aandeel in winst of overwinst, vacatie- of presentiegeld of onder welken naam en ju welken vorm ook, verkregen worden uit bedrjjf of beroep (ambt, waardig heid, bediening en betrekking daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van eiken aard. 2. Tot de opbrengst van een bedrijf wordt, tegen de verkoopwaarde, mede ge rekend het eigen gebruik van in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in den rmmsten zin, of van waren, die in het be drijf worden vervaardigd, bewerkt of ten verkoop ingeslagen. 3. De betaling, clie de leden eener coöpe ratieve vereeniging of de aandeelhouders eener naamlooze vennootschap van de ver eeniging of vennootschap ontvangen voor geleverde goederen of ve.richten arbeid, wordt tot haar volle-bedrag als prjje der goederen of als arbeidsloon beschouwd. ART. 10. 1. De opbrengst van rechten op periodieke uitkeeringen van het leven afhankelijk, omvat de verlofe- en non- activiteitstraktementen, wachtgelden, pen sioenen, lijfrenten, alsmede de. versohuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huis vesting of andere zaken en, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeeringen en verstrek kingen, niet aan de vervulling- van een ambt of dienstbetrekking verbonden, die bjj overlijden van den gerechtigde of van een derde, eindigen. 2. Periodieke uitkeeringen, die genoten worden ingevolge een verbintenis, waarvan de naleving niet in rechte kan worden ge vorderd alle uitkeeringen ten behoeve van onderhoud eu opvoeding, voor zoover niet uitgezonderd bij art. 11, vierde lid, daaronder begrepen worden .niettemin als verschuldigd beschouwd. Deze bepaling geldt niet, indien de persoon, die do uitkee- ring geniet, met den gever samenwoont. ART. 11. 1. De opbrengst eener bron van inkomen wordt, ter berekening van haar zuiver be drag, verminderd met de kosten tot verwer ving, inning en behoud der opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zooals: de bedrjjfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten noodig voor de uitoefening van een bedrijf of beroep of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip *van kosten van onderhoud, ver schuldigde renten en belastingen, die op het bedrp drukken; de volgende kosten, voor zoover zij niet reeds als bedrjjfs- of beroepskosten in aan merking komen: kosten van verzekering en onderhoud van onroerende goederen, uitkeeringen wegens opstal of ander zakelijk recht krachtens het welk de belastingplichtige het genot van onroerend goed heeft, op onroerende goe deren rustende belastingen (waaronder de pc-rsoneele belasting, behalve voor zooveel zjj op een bedrijf rust, niet is inbegrepen) en uitkeeringen wegens daarop gevestigde schuldplichtigheid, kosten van verhuring óf verpachting van onroerende goederen, Kosten vallende op 3e verzilvering van cou pons, kosten van beheer. 2. Van de onzuivere opbrengst van een bedrijf of beroep worden bovendien afge trokken de afschrijvingen, noodzakelijk we gens werkelijke waardevermindering van uit fluitend die zaken, welke voor de uitoefening van liet bedrijf of beroep worden gebruikt, en de als onverhaalbaar afgeschreven schuld vorderingen of gedeelten daarvan. 3. Traktementen en andere belooningen, alsmede verlofe- en nonactiviteitstraktemen- ten, wachtgelden en pensioenen worden ver minderd met verplichte bijdragen voor pen sioenen en fondsen. 4. Als inkomen ol deel van liet inkomen wordt niet beschouwd: a. ten aanzien van minderjarigen, het geen zjj van hun ouders voor onderhoud tn opvoeding genieten; b. het aandeel in de winst van coöperatiev e vereenigiugen, dat door de leden als zoo danig wordt genoten, voor zoover hot niet ls begrepen in de betaling voor geleverde goe deren of verrichten arbeid; c. het aandeel in de winst van onderling.e verzekeringniaatschappjjen, dat door de deelnemers als zoodanig wordt genoten; 0. winst ontstaan enkel door speculatie in fondsen of goederen, anders dan jn de uit- -oefoning van hen bedrijf. ART. 12. 1. Aftrek van uitgaven voor verzekering, onderhoud en afschrijving van onroerende goederen in het vorige artikel bedoeld, wordt voor gebouwde eigendommen slechts to ge laten tot ten hoogste 15 pCt. van "de "bruto opbrengst, of, in geval van eigen gebruik, van de werkelijke huurwaarde. 2. Uitgaven voor aankoop, stichting, ver betering of verandering van gronden, ge bouwen, werktuigen, gereedschappen eu an dere zaken, dia voor de uitoefeuing van het bedrijf of beroep worden gebruikt, uitgaven voor overneming, uitbreiding, .verbetering of verandering van liet bedrijf en andero uit gaven van dien aard, worden niet pis bedrijfs- of beroepskosten beschouwd. Uitgezonderd zijn lo. de uitgaven noodig ter vervanging van zaken, waarop jniet wordt afgeschreven, gebouwen niet daaronder begrepen; 2o. de uitgaven tot aanschaffing van voor werpen van geringe waarde, voor zoover die uitgaven gewoonlijk tot de dageljjk- sclie onkosten van het bedrijf of beroep worden gerekend. 3. Voorts is geen aftrek toegelaten ter zake van het vornleu of vafgrootên van een reservefonds, voor vergrooting van bedrijfs kapitaal of voor interest van eigen kapitaal. ART. 13. 1. Voor de heffing der belasting wordt do opbrengst bepaald van de bronnen van inkomen, 'die bij den aanvang van het be lastingjaar voor den belastingplichtige be staan. Bedrjjven, beroepen, handelingen, werkzaamheden en diensten, die vdór dat tijd stip door hen zjjn uitgeoefend, verricht of bewezen, worden als een bestaande bron van inkomen aangemerkt, indien zij niet voor goed zijn gestaakt. 2. Ten aanzien van personen, die op een later tijdstip belastingplichtig worden, treedt dat tijdstip voor den aanvang van Jiet be lastingjaar in <ie plaats. "ART. 14. De opbrengst van iedere bron van in komen wordt gesteld op het bedrag, dat zij voor den belastingplichtige zuiver heeft op geleverd over het lautstverioopan kalender jaar of, voor zooveel de opbrengst van on derneming of arbeid betreft, over het laatst verloopen boekjaar, indien dit niet met het kalenderjaar samenvalt. ART. 15. 1. Is de opbrengst van eenige bron van inkomen nog niet óver een vol kalender of boekjaar door den belastingplichtige geno ten, dan wordt zjj in rekening gebracht tot haar bekend of te begrooten jaarljjkscli zuiver bedrag. 2. Op dezelfde wijze wordt gehandeld, indien door het ontstaan, vervallen of wij zigingen eener gemeenschap, verando ing is gekomen in de verhouding naar welke de belastingplichtige gerechtigd is tot liet ge not der voordeelen van eenige zaak, p-n sedert die verandering nog geen vol kalender- of boekjaar is verstreken. ART. 16. 1. Bevordering of verplaatsing in een anderen werkkring, bij een tak van lopenharen dienst of in dienst van een bijzonder per soon of lichaam, wordt niet beschouwd als het ontstaan eener niéuwe bron van inkomen, 2. Daarentegen wordt het ontstaan eener nieuwe bron van inkomen aangenomen bij aanvaarding of hervatting van eenigen dienst binnen het Rijk na dienstverrichting in het buitenland of in een der koloniën of bezittingen van het Rijk in andere wereld- deelen. ART. 17. De jaarlijksche zuivere opbrengst van tjjdeljjk niet belegde geldenwordt bepaald naar de wijze, waarop zij zullen worden! belegd, of, indien aan de gelden nog geen bestemming is gegeven, op vier ten honderd berekend. ART. 18. Wanneer ten aanzien eener bron van iu- komeu bjj toepassing der regelen omtrent de bepaling der zuivere opbrengst een verlies wordt verkregen, komt dit in mindering van de zuivere opbrengst der verdere bronnen van inkomen. ART. 19. 1. Öp zich zelf staande werkzaamheden blijven bjj de toepassing van de artikelen 13 tot en met 18 buiten aanmerking. 2. Heeft de belastingplichtige in het laatst verloopen kalenderjaar een opbrengst van op zich zelf staande werkzaamheden ge noten of een uit zoodanige werkzaamheden voortgesproten verlies geleden, dan wordt liet volgens de genoemde artikelen bepaalde inkomen met het zuivere bedrag' dier op brengst vermeerderd ol' met dat verlies ver- miaderdL j AKT. 20. 1. Van het volgens de artikelen 13 tot en met 19 bepaalde inkomen worden, ter hp rekening van het zuiver inkomen, afge trokken de door den belastingplichtige ver schuldigde en niet met een bron van ztjjn inkomen in verband staande: a. lijfrenten, pensioenen en andere perio dieke uitkeeringen en verstrekkingen, als be deeld bjj artikel 10; b. altijddurende renten; c. renten voor andere, schulden; d. premiën voor levensverzekering, lijf rente of pensioen; een en ander tot het jaar- ljlkseh bedrag bij den aanvang van het be lastingjaar of bij het ontstaan van den be lastingplicht in den loop van dat jaar. 2. Voor de premiën, bedoeld onder leiter d van het eerste lid, kan niet meer dan vjjl ten honderd van het inkomen en niet meer dan f 100.worden afgetrokken. 3. Terzake van onderhoud en opvoeding van minderjarige kinderen is ter berekening van het zuiver inkomen geen attrek toege laten. ART. 21. Do belastingplichtigen worden, naarmate van hun zuiver jaarlijksch inkomen, gerang schikt in een der volgende klassen: De 1ste klasse omvat hen, die een in komen hebben van f 500 tot beneden f 550. de 2de kl. van f 550 tot beneden f 600. de 3de kl. van f 600 tot beneden f 650. de 4de kl. van f 650 tot beneden f 700. de ódo kl. van f 700 tot beneden f 750. de Gde kl. Tan f 750 tot beneden f 8C0. da 7de kl. van f 800 tot beneden f 850. de Se kl. van f 850 tot beneden f 900. de 9e kl. van f 900 tot benoden f 950. da 10e kl. van f 950 tot beneden f 1000. da llo kl. van f1000 tot beneden f1050. de 12e kl. van f1050 tot beneden f1100. de 13o lel. van f1100 tot beneden f1200. en voor elke f100 boven dit cijfer een klasse hooger. ART. 22. 1. Tot grondslag van de berekening van den aansl3g strekt het laagste cjjfer van elke klasse, verminderd met: f-300, indien de belastingplichtige is onge huwd; f 400, indieu de belastingplichtige is ge huwd of. ongehuwd zjinde, als kostwinner is aan ta merken; en bovendien met f40 voor elk eigen of aangehuwd kind van den belastingplichtige, dat bij den aanvang van het belastingjaar den leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt. Het na deze vermindering overblijvend be drag heet belastbaar inkomen. Voor de toepassing van. dit artikel wor den weduwnaars of weduwen met één meer kinderen beneden den leeltjjd van 16 jaren, met gehuwden gelijkgesteld; ou.ierlooze kin deren, bij bloed- of aanverwanten inwonend, met eigen kinderen; kinderen boven den Jijftrjd van 16 jaren, die wegens voortdu rende lichaams- of zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voorzien, en die geheel of gedeeltelijk ten laste van den belasting plichtige zjjn, met kinderen beneden den leeftjjd van 16 jaren. 3. Van inkomens, waarvan na de ver minderingen, waarvan in dit artikel sprake is, minder dan f25 overblijft, wordt geen belasting geheven. AFDEELING IV. Berekening der belasting. ART. 23. 1. Van het belastbaar inkomen wordt hel helfingspercentege b:r:kend naar onder staand tarief, terwijl bij bedragen, welke niet in de eerste kolom (aangevend het be lastbaar inkomen) vermeld zijn, in rekening wordt gebracht het percentage van de toe neming, behoorende brj het in die kolom wel genoemd naastbij liggend lager inkomen. 2. De belasting wordt geheven naar de in kolom ff van onderstaanden tabel vermelde bedragen, met dien verstande, dat deze wor den vermenigvuldigd met zoodanig cjjfer£ als noodig wordt geacht om ten naasten bij de opbrengst te verkrijgen, welke op de begrooting der plaatselijke inkomsten is uit getrokken. 3. Dit vermenigvuldigingscjjfer wordt bjj de vaststelling van het kohier door don Ge meenteraad bepaald en geldt ook voor de aanvullingskohieren. 4. Van de aldus berekende aanslagen wor den breuken van minder dan 1 cent ver waarloosd. Belastbaar inkomen. g> BEDRA.Ö -« a g a a g|S O 3 Belastbaar bedrag. Too- nemlng. gelievea van de tooneralag vaa de belasting. 1. 2 s. 4 5 f 25 f 25 124 f080 f 0.60 V 50 0 25 «2.4 „0.60 n ï-20 p 100 p Bo 3.- „1.60 2.70 150 n 60 „3,0 .1.80 4.60 200 50 4.2 „2.10 n 600 250 - co „4-2 .10 0 8 70 „300 „60 „48 „2.40 .11.-0 350 50 n 4-8 0 2 40 p 13.60 „400 60 6.4 2.70 1G 20 „450 p 50 „5.4 „2.70 1890 „600 50 „6 - „3 - „21.90 „560 0 50 „6.- „3.- 0 2190 600 0 W „0 o 3.— „2790 650 0 60 „8.- 8.— „3090 700 - 60 6.— „8.- „33.90 „800 „100 „6.- ,6r 39.90 Elke f 100 belastbaar inkomen boven f 800 vormt een nieuwe toeneming in den zin dezer verordening, terwijl het percentage .voor die toeneming bljjft 6. AFDEELING V. Belastingjaar. - - ART. 24 Het belastingjaar loopt van 1 Mei tot en met 80 April. AFDEELING VI. Aangifte. art. 25. 1. Voor elk belastingjaar wordt in de maand Mei oen aangiftebiljet, waarvan het model door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, uitgereikt of toegezonden aan ieder, die geacht wurdt op deu lsten Mei belastingplichtig te zijn; bij het ontslaan van den belastingplicht in den loop van liet belastingjaar geschiedt gelijke uitreiking' zoo spoedig mogelijk. 2. Het aangiftebiljet kan worden uitge reikt: indien het eén minderjarige of onder curateole gesteldo b-treft, aan zjjn wette- Ijjkeu vertegenwoordiger of diens gemach tigde; indien het een belastingplichtige betreft, die sedert den aanvang van het belasting jaar overleden is, aan een der erfgenamen, den executeur-testamentair of don bewind voerder over de nalatenschap. ART. 26. Ieder aan wièn een aangiftebiljet is uit gereikt of toegezonden, is gehouden op' dat biljet dc daarin gestelde vragen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud naar waarheid lo beantwoorden en dezo beantwoording met zijn kandtcskening te bekrachtigen; een ver wijzing naar vorige belastingjaren is niet geoorloofd. Indien iemand verklaart niet te kunnen schrijven, wordt het biljet op zjjn verlangen met vermelding der reden door of vanwege den Controleur der Gcmiente-be- lastingen of door den ambtenaar, belast met de ophaling der beschrjjvingsbiljettën, inge vuld en, na voorlezing, namens den aangever onderteekend. art. 27. 1. Ieder, die op 1 Mei belastingplichtig is, of die, optredende in een der in artikel 25 alinea 2 genoemde hoedanigheden, tot het doen van aangifto voor een ander is ver plicht, is, indien hij opt 1 Juni geen aangifte- biljet heeft ontvangen, gehouden hiervan binnen een week daarna kennis te geven aan de afdeeling Controle der Gemeente belastingen. ter Gemeente-Secretarie. 2. Geljjke kennisgeving moet bij ontstaan van belastingplichtigheid ia den loop van het belastingjaar pluals hebben binnen één maand na het ontstaan van den belasting plicht. ART. 28. 1. Hij, wiens beschriiviugsbiljet twintig dagen na de uitreiking of toezending niet is teruggehaald, is verplicht het binnen acht dagen na het verstrijken van dien termijn ter Gemeente-Secretarie (afdeeling Controle der Gemeentebelastingen) te bezorgen o£ te doen bezorgen. 2. De Controleur der Geineentebelastin gen kan den termijn van acht dagen, in het le lid gesteld, cp verzoek verlengen. AKT. 29. Door Burgemeester en Wethouders of na- mens hen door den Controleur der Gemeen tebelastingen. kunnen, ter toelichting van aangiften, nadere schriftelijke of mondelinge inlichting-en, specificatie van de onderdeden van het inkomen, alsook inzage van boeken of andere bescheiden, die tot staving van een en ander kunnen dienen, aan de belas tingplichtigen worden gevraag4 Afdeeling vil Kohieren. art. 30. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij liet opmaken der kohieren van een ge dane aangifte af te wjjken en brj ontbreken daarvan den aanslag ambtshalve te regelen afdeeling viii. Bezwaarschriften. art. 31. 1. Hij, die tegen zjjn aanslag bezwaiim heeft ingebracht, wordt, zoo noodig, door don Controleur, der Gemeentebelastingen op geroepen om zijn bezwaren nader m.nielfng toe te lichten of te doen' toelichten. 2. Door den Controleur kunnen, ter toe lichting van bezwaren, nadere schriftelijke of mondelinge inlichtingen, alsook inzage van boeken of andere besohei'Jen, die tot staving der bezwaren of nadere beweringen kunnen dienen, aan de belastingplichtigen worden gevraagd. art. 32. 1. Do Raad benoemt uit zjjn midden jaarlijks een commissie, bestaande uit drie leden en drie plaatsvervangende leden, dia alle bjj den Raad ingekomen bezwaarschriften en verzoeken om ontheffing, als bedoeld in art 33 onderzoekt en daarover advies uit brengt 2. De Commissie doet zich bij dat onder zoek bijstaan door den Controleur der Ge meentebelastingen, terwijl zij haar advies niet uitbrengt dan na raadpleging van het rap port van den Controleur en na den belasting plichtige, die daartoe zijn verlangen heeft te kennen gegeven, in de gelegenheid te hebben gesteld zijn bezwaren mondeling toe -te lich ten of te doen toelichten. 3. Van het aanhooren der toelichtingen en van het geven van advies unoeton dé leden der Commissie zicli onthouden in de ge vallen, bedoeld bij art. 46 der gemeentewet AFDEELING IX. Ontheffingen. AKT. 33. 1. Aan den belastingplichtige, bedoeld bjj artikel 245, le lid, sub 1 der gemeentewet kan, indien zijn zuiver inkomen, berekend over een jaar, of, iudien de aanslag korter tijdvak betreft, over dat tijdvak, door het staken van een bedrijf of beroep (ambt, waar digheid, bediening en betrekk ng daaronder begrepen), door het eindigen van een vrucht genot of door het ophouden van periodieke uitkeeringen, als bedoeld b(j artikel 10, daalt beneden drie vierde van het bedrag, waar-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1918 | | pagina 1