Durf alleen zijn! No. TT743. LE1DSCH DAGBLAD Maandag 31 December Tweede Blad Anno 1917. ITerzoanmgr zoeken. OUDEJAAR. Nieuwjaarswenschen en Nieuwjaarsgebruiken. De Nieuwjaarskus hier en daar. AANDOENLIJKE TROTS. o Een jaar staat gereed heen te gaan. Nog ülechte eakals uren scheiden ons van het binde. Ds groote wereld woelde en kookte om ons heen. Wij, kleine menachen, joegen jn haakten naar roorbijgaande dingen. Ons eigen leven was vol van beslommering en Borgen. Van 's levens vreugden genoten wij, loor 'sl9veo3 smarten werden wij ter neer geslagen. Onder lach en traan vervulden wij onae taak; goed- of kwaadschiks. Met ijze ren hand dwong ons de plicht voort te gaan, »ls wij moede waren, en gaarne wilden rus ten. Zoo zjjn ij ook het teer bijzondere jaar 1917 doorgegaan. Met weemoed zion wij er op terug, dankbaar voor hetgeen het ons schonk, bedroefd over wat het ons ontnam. Op den laateten avond wijkt elke zweem van lichtzinnig!, :id. De ernst grijpt ons aan. Ons gemoed wordt vol Wij worden stil en ver langen alleen te zijn, met onze herinnerin gen aan het verleden, met onze verwachtin gen en verlangens in de toekomst. Om te bidden en to danken tevens. O, laten wij er ons niet voor schamen en pogen weg te lachen en weg te zingen in de drukke gezel'igheid, alsof dat op Oude jaarsavond slechts betamelijk is. Zoeken -vij oen korte poos de eenzaamheid. Al het onpersoonlijke zal er wegvallen en Wij zullen inkeeren tot ons diepste zelf, waardoor de vreugde zal worden geheiligd, de smarten verzacht, het leven gelouterd. In het Gethsémané van het alleen-zjjn zal ons de kracht worden geschonken om in vrede te scheiden van het oude jaar, en de moed gegeven en de lust het nieuwe in te gaan met goed vertrouwen en blijde ver wachting. Daarom, op dezen Oudejaarsavond, durf alleen zijnt Die iets liefs moet grafwaarts brengen, P'anto stil een kruis daarnevens; Schoon dan de oogen tranen plengen, In het hart komt hoop des levens. .Waar bij 't kruis de tranen vloeien, Om hetgeen men 't graf moest geven, Daar gaan sehoone rozen bloeien, Roten, die het kruis omweven. DE NIEUWE TIJD. 't Zou vóór het einde des jaars vrede riju. Zoo werd er in do afgeloopen man, Jen her haaldelijk geprofeteerd. En at was to dezen ook do wensch de bron der profetie, en is tij jog niet in vervulling gegaan, er is toch een wapenstilstand gesloten op do oostelijke .fronten, en, als de teekenen niet bedriegen, zal er na eenigcn tijd vrede zjjn tusscheo Rusland en de Centrale mogendheden. De ontbinding Ier oorlogsgedachte is begonnen en als al weder de teekenen niet bedriegen, zal dit Ontbindingsproces voortgaan, totdat de nieuwe tijd, de tijd van vrede, er uit zal worden geboren. De vrede is dus op komst! 'Al kan hij nog geruimen tijd op zich laten Wachten en nl zal de strijd misschien op andere fronten nog eens weer met vernieuw de woede ontbranden, wij mogen toch op redelijke gronden de hoop koesteren, dat over een jaar de oorlog zal zijn geëindigd. Het is een aangename gedachte, dat de vol kerenmoord zal geëindigd zijn en de krachtan weer vrij zullen komen, om de akkers te be werken, te zaaien en te maaien en de maat schappij verlost zal wezen van de oorlogs dictatuur en ook in de neutrale landen van de distributie-misère, dat in één woord het menschdom weer vrij zal kunnen herademen. Wü weten wel, dat het maatschappelijk leven dan nog niet normaal zal zijn en met rustigen polsslag kloppen zal, doch wanneer het ruw verbroken evenwicht eenmaal is hersteld, zullen alle krachten worden in gespannen om de geslagen wonden te heelen en weer op te bouwen wat verbroken is en vernield. Ook de oorlogservaring zelf zal me dewerken tot een spoedigen herbouw van de uiteengeslagen wereld. Nogmaals, als de teekenen niet bedriegen, dan zai bij het reorganiseereu van het maat schappelijk leven, met meei- kracht dan ooit ontwaken het besef, dat wij, menschen, veel te goed zijn voor het moordenaarswerk van den oorlog en dat de Staten hun grootheid niet langer mogen zoeken in militairisme en imperialisme, maar in werken des vredes. Dat besef de wereldhistorie leert het moet straks doorbreken als een natuurlijke reactie op de actie van het oorlogsgeweld. Het leefde reeds jaren lang in de harten van enkelingen en van kleine groepen, het werd alleen nog niet begrepen, door de lei ders der volkeren, en ook de volksziel zelve was or nog niet door gegrepen. Zal dat nn anders worden? Zal het nieuwe jaar, dat wjj straks zullen binnentreden, het morgengloren van eea nieuwen, beteren tijd laten zien? Zal er komen een geheel nieuwe wereld, een nieuwe levensvisie, met een nieuwe menschheid? Dit weten wij en ervaren wij eiken dag weer: met de oude bedeeling kunnen de men schen geen vrede hebben. Het oude leven is inderdaad gestrand op de helscheklippen van den oorlog. Zouden de volkeren zich na dezen worstelstrijd nog eens weer willen werpen in den wedstrijd eener nieuwe nog vreeselijker bewapening, zich verbinden tot één grootcn Staten- en Volkerenbond, waar in niet het Geweld maar de Liefde zal heer st hen? Waar is, als voor twintig eeuwen, de Menschenzoon, die den nieuwen koers zal aangeven, leidende naar een andere, betere wereld? 't Zijn nog schuchtere vragen aan het einde van het meest gruwzame oorlogsjaar, dat ooit de historie gekend heeft. Zal het nieuwe jaar, dat; naar wij hopen en verwachten, den Vrede brengen zal, er antwoord op geven? Gaan wij met vertrouwen de toekomst in. En als er straks een beroep gedaan wordt op onze medewerking, om dien beteren tijd to heipon benaderen, laten wrj dan niet ons als twijfelmoedigen op den achtergrond hou den ,maar er in zien de wekstem van den levenden God voor onzen tijd en met den spiegel der historie voor oogen, durven ge- looven, dat ook nu weer in het verborgen alle krachten zullen samenwerken onder het oog van Goddtdjjko Wijsheid, om het niouw? leven van een nieuwe menschheid ean zui veren klank en een eigen vorm te geven. x 'i Is goed, dat, eer het jaar nog dood is, Do vijandschap vernietigd rij, Die, mij van mijnen broeder scheidand, Zoo heilloos is voor hem en mij. Maar goed ook, dat, eer 't jaar nog dood is Die vijandschap zij weggedaan, Waardoor ik met mijzelf in tweespalt, En verre van mijn God blijf staan. In 't graf, waar 't jaar in neer zal zinken, Moet alles, ook die veete, mee; 'k Wil vrede hebben met mjjn naaste. Maar ook met eigen harte vree. En 'k heb dien vree mot eigon harte, Wannc-er ik, mocht ik nu zoo doen! In ootmoed grijp de hand mijns Hseren En dan mij met mijn God verzoen. (LAURILLARD.) x Er lag een zeldzame bekoring over de elegant gemeubileerde huiskamer. De groo- te, gele schemerlamp in den hoek, haar zacht schijnsel werpend op de donkere gordijnen, de groote, zwarte schoorsteenmantel met zijn tallooze kleinigheden; do van zilver blinken de theetafel met haar fijn blauw porselein, heb zacht-kokende water het regelmatig getik der groote hangklok in de halfduis tere suitealles drukte het stempel deT gezelligheid. Bjj den schoorsteen stond een jonge vrouw van zes en twintig jaren met een gewoon, alledaagsch gezicht, donkerblond haar en blauwe oogen, diep-ernstig staren-, de in den vuurhaard, naar de kolen, die doofden, nu en dan een blauw, grijs vlam metje opschietend, als wilde het zich over tuigen, dat alles in de naaste buitenwereld hetzelfde bleefregelmaat, orde, rust en vrede. RustvredeMet een bijna onge duldige beweging wendde de jonge vrouw zich af on zag op de klok. Zij blies het spi- ritnslicht onder het theewater uit, schonk zich lusteloos nog een kopje thee ia en zette zich aan de tafel achter eenige tijd schriften. Negen uur! Hij zou niet meer komen theedrinken. Oudejaarsavond zou voorbij gaan als alle andere avonden. Alleen, ver laten, ver van huis. Gelukkig voor het oog van de wereld. Rijk, begaafd naar het uiter lijk. arm, nietig voor zichzelf. Half droomende sloeg zij de bladen om. Zjj dacjit aan huis, aan de anderen, die Oudejaarsavond „vierden"; aan de kleine groep, vier nu nog maar, in de groote huis kamer maar het zou er warm zijn èn ge zellig èn goed. Er kwam een diep-weemoedige stemming over haar; zjj stond op, zjj wilde naar bo ven gaan, haar hand op zijn schouder leg gen en hem vragen bij haar te- komenbe neden en Maar zjj liet het denkbeeld even spoedig weer varen. Immers, hij studeerde en was gelukkig als altijd. Plotseling, even slechte, scheen haar fcait stil te staan. Hij kwam beneden! Zij boog zich over haar tijdschrift en las. Heb je nog thee? vroeg hij opgewekt haar over baar kuif sirrjkend. Ja, zei ze zoo opgewekt mogelijk, moeite doende haar gelaat te verbergen. Zij schonk een kopje in en sneed een stukje gebak, zgn lievelingsgebak. Zij bad zich voorgesteld het gezellig met hem sa men te gebruiken, zooals VTOeger, toen zij pas getrouwd waren. Haar hart joeg snel toen en nu! AlleenI Hij ging naar boven met het kopje in de hand. Zij beet zich op de lippen en nam bijna driftig het album van den standaard op. Zij opende het en zocht. Groote, dikke tranen welden in haar oogen. Haar blik rustte op een fotografie, een gezellig groep- jo van negen, vader, moeder er, zeven kin deren. Haar thuis, haar kalm, vredig, ge lukkig thuis, wa3r zij haar jeugd gesleten had. Zij zag naar den datum, het laatste 0%lejaaj thuis gevierd. Een koude rilling overviel haar, smart schroefde baar de keel toe. Dhèr had rij geleefd in het gezin, dèèr had zij gedroomd ran een eigen nestjevan liefde en geluk, rij hoorde uieis meer. Tien, elf, twaalf slagenboven werd eon stoel achteruitgeschoven. Binnen een paar minuten stond hij naast rijn vrouw. Zij sliepmet het album op haar soiioot. Hij kuste haar wakker. Mannie, zei ze zacht, ik dachtik droomde, dat ik thuis was en moe en pa mij oen zoen gaven en al de anderenen ik was zoo gelukkig. Hij kuste haar hartelijk op voorhoofd en mond en weuschle haar geluk. Zij wreef zich do oogen uit en zag hom aan, koel, koud en vreemd, als twijfelde zij aan de oprechtheid zijner woorden. Maar haar oude lieldo nam de overhand. Zij zag hem in de bruine oogen, die haar vragend aanstaar den. als zeiden ze: „Heb ik iets misdaan?" Toen sloeg zij de amen om ziju hals en kuste hem hartstochtelijk. Lieveliug, fluisterde zij, geluk dit jaar. Ik hoop, dat jo boek, je studie succes mo ge hebben Hij was geroerd door haar woorden. Toen, bet album, het groepje zionde, be greep hij haar 't Volgend Oudejaar, zei ze, medelij den met hem hebbende, want het onuit gesproken verwijt had hem dieper getroffen dan zjj vermoeden kon, 't volgende Oudejaar zullen we gezelliger, gelukkiger berdenken, zoo God wil ten minste. Zij wist, dat nu het juiste oogenblik ge komen was. Hjj was nu van haar, de stu dieman was boven gebleven. Haar mannie, haar ideaal van vroeger, was bij haar. x Het oude» jaar is welhaast wederom in do zee de>r eeuwigheid verzonken, een nieuw jaar is in wording. Nieuwe wenscken en ver wachtingen komen in ons op- Rondom ons hoeren wij weldra: Gelukkig Nieuwjaar! Degenen, wion ons levend woord niet be reikt degenen, dio ons lief on dierbaar zijn, die ver van ons in andere steden en landen wonen, zenden wij op Oudejaarsda-g ja-, vroeger al, zoo niet iets andere, toch ten minste een kaartje met een vricndelij- ken Nieuwjaarsgroet. Dat gebruik, om elkaar op den eersten dag van het jaar kaartjes te zenden, is zeer oud, want Nieuwjaarswensehen zijn zoo oud als kalenders en de gestoken en de gedrukt© gelukwcnschkaartjes zoo oud bijna als de boekdrukkunst zelve. Uit- de vijftiende en zestiende eeuw zijn.menige van die kaartjes of facsimile daarvan be waard gebleven, doch merkwaardigerwijs zijn daarop bijna alleen ernstige, Bijbelsche tafereelén afgebeeld, of verzoeken om aal moezen. Ook speelde de politiek een rol in de Nieuwjaarskaarten. Men heeft kaarten ge had met carricaturen van Napoleon, met ta- fereelen uit oorlogen, enz. en ook suiker zoete idyllen en smachtende liefdesverkla ringen. In don ouden tijd werd van de kaarten, die wij thans „ansichten" of prentbrief kaarten noemen, veel werk gemaakt, maar men kocht er toen ook geen tien voor een dubbeltje, zooals nu Die kaarten werden met het penseel geschilderd en gewoonlijk werd er slechts één exemplaar van vervaar digd, wat natuurlijk gold kostte. De postkaart, zoowel als de prentbrief kaart, zijn van Oostenrijksolien oorsprong. Een kunstenaar, wiens zeventigste verjaar dag in April 190S gevierd werd, begon spoe dig, nadat de correspondentiekaart was in gevoerd (in Weenon ongeveer in 1635), die kaarten te versieren met landschappen of andere kleine schetsen, en zond die naar zijn vrienden. Deze ka alten brachten het posfcbestuur, da-t toen nog lang niet was, wat het nu ia, veel zorgen. Veel ging ver-» loren maar veel ook bereikte zijn doei. Niet iedereen kon zijn kaarten zelf illus- treeren. Toeör ontstond in do laatste twin tig jaar do prentbriefkaartenindustrie, die thana 'n zoo hooge vlucht genomen heeft-, al is wellicht de prentbriefkaarten-manie de laatste twee jaren wederom een beetje verminderd- Maar of de Nieuwjaarswensch geschreven staat op prachtige, pronkende kaarten, of op eenvoudige kaartjes, hoofdzaak blijft, dat die wensch uit oprechte harten komt. Nieuwjaar, of de eerste dag van het jaar werd sedert 1700 door alle Christenvolken op den 1 sten Januari geviord. Deze dag was reeds in de dagen der oudheid een feest. De Perzen vierden den eersten dag van het jaar als 'n feestdag en gaven elkaar eieren ten geschenke. De Romeinen brachten op den Nieuw jaarsdag gewoonlijk offeranden aan hun god Janus Ook waren toen de Nieuwjaars wensehen en -geschenken reeds in zwang. In den beginne schonk men elkaar vruch ten, vooral met goud versierde dadels en vijgen, en later kleine koperen munten. Geschenken te ontvangen was inzonder heid een voorrecht der Patriciërsiedei bracht op Nieuwjaarsdag aan zijn patroon een geschenk, dat den naam van ,,sbrona'c droeg, waarvan het Fransche woord „étreunes (Nieuwjaarsgeschenken) is af geleid. Ook in ons land was in vorige eeuwen het geven van geschenken op Nieuwjaar al gemeen zelfs do overheid deed daar aan mede. Onze vaderlandsche geschiedenis ge tuigt het, dat- men op 1 Januari den Vorst zijn hulde ging bieden, waarbij tevens geschenken gevoegd waren van groote waar de. Op Nieuwjaarsdag kregen de gevange nen vermindering of kwijtschelding van hun straf en deelden liefdadigheidsgestichten brood en kleeren uit aan de armen. Een andere gewoonte was het schieten met vuurwapenen, als de klok op Oude jaarsavond twaalf uren sloeg. Dit gebruik bestaat nog, althans in do Noord-Brabant' sche dorpen kan men bij de eerste intrede van het Nieuwe jaar overal vreugdeschoten hooren. Vroeger was op sommige plaatsen dit gebruik zoo erg, dat hooren en zien ver ging en een kruitdamp boven de stad hing, alsof zij door een vijand belegerd werd. Een ander gebruik was het maskereeren, waarvoor men huiden van dieren gebruikte waarin men hossend en zingend dc straten door rende- Het- misbruik, dat van de mas kerades gemaakt werd, deed haar spoedig door de overheid verbieden. Zoo zijn van de oude gebruiken op Nieuw jaarsdag thans niet vele meer over gebleven. Sinds onheuglijke tijden zijn er in ver schillende streken aan den Nieuwjaarskus bijzondere beteekenusen verbond; n. In Frankrijk bijv. wordt die kus door velen beschouwd als een gelukbrenger. Ten be wijze: madame Lucienne Guetb, de Partf- sche actrice, wipte tegen 12 uren op» 31 December 1914 naar den schildwacht, die in de huurt van de kerk St.-Augustin op post stond, en toen do klok twaalf sloeg*, kuste zdj den landsverdediger op beide wangen, nadat zij zijn toestemming had gevraagd na tuurlijk. Als galant Fransohman verzocht de soldaat het compliment terug te mogen go ven. En een oogenblik later stond hij weer alleen op post, verrijkt met een zoete her innering en wat pluisjes poudre de riz en rouge op zijn martiale knevels Er is een aloude kuslegende, die betrek king heeft op een kerk in Lancashire, in Engeland. Het bijgeloof wil, dat hij, die bjj den eersten klokslag van middernacht op Oudejaarsavond het sleutelgat- van de kerk deur kust, en dan in draf rondom het ge bouw loopt, zóó, dat hij nog juist- bijtijds weer voor de kerkdeur staat om bij don Iaatsten slag van twaalf het sleutelgat nog eens te kussen, het heele volgende jaar geluk zal hebben. Wèl is er een zekere kool- üil het, Fransch door LEON FRAPIE. (Nadrulc verboden.) Het jö Nieuwjaarsdag, tien uren in don I morgen. De hemel niet grauw, evenals de straten. Een koude van meerdere graden doet zich gevoelen. Aan het station van Saint-Lazaro staat een saamgedrongen menigte bijeen in Zondagskleerenaardigo neusjes steken grappig rood uit boven do warme bont kragen bloemen in vloeipapier worden angstvallig tegen verdrukking beschermd, evenals keurig verpakte bonbons. Een schril contrast met deze wèl-ver zorgden vormt een groep van vier perso nen, met magere gezichten, blootshoofd en gestoken in a-rmoechgo plunje. Het zijn twee jongetjes, één meisje mot bun moeder, die bezig is de centen bijeen te tellen voor do reis onderwijl aangegaapt door een stelletje keurig-gexleedo kinderen, be geleid door een Engelscho gouvernante. Men schuift voorwaarts, het perron op. In eoti coupé dorde klasse nemen do moe der en Mario tegenover elkander plaats bij het raampje, van waar men uitzicht op do kade lieeftrechts van haar Louis en Jan. Andere reizigers stijgen ook innaast Jan komt een man met een veekoop ersstok te zitten; een jonge vrouw zit naast Louis, terwijl een soort van meneer met een jongen (waarschijnlijk een handelsreiziger met zijn zoon) de andere plaateen bezet- ton. Do trein vertrekt-. ,,Heb jij de tabak, Jan, en jij, Louis, den borstrok?" vraagt do moeder. „Ik, ik heb de sinaasappelen," zegt Marie me»fc zekere gewichtigheid. En haar haastige blik langs de mede reizigers verraadt, dat dit persoontje lang^ niet onverschillig is voor don indruk, dien zij en haar familie op de anderen maken. Haar kastanjebruin haar is in een paar vlechten eaamgebonden door een ver kleurd blauw lintzij heeft een spits, mager gezichtje, dat een buitengewoon ernstige uitdrukking draagt; een japonnetje met een p-untig-uitloopend lijfje omsluit haar lichaam, dat aan een magere kat doet den ken met een veel te enge borstkas. Zij hoest voortdurend, ondanks haar her haalde pogingen, zich in te houden. Do jongens, minder spichtig, met dikke pruiken baloorig haar, absoluut zorgeloos, hebben hun schoolboezelaars aan. Do trein davert vooruit langs do som bere wijken van achterbuurten met haar eigen atmosfeer. Louis vraagt: ,,Hoe zal hij do tabak rooken?" ,,In zijn pijp natuurlijk," antwoordt Jan. Mario kijkt met een blik van toegevend heid "naar haar moeder en zegt daarop Weineen, sigaretten maakt hij er natuur lijk van, dat is veel netter." ,,Trek jo den borstrok onder of over alles aan?" vraagt Jan weer, waarop de moeder antwoordt: Onder alles." Mario rimpelt- het voorhoofddie kin- doren toch zijn vreeselijk, zij flappen er alles uit en brongen do menschen rondom op de hoogte van dingen, waarmee zo niets to maken hebben. Opeens roept Louis: ,,Ik ga mijn fabel opzeggen," waarop Marie, zenuwachtig geërgerd, hem dit) verbiedt; de moeder komt zacht tuaschenbeicïo. „Misschien mag het," zegt ze sussend. „Allen van do klas zeggen ze op, ik wil heb ook." „Zeg zo dan thuis op," smeekt Marie. „Vertol mij eerst, wanneer vader weer thuis zal zijn, dan kan ik ze opzeggen." „O, later, later....de familiezaken moeten eerst geregeld zijo; houd je mond nu, asjeblieft. We hooren niet anders dan jou 1" dringt Marie aan. Do mooder heeft haar neus met kramp achtige, heftigheid gesnoten, waarna zij haar oog on afveegt. Marie, bang, dat de omstanders zich iets zouden verbeelden, 1 wat niet bestaat, vraagt met luide stem „Hobt u weer pijn aan uw oogen, moedor? Hot vocht loopt er uit!" En de moeder, ingaande op die geveinsheid, ant woordt „Het komt van den wind, dio door de reet van het portier dringt... Zit toch stil, Louis, kijk nu toch, daar valt de tascli van de dame naast jo, door jcruw schuld.... Excuseer, mevrouw." De dame glimlacht flauwtjes, een kleur stijgt haar in de wangen on trekt afhaar oogon schijnen in de verte even iets te zooken, waarna zij onmiddellijk weer vóór zich, non. Mario wordt liovig onrustig en ontevre den over haar broertjes, vooral om den meneer met do ovorjaa en liet rondo hoedje, dio herhaaldelijk het hoofd naar hen toe wendt en ook om don jongen, ongeveer van haar leeftijd, die ook opmerkzaam schijnt. Jan buigt zich naar het raam en babbelt: „Ik vind heb wel leuk om in een trein te zitten, maar het is vervelend, dat we nu de heelo week ook vorder niets op onze boterham krijgen. Marie, verbleekend, haast zich te zeggen met haJf-luide etem: „Zoker, kinderen, dio nieb zoet zijn, krijgen droog brood." „Hé, daarom is hot niet...." grinnikt Jan wijs, „het- is, omdat er geen centen meer zijn...." Maar Marie valt hem mot luide stem, kuchend, in do rede: „Luister! Nu zul jo do spoorbrug hooren rommelen alsof het donderdewij gaan de Seine over." Marie tracht tevergeefs een scherpen hoeetaanval te onderdrukken. „Kind', wat hoest je weer," zucht- de moedor bezorgd, waarop Marie met glinste rende oogen rondziende, als om do mede reizigers te laten getuigen, geërgerd uit roept „Maar heelemaal niet, ik doo alleen 1 maar „hum." Kleino Louis is dichter bij zijn moeder gaan zitten on fluistert haar opmerkingen in het oor over een vrouw, die inmiddels ia binnengestapt met een grooto mand, waarin een paar kippen. Hij maakt verge lijkingen t-usschen de wangen van zijn moe dor, die bleek en hol zion, en die der bui tenvrouw, dio rond on rood zijn. Maria knijpt hem etiekuin, terwijl zij vermaant, dat hij zijn mond moet houden, wat Louis woedend maakt, zoodat er een kleino twist ontstaat. Marie begrijpt, dat er met den bongel niet to praten valt ©n verzint iets om hem af te leiden; tegenover do men- 6cheu moet vooral de vrede gauw hersteld zijn. Zij neemt heb verlaten landschap in zich op waar de trein langs jaagt, en roept ha-ar broertje toe: „Kijk gauw eens wat een mooi huisje daar in de verteDaar woont zeker een feeën-koningin. Weet je wel, Louis, zoo als in je album met mooie plaatjes.... Louis, nog spijtig van daareven, wees die opmerking af met norsch te antwoorden „In dat ouwe, vuile schrift van mij, dat heelemaal gescheurd is? Jan huivert en klaagt over de kou in den coupé. Troostend hoort hij zijn zusje zeg gen: „Kom, vont, je weet immers, dat we nog een heel eindje moeten loopen; jullie hebt zei ven er om gevraagd niet te veel aan te hebben, om eens lekker te kunnen rennen, andora wel, dan hadden we na tuurlijk gezorgd...." En in haar toon ligt duidelijk opgesloten, hoe anders de mantels, de bonton voor het grijpen waren geweest... Het ontbrak hun aan niete, dat moest je maar weten! De trein fluit en houdt zijn vaart in. De J moeder en Marie maken zich gereed, even als de cfcamo met do tasch. De gezichten nemen een peinzende uitdrukking aan, die ademhaling van allo drie wordt zwaar ea is als een bange zucht. Het sneeuwt. Kleino Marie staat op zij mag nog zoo haar best doen om zich goed te houden, maar de hoest is haar de baas cn een bui tengewoon heftige uitbarsting doet- de om standers zich allen naar haar omdraaien. Doch geleund met haar magere corpus je tegen het portier, tart zij de menschen vlak in heb gezicht met dio onverschrokken gelaatsuitdrukking van beleedigd kind, dat heb tegendeel wil beweren. Met oogen, wild van durf, schudt zij het hoofd als om te zoggen, dat hot niet waar is wat deze menschen denken, wat deze menschen raden Met haar scherp nerveus snuitje, dat bijna stikt-, verbiedt zij hun iete te weten. Niete vai waar, niete van waar 1 En ge zoucfet haar kunnen slaan, haar kunnen bedreigen, haar doodenNiets van waarnoch de bleeko gezichten, noch de kou, do ingevallen wangen, noch de tabak, do borstrok, no>h do dag van heden, noch het station, noch de smartelijke hoest Zij diringt terug, zij slikt, haar ontroering met een niote-sp arenden wil weg cn als zij kan spreken met een glimlach, don meest droevigen, cKo ooit een kindergezichtje, heeft belogen, vindt zij nog gelegenheid om te zeggen „Hé, wat verheug ik mij op do komende uren." En als ten antwoord weerklinkt, in mee- doogenloozo ironie langs het perron dc naam van de bekende strafgevangenis plaats „PoissyPoiasy....«»'A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1917 | | pagina 5