Donderdag 30 December, Tweede J3Iad. A0. 1915. Officieeie Kennisgevingen. Tweede Kamer. FEUILLETON. Violette of de Schoonzuster. N°. 17130 INKOMSTENBELASTING. Burgemeester eu Wethouder» van Lei den, brengen in herinnering dat den 31eu December e.k. de LAATSTE termijn ver valt van do PLAATSELIJKE INKOM STENBELASTING, dienst 1915, en dat al- zoo op den lsten Januari 1916 DE GE- HEELE AANSLAG MOET ZIJN VOL DAAN. Zij noodigen mlïsdien belanghebbenden uit orj\, ter voorkoming van vervolgingskos- fcen, tot de betaling van het verschuldigde ten kantoro van den Gemeente-ontvanger over te gaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, N. C. DE GUSELAAR, Burgemeester. VAN STRTJEN, Secretaris. Leiden, 29 Dec. 1915. flonticubelnsting. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen tor kenni8 van belanghebbenden, dat ingevolge art. 2 der verordening, rege lende ae invordering der plaatselijke directe belasting op de honden, ieder houder van oen of meer honden, die aan die belasting onderhevig zrjn, verplicht is daarvan voor of op den 31en Januari as. bij den Gemeen te-ontvanger aangifte te doen, door inleve ring van een behoorlijk ingevuld en door dem aangever onderieekend biljet en dat be doelde inschrijvingsbiljetten voor het dienst jaar 1916 kosteloos ten kantore van den Gemeenteontvanger verkrijgbaar zijn. Burgemeester en Wethouders voorn., N. C. DE GIJSELAAR. Burgemeester. r r VAN STRI.TEN, Secretaris. Leiden, 24 December 1915. Het Station van de H. IJ. S. M. te Leiden. In 0113 blad van Maandag 13 December j.l. hebben we in een beknopt artikel, naar aan leiding van een opmerking in de secties van de Tweede Kamer, weergegeven in 't Voor loop ig Verslag voor de Waterstaatebegroo- ting, een en ander meegedeeld over de lij densgeschiedenis van de verbetering van 't Leidschc station van de H. U. S M. We hebben thans het stenografisch verslag van de Kamer-bijeenkomst van de avondver gadering van 17 December j.l., waarin deze voor Leiden van zoo groot belang zijnde zaak ter sprake is gekomen, voor ons. Nog even willen we er hier op terugkomen. 't Was de afgevaardigde voor Leiden, prof. mr. Heeres, die kenbaar maakte, dat een der opmerkingen in het Voorloopig Vcr- Blag opgenomen, door hem in de afdeelin- gen was gemaakt, namelijk die, waarin de aandacht werd gevestigd op een uiting van den Raad van Toezicht in hot Verslag over 19l4. Het was de meening van dien Raad men zal zich dat uit ons vorig brtikel nog wel herinneren dat uitbreiding van het Leidscho station dringend noodzakelijk is. Die opmerking was afkomstig van den Leidschen afgevaardigde, niet de andere, die aangaande het Leidsche station waren ge steld De reden, waarom hij volstond met. die eene vraag, gaf prof. Heeres ookvoor hem was hot alleen: hoe staat het met de uitbreiding van het Leidsche emplacement De Memorie van Antwoord van den mi nister vond de afgevaardigde oogenschijnlijk bevredigend. De minister orkende ondubbel zinnig, dat er groote bezwaren en gebreken bestaan aan het Leidsche station. Inderdaad kon prof. Heeres hierover vol daan zijn, want dezelfde minister de Leid scho afgevaardigde herinnerde er even aan, zooals ook wij het deden in ons artikel van 13 December j.l. gaf het vorig jaar, toen eveneens prof. Heeres klaagde o r den toe stand van het spoorweg-emplacement te Leiden, nog niet zoo grif toe, dat die zoo slecht was. In hoofdzaak sprak ministor Le- 1 y toen over de groote kosten. Een groot verschil werd geconstateerd in de redevoering van den minister in het vo rig zittingsjaar met de Memorie van Ant woord op het "Voorloopig Verslag van dit jaar. Toen maakte dr. Lely vooral ondor- 6chcid tusschen de kosten van stationsbouw en emplacementsverbetering, nu werd dit I onderscheid in veel mindere mate naar voren gebracht. I Dc verklaring van don minister in de Me morie van Antwoord hebben we indertijd niet bovenmate duidelijk gevonden en ook prof. Heeres die in zijn rede nogmaals er op wees, dat voor hem de emplacemeatsver- betering de hoofdzaak was, wijl de toestand daar beneden* critiek is, bovendien de aan dacht vestigend op de opinies van bestuurs colleges over het Leidsche- station vond de ministeriëele uitlating niet zoo duidelijk dat hij niet nog een viertal vragen stelde om meer positief te vernomen, wat nu eigen lijk de plannen waren voor de verbeterin gen aan het Leidsche emplacement. In die vragen hebben we ook terugg<?von- den die, welke wij in het hiervoor meerge noemde artikel stblden. Die vier vragen waren in 't kort do vol- Wordt met eon geheel nieuw station be doeld alleen een nieuw gebouw, of ook een nieuw emplacement? De Memorie van Antwoord deed den spre ker ook vragen of bij de maatschappij in overweging is de vraag of een geheel nieuw Btation noodzakelijk is dan wel of daartoe in principe is besloten en thans de bouwplan nen in overweging zijn. De afgevaardigde toonde zich er niet erg gerust op, wanneer met het definitieve werk zou worden begonnen, want de jarenlange klachten hadden nog niets meer uitgewerkt^ dan dat eenige der meest hinderlijke gebre ken waren weggenomen. Is eenigermate aan te geven, wanneer met het definitieve werk zal worden begonnen, vroeg prof. Heeres. De Memorie van Antwoord sprak ook nu weer van trjdeljjke werken en door dit sy steem van tijdelijk werk, draagt de directie de schuld, dat men vreest, dat dit „tijde lijke" nog een heelen tjjd zal duren. Eu nu was de voornaamste vraag wel deze, of de minister, overtuigd Zynde van den vicieuze toestand, zou willen doen, wat in zijn macht is, om te verhinderen, dat de tijdelijke w-er- ken, die nu weer in uitzioht worden gesteld, zullen kunnen dienen om de totstandkoming i van de definitieve werken op den achter- grond te schuiven. De minister heeft niet op alle vragen een even duidelijk antwoord gegeven. Maar toch heeft hij' mèdedeelingen gedaan, die ©eni germate geruststellend zijn. Maar de Lei- denaars zullen zich moeten getroosten, dat de stationsbouw nog een poosje op zich zal laten wachten. Ten opzichte van de vraag, hoever het nu met de zaak staat, was het antwoord van den minister het minst bevre digend. Het is een langdurige geschiedenis, zeide de minister, en het zal nog wel „eeni- gen tijd" duren, voegde hij er aan toet Nu, het eerste weet men hier wel', maar wat het tweede gedeelte aangaat, was 't aangenamer geweest eens te hooren, hoever men gevorderd was. De minister heeft niets verklaard omtrent het al of niet in pver- weging zijn van bouwplannen. 't Is misschien er niet geheel naast, wan neer we vermoeden, dat in dit opzicht nog niets is gedaan en dat alleen nog maar een beslissing is genomen op welke wijze in Leiden de toestand moet worden verbeterd. Anders had de minister de desbetreffende vraag zeker niet onbeantwoord ge.'aten. 't Is jammer, Mat hieromtrent niet meer licht ontstoken is .Gelukkig kan men zich troosten met een verklaring van den minister, dat de tijdelijke werken slechts „beperkt zullen blij ven tot datgene, wat noodig is, om tydens de voorbereiding en de uitvoering der* plan nen den dienst gaande te houden, zoodat do aanvang der definitieve werken daardoor Diet zal worden vertraagd." Daardoor is dus uitgemaakt, dat aan het bestaande station en emplacement niet zoo veel zal worden „verbeterd", dat daardoor de plannen voor een geheel nieuw station m den doofpot zullen belanden. Er is tusschen de betrokken maatschap pij' en den minister overeenstemming ten op zichte wan de wijze, waarop aan den ge vaarlijken toestand van het emplacement en van den overweg bij den Rijnsburgerweg een einde moet worden gemaakt- De oplossing moet gevonden worden in den bouw van een nieuw hoog station. Do bestaande weg naar Katwijk zal ender den spoorweg door moeten loopen. Gelukkig zullen we dus gespaard blijven voor een luchtbrug, waarover indertijd nog gesproken is, met \velk hulpmiddel alleen de good- ter-been zijnde voetgangers geholpen zou den zijn. Voor stationsbouw is niet het gebouw hoofdzaak, zeide minister Lely, dat is „voor een slation een betrekkelijk klein onder deel." De emplacementen zijn het voor- raamste en dat deze zaak nog wel eenigen tijd zal duren, komt, wijl meerdere mil- lioenen er mee gemoeid zjjn. Maar waar nu toch erkend i3, nu laatste lijk weer door den minister in de Kamer, dat men tot afdoende verbetering moet ko men, waar er dus geen kans 'op is om steeds maar weer nieuwe lapmiddelen toe te pas sen, kan daar dan niet een beetje spoed 'wor den gemaakt? De moeilijkheden omtrent de aansluiting van de .lijnen LeidenWoerden en LeidenHoofddorp en met het vracht- goederenstation, zullen er toch niet op ver minderen, wanneer men blijft talmen. De minister heeft nog meegedeeld, dat het station nergens anders dan op noordwaarts- gelegen terreinen in de buurt van „Zomer- wig" kan worden gebouwd en dat de maat- schappij', naar hij vernam, reeds terreinen had aangekocht, waaruit h$ concludeerde, dat de maatschappij die richting werk zaam was. Maar dit alle3 is geen nieuws. In Leiden hoort men al jaren vertellen, dat op de door den minister aangeduide plaats een nieuw slation zal verrijzen. En de bedoelde terreinen zgn ook niet in den laatsten tijd aangekocht. De verklaring van den minister in dezen, zou groote waarde hebben, wan neer dit eerst sedert kort was geschied. De maatschappij heeft al geruimen tijd daar ter plaatse terreinen. Bovendien is ook de wet er nog, die onteigening ten a'gemeenen nutte mogelyk maakt. Niemand twijfelt er pan, dat verbetering van het Leidsche station ten elgemeenen nutte is. De aankoop- van ter reinen is misschien een beau geste, of daar door de Bfcationsverbetering zal worden be spoedigd is de vraag. En toch, het nieuwe station moet komen. Zouden alle vereenigingen en eor- oraties, die daarvoor in de termen vallen, niet uiting kunnen geven aan den wensch der Leidenaars, dat de Sleutelstad een sta tion zal kragen, dat in overeenstemming is met het verkeer hier ter plaatse? Zitting van gisternamiddag. OORLOGSBEGROOTING. Den heer ARTS is het niet duidelijk, wat de Minister wil niet de opleiding van den Landstorm in de depots, terwijl z. i. oplei ding in de tweede linie van het veldleger of zelfs in de stellingen /.eer g-oed mogelijk zou zijn. Is de oorzaak gebrek aan organi- seerend talent of is het waar, dat er gebrek is aan wapens voor de ge-oefenden 1 Spr. klaagt vooTts over gebrekkige orga nisatie van het legerbestuur en dringt aan op vervanging van onbekwame bevel voeren den. De geldverspilling in het gemobiliseerde leger aoht spr. wel wat erg. Hij vraagt voorts of reeds de noodige maatregelen zijn getroffen ten aanzien van de verzorging der godsdienstige belangen van de manschappen voor hot geval ons land in oorlog mooht geraken. Ten slotte komt spr op tegen de voorstel ling, dat de ongeregeldheden te Tilburg zouden veroorzaakt zijn door burgers. De heer DUYMAER VAN TWIST dringt aan op nog eenige verbeteringen ten aan zien der verloven, in de opleiding va<n het kader en in dc-n gezondheidsidenst. Over hot beleid des Ministers, het logor- boleid, heeft spr. ernstige klachten. Zoo heeft hij bedenking tegen de houding van ZExc. omtrent de subsidieoring van Militai re Tehuizen klaagt hij over gebrek aan de ferentie jegens de legercommiesie over on voldoende behandeling van klachten, wel ke tea* kennis van den Minister zijn ge bracht over het onvoldoende rekening hou don met dc gemoedsbezwaren van mili tairen over onvoldoende voorlichting dor Kamerover een onvoldoende rechtsposi tie dier militairenover.te geringe aan dacht dies Ministers voor dein onbevredigen der geest onder de cavalerieoföeieren. Do heer DUYS klaagt; over de wijze, waarop in het leger wordt gestraft. Hij verwijt den Minister, dat deze niets doet om do officieren, die hun taak in dit op zicht niet toon en te begrijpen, eens k faire te nemen en haalt tal van voorbeelden aan, waarin z. i. onrechtmatig of veel te streng of ondoelmatig is gestraft. Het niet ingrijpen door don ^Rnister is oorzaak van ontstemming en slechten geest in liet. leger. De heer EERDMANS wijst eveneens op gebrek aan zuinigheid in het legerbeheer, waarbij de schrielheid ten aanzien van de schrijvers aan het Departement van Oor log scherp afsteekt. Spr. twijfelt voorts de doelmatigheid dor maatregelen ter bestrijding van spicm- nage. Verder klaagt, hij er over, dat vele man schappen zijn ondergebracht in onvoldoend ingeridhte en slecht te bereiken kampemen ten. De wijze, waarop de ontslagen kolonel van de brigade, welke betrokken was bij de relletje-s te Apeldoorn, is behandeld, jaagt den burger bet bloed naar de wan gen. Nog klaagt spreker over vrnheidsbeper- king van militairen naar aanleiding van het feit, dat het gansohe garnizoen te 's-Her- togenbrwch oen uitvaart voor de gesneuvel de militairen in dc R.-K. kerk moest bij wonen. Do heer SCHEURER wijst er op, dat, wanneer critiek wordt geoefend op het be leid van den Minister van Oorlog, die cri tiek een opbouwende moet zijn. Hij is be reid den Minister te steunen, waar ZExc. versterking van onze weermacht beoogt, en za.l rich verzetten teren iedere poging om die macht te verzwakken. Daarom wil hij geen schrapping van posten. Te 8 uren zou spreker zijn rede voort zetten. Avondvergadering van Woensdag. De heer SCHEUEEIl, zijn rede vervol gende, bespreekt de kleeding van den sol daat en geeft, wat het hoofddeksel betreft, de voorkeur aan de grijze kepi. Vervolgens bepleit hij salarisverbetering voor de ser geanten-majoors. Voor den geneeskundige.» dienst heeft spreker een woord van lot on ten slotte beval hij den Minister aan krach tige maatregelen te treffen tegen het vloe ken in het leger. De heer VAN WICHEN bespreekt den. bouw van den graansilo met molen en meent dat een particuliere Maatschappij beter in den graanvoorraad kan voorzien. Spreker verzocht den Minister den betrek- kelijken post tijdelijk terug te nemen. In normale tijden zal de Kamer het voor cn het tegen beter kunnen beoordeelen. De lieqk JUTEN verdedigt de toelage aan de officieren en acht onbillijk de ver mindering van de toelage voor de officieren van gezondheid, die in Augustus 1914 vrij willig in dienst zijn getreden. Spr behandelde voorts de positie van de sergeanten mai 'or-administrateur de mili taire hoefsmeden, koks, kleermakers, schoen makers, wagenmakers en zadelmakers, en ten slotte wijdt spreker nog een woord aan de belemmering, die verschillende militairen ondervinden bij het vervullen van hun gods dienstplichten en hij klaagt ook over de wijze, waarop hier te lande censuur wordt uitgeoefend op briefwisseling. Do heer DE MEESTER bespreekt de wol- vordering en zet uiteen, waarom z.i. in strijd met do wet is gehandeld. De industrie beeft geprofiteerd ten koste van de wolproductie. Vervolgens behandelt spr. het Ned Roodo Kruis. Er zijn moeilijkheden gerezen in den boezem van het Roode Kruis Het groote na tionale belanr. rHt hiermede gemoeid is, eischt clat de Minister zijn volle Aansticht? daaraan wijdt i c iouc is, oat net geen medezeggenschap heeft in het Roode Kruis. Op het oogenblik kan de Minister in de ver houding met het Roode Kruis geen veran dering brengen Spreker vraagt, hoe die ver houding geregeld is en of de Minister zich vergewist heeft van het compromis tusschen het hoofdeomité en de 27 comité's in den lande De heer FATIJN vraagt ook uitstel van den bouw van den graansilo. Spr. betwijfelt zeer ornst.g of de intendance opgewassen zal zijn tegen de moeilijkheden, die zoo'n be drijf met zich brengt en geeft de voorkeur aan oen goed contract met eenige leveran ciers Hij wenschte, dat de Minister een» met vaklieden overleg had gepleegd. De cijfers, die de Min. geeft, zijn afkomstig van een Staatscommissie, die 15 jaren ge leden haar rapport indiende. Die cijfers zijn waardeloos. Spreker vreest groot geldelijk verlies. Na nog verschillende bedenkingen ta hebben geopperd, verzocht spr. den Minis ter met nadruk zijn voorstel nader te over wegen en dezen post voor het oogenblik terug te nemen zonder eenig prejudice. De heer TER LAAN begint met de ver klaring, dat zijn fractie de verantwoorde lijkheid voor het beleid van den Minister ten aanzien van de mobilisatie niet wenseht te dragen. Hij blijft op het standpunt staan, dat de landwëer ineens en geheeJ naar huis gezonden moet worden. Tegen den silo in het algemeen heeft spr. geen bezwaar. Hij acht het eehtei beter het plan nog eens te bekijken. Met het voteeren van bedragen voor da militairistische doeleinden wil spr. wach- Uit het Engelsch van Miss YONGE. (Nadruk Verboden). 48) „Is zij een verstandige vrouw?" „Ja, wat. zal ik u zeggen? Het goede kind heeft oordeel genoeg, maar men kan haar nog geen vrouw noemen; zij is een te teor schepseltje alan dat zij reeds op zoo jeug digen leeftijd- geu el ontwikkeld zou we zen; zij is een vrouw wat het oordeel, en een kind wat het karakter aangaat." „Zoo, dan is Arthur aan den besten koop." „Hij begrijpt haar niet half; doch zij houden innig veel van elkander, en te eeni- ger tijd zal zij haar invloed op uem ge voelen en cr gebruik van makon." „Eerst zichzelve vormen en dan Arthur 1 Nu, ik hoop, dat Mark Gardner zich gedu rende de kunstbewerking dan maar op een afstand zal houden." „Hij is gelukkig en veilig te Parijs." „En hoe hebt gij den zomer doorge bracht?" „Ik heb mij bezig gehouden met het na zien der „Kruisvaarders", en dat wel te Tentnor. waar ik een huishoudentje had met Arthur's vrouw en haar kind, die bei den do zeelucht noodig hadden." „Hoo heet zij?" „Violette." „Wel, dat doet de deur toe. Violette! Weet gij wel, dat ons oud zwart karrepaard ook Violet heette? Ik denk, dat haar lrind primulaveris of madeliefje zal hee- ten?" „Dat is mis. Hij heet John." „John? Welk een gemeen© naam, bij dat Violette vergeleken! Maar dait Arthur een vrouw zou trouwen, die Violette heet!!!" Terwijl dit gesprek plaats had, was Vio lette in één verwondering over de eer, die zij genoten had, cn met vriendelijke blik ken het Kleinood, dat John haar geschon ken had, beschouwende, dacht zij hoeveel aardscho hoop niet teleurgesteld zou moe ten worden, eer het geduld aio trap van volmaaktheid bereiken kon. Zij dacht eerst aan haar andor geschenk, toen zij hoefgetrappel op de binnenplaats vernam. Zij bracht nu de guirlande in heur haren, en zie, haar wangen hadden thans slechts hun gewonen zachten rozenblos, en zij zei- do juist in zichzelve, dat Arthur nu wel te vreden zou zijn, toen zij opeens zijn zwarte oogen over haar schouder in den spiegel zag kijken. „Ha, daar betrap ik u, gij klein ijdel dirgZijt gij zoozeer in de beschouwing van ur.elve, verdiept, dat gij mij niet eens hoort inkomen? Nu, het is ten minste niet tevergeefs geweest. Waar hebt gij dat ding vandaan?" „John heeft het mij van Madera meege bracht." „Ik wist niet, dat hij zoo veel 'smaak had. Maar waar hebt gij dat dan al dien tijd verstopt?" „Hij had vergeten het mij te geven, en dacht er vandaag aan, zeker omdat ik nu gelegenheid heb het te dragen. En dit is uv\ zijden kleed, ziet gij het wel?" „Hot is allerliefst, en zeer comme-il-faut. Ik ben blijde, dat gij er zoo goed u^ziet. 3k was bang, dat Theodora u te ver had laten rijden in die warmte, en dat uw jon gen weer zulk een gewehi had gemaakt, dat gij zoo rood als een kreeft zoudt zie®." „Ik was ook warm on vermoeid, doch Jchn heeft mij in zijn fraaie koele boeken kamer giebracht, en uenk eens, hij heeft- mij Heiena's portret laten zien." „Heeft hij haar portret? Nu, zij wa-s ver van mooi, zij geleek veel op Percy gij weet, dat hij aangekomen is?" „Ja, hij kwam, toen ik bij John in de ka mer was. Hij ziet er heel anders uit dan ik mij voorgesteld had." „Dat kan ik wel denkon. De dames ver wachten altijd, dat oen man er als een bandiet zal uitzien. Helena had juist zulk een rood gezicht als hij, maar toen ik haar do laatste maal te Londen zag, was zij zeer veranderd, zij. zag er uit om te schrikken!" „Zie eens wat John mij gegeven heeft!" „Was dat van Helena? O, nu herinner ik mij. dat is het kruisje, waar zijn tante zoo- voel geweld over gemaakt heeft. En heeft hij-dat aan u gegeven?" „Helena hoeft verlangd, dat degene, die het droeg, er even zooveel troost uit zou putten, als zij er door gevonden had." „Troost? Waarom hebt gij troost noo dig?" „Omdat ik soms zoo dwaas ben." „Datr geloof ik ook; maar ik bid u, welke troost kan er in een stukje bloedkoraal ge legen zijn?" „Niet in het stukje koraal, maar in de gedachten, die het opwekt, lieve Arthur," zei Violette, en blozende verborg zij het kruis. „Nu, gij en John hebt verstand van al die fijnigheid, schijnt het wel; ik ben blij, dat gij u daarin naar hem kunt voegen, die ar me jongen! Het vroolijkt hem op, dat hij iemand heeft, die in zijn droomerijen deelt." HOOFDSTUK IX. „Zoo, Fotheringham l" riep Arthur den reiziger toe, zoodra hij uem zag, „hebt gij mij het amberen mondstuk medegebracht, dat ik John verzocht heb a te vragen?" „Wolneen. Ik zal wel oppassen om Turksche mode3 in oen Christenland in te vceren. En gij moogt ook wel betere manie ren^ leeren nu gij aan het hoofd van een gezin staat." Theodora kwam binnen en hield haar hoofd nog trotsch in do hoogte, doch zij kleurde zacht, toen Mr. Fotheringham haar de hand schudae. Lord Martindale heette hem vriendelijk welkom, en zijn vrouw, die in het eerst stijf tegen hem was, luisterde weldra met b« ngsteRing naar het verhaal zijner reizen. De gasten, die nu langzamerhand kwa men, groetten üem hartelijk r waren blij de hem te zien; het schee rr uat de ge heel© nabuurschap trMsch op hem was; in lang had John er zoo verge* -egd niet uitge zien als thans, nu men zijn vriend zooveol eer bewees. Eindelijk werden de perso aange- diend^ naar wie Violette zoozeer verlangde. Tn het bijzijn \.*n Lady Elizabeth ge oelde z'j zich als onder de bescherming eener moeder, en de dames begroetten elkander met zooveel warmte, als zulke schuwe mensohen te midden van enn groot gezel schap slechts aan den dag durfden loggen. Emma was hoogst gelukkig, t en zij haar beide vriendinnen aan elkander kon voor stellen, die zeker het (grootste contrast vormden, dat men. vinden kon. Miss Marsto- ne was vaalbleek en had magere, scherpe trekkenzij gluurde op zonderlinge wijze door haar bril, terwijl haar kapsel, waar van zoo min mogelijk werk was gemaakt, en baar nog minder dan eenvoudige klee ding zeer vreemd stonden op zulk een groot dinor. Violette's eerste ind*ruk was vrees en zij bewonderde Emma, die de innerlijke waardo van Miss Marstone onder zulk een verschrikkelijk vreemd uiterlijk had weten to ontdekken. „En is mijn kleine doopzoon oen flinke, mooie jongen geworden?" was Emma's eerste vraag. „Dat nu juist niet," zei Violette, „maar hij is veel aangenomen en hij riet er leven dig en slim uit." „Gij zult hem ons immers na het diner la ten rieu?" „Ik heb mij aaar reeds lang te voren op verheugd. Maar ongelukkig slaapt hij meestal op dien tijd en dan kunt gij zijn aardige kunstjes en zijn groot* donkere oogen niet zien." „Ik verlang er ook reeds n.:ar", voegde Miss Marstone er tusschen. „Tk dwee, rnct die onschuldige schepseltje Ik lees altij-J zoo veel op hun gelaat. In hun diepdenken de blikken ligt reeds de kiem van alle-s. wat later -n'wikkeld moet orden „Nu. ik heb altijd gedacht, dat men on- mogeliik kon raden wat er in het hoofd van een klein kind omgaat", zei Emma. ..Met zijn starende oogen doorziet hij de geheele toekomst die vóór hem ligtl" sprek Miss Marstone plechtig. „Die arme kleine schapen!" prevelde Violette in zichzelve. „Ik ben overtuigd, dat dikwijls reeds ia

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 5