Donderdag 30 December,
Tweede J3Iad. A0. 1915.
Officieeie Kennisgevingen.
Tweede Kamer.
FEUILLETON.
Violette of de Schoonzuster.
N°. 17130
INKOMSTENBELASTING.
Burgemeester eu Wethouder» van Lei
den, brengen in herinnering dat den 31eu
December e.k. de LAATSTE termijn ver
valt van do PLAATSELIJKE INKOM
STENBELASTING, dienst 1915, en dat al-
zoo op den lsten Januari 1916 DE GE-
HEELE AANSLAG MOET ZIJN VOL
DAAN.
Zij noodigen mlïsdien belanghebbenden
uit orj\, ter voorkoming van vervolgingskos-
fcen, tot de betaling van het verschuldigde
ten kantoro van den Gemeente-ontvanger
over te gaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
N. C. DE GUSELAAR,
Burgemeester.
VAN STRTJEN,
Secretaris.
Leiden, 29 Dec. 1915.
flonticubelnsting.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
brengen tor kenni8 van belanghebbenden,
dat ingevolge art. 2 der verordening, rege
lende ae invordering der plaatselijke directe
belasting op de honden, ieder houder van
oen of meer honden, die aan die belasting
onderhevig zrjn, verplicht is daarvan voor
of op den 31en Januari as. bij den Gemeen
te-ontvanger aangifte te doen, door inleve
ring van een behoorlijk ingevuld en door
dem aangever onderieekend biljet en dat be
doelde inschrijvingsbiljetten voor het dienst
jaar 1916 kosteloos ten kantore van den
Gemeenteontvanger verkrijgbaar zijn.
Burgemeester en Wethouders voorn.,
N. C. DE GIJSELAAR.
Burgemeester.
r r VAN STRI.TEN,
Secretaris.
Leiden, 24 December 1915.
Het Station van de H. IJ. S. M.
te Leiden.
In 0113 blad van Maandag 13 December j.l.
hebben we in een beknopt artikel, naar aan
leiding van een opmerking in de secties van
de Tweede Kamer, weergegeven in 't Voor
loop ig Verslag voor de Waterstaatebegroo-
ting, een en ander meegedeeld over de lij
densgeschiedenis van de verbetering van 't
Leidschc station van de H. U. S M.
We hebben thans het stenografisch verslag
van de Kamer-bijeenkomst van de avondver
gadering van 17 December j.l., waarin deze
voor Leiden van zoo groot belang zijnde
zaak ter sprake is gekomen, voor ons. Nog
even willen we er hier op terugkomen.
't Was de afgevaardigde voor Leiden,
prof. mr. Heeres, die kenbaar maakte, dat
een der opmerkingen in het Voorloopig Vcr-
Blag opgenomen, door hem in de afdeelin-
gen was gemaakt, namelijk die, waarin de
aandacht werd gevestigd op een uiting van
den Raad van Toezicht in hot Verslag over
19l4. Het was de meening van dien Raad
men zal zich dat uit ons vorig brtikel nog
wel herinneren dat uitbreiding van het
Leidscho station dringend noodzakelijk is.
Die opmerking was afkomstig van den
Leidschen afgevaardigde, niet de andere, die
aangaande het Leidsche station waren ge
steld De reden, waarom hij volstond met.
die eene vraag, gaf prof. Heeres ookvoor
hem was hot alleen: hoe staat het met de
uitbreiding van het Leidsche emplacement
De Memorie van Antwoord van den mi
nister vond de afgevaardigde oogenschijnlijk
bevredigend. De minister orkende ondubbel
zinnig, dat er groote bezwaren en gebreken
bestaan aan het Leidsche station.
Inderdaad kon prof. Heeres hierover vol
daan zijn, want dezelfde minister de Leid
scho afgevaardigde herinnerde er even aan,
zooals ook wij het deden in ons artikel van
13 December j.l. gaf het vorig jaar, toen
eveneens prof. Heeres klaagde o r den toe
stand van het spoorweg-emplacement te
Leiden, nog niet zoo grif toe, dat die zoo
slecht was. In hoofdzaak sprak ministor Le-
1 y toen over de groote kosten.
Een groot verschil werd geconstateerd in
de redevoering van den minister in het vo
rig zittingsjaar met de Memorie van Ant
woord op het "Voorloopig Verslag van dit
jaar. Toen maakte dr. Lely vooral ondor-
6chcid tusschen de kosten van stationsbouw
en emplacementsverbetering, nu werd dit
I onderscheid in veel mindere mate naar voren
gebracht.
I Dc verklaring van don minister in de Me
morie van Antwoord hebben we indertijd
niet bovenmate duidelijk gevonden en ook
prof. Heeres die in zijn rede nogmaals er
op wees, dat voor hem de emplacemeatsver-
betering de hoofdzaak was, wijl de toestand
daar beneden* critiek is, bovendien de aan
dacht vestigend op de opinies van bestuurs
colleges over het Leidsche- station vond
de ministeriëele uitlating niet zoo duidelijk
dat hij niet nog een viertal vragen stelde
om meer positief te vernomen, wat nu eigen
lijk de plannen waren voor de verbeterin
gen aan het Leidsche emplacement.
In die vragen hebben we ook terugg<?von-
den die, welke wij in het hiervoor meerge
noemde artikel stblden.
Die vier vragen waren in 't kort do vol-
Wordt met eon geheel nieuw station be
doeld alleen een nieuw gebouw, of ook een
nieuw emplacement?
De Memorie van Antwoord deed den spre
ker ook vragen of bij de maatschappij in
overweging is de vraag of een geheel nieuw
Btation noodzakelijk is dan wel of daartoe in
principe is besloten en thans de bouwplan
nen in overweging zijn.
De afgevaardigde toonde zich er niet erg
gerust op, wanneer met het definitieve werk
zou worden begonnen, want de jarenlange
klachten hadden nog niets meer uitgewerkt^
dan dat eenige der meest hinderlijke gebre
ken waren weggenomen. Is eenigermate aan
te geven, wanneer met het definitieve werk
zal worden begonnen, vroeg prof. Heeres.
De Memorie van Antwoord sprak ook nu
weer van trjdeljjke werken en door dit sy
steem van tijdelijk werk, draagt de directie
de schuld, dat men vreest, dat dit „tijde
lijke" nog een heelen tjjd zal duren. Eu nu
was de voornaamste vraag wel deze, of de
minister, overtuigd Zynde van den vicieuze
toestand, zou willen doen, wat in zijn macht
is, om te verhinderen, dat de tijdelijke w-er-
ken, die nu weer in uitzioht worden gesteld,
zullen kunnen dienen om de totstandkoming
i van de definitieve werken op den achter-
grond te schuiven.
De minister heeft niet op alle vragen een
even duidelijk antwoord gegeven. Maar toch
heeft hij' mèdedeelingen gedaan, die ©eni
germate geruststellend zijn. Maar de Lei-
denaars zullen zich moeten getroosten, dat
de stationsbouw nog een poosje op zich zal
laten wachten. Ten opzichte van de vraag,
hoever het nu met de zaak staat, was het
antwoord van den minister het minst bevre
digend. Het is een langdurige geschiedenis,
zeide de minister, en het zal nog wel „eeni-
gen tijd" duren, voegde hij er aan toet
Nu, het eerste weet men hier wel', maar
wat het tweede gedeelte aangaat, was 't
aangenamer geweest eens te hooren, hoever
men gevorderd was. De minister heeft niets
verklaard omtrent het al of niet in pver-
weging zijn van bouwplannen.
't Is misschien er niet geheel naast, wan
neer we vermoeden, dat in dit opzicht nog
niets is gedaan en dat alleen nog maar een
beslissing is genomen op welke wijze in
Leiden de toestand moet worden verbeterd.
Anders had de minister de desbetreffende
vraag zeker niet onbeantwoord ge.'aten. 't
Is jammer, Mat hieromtrent niet meer licht
ontstoken is .Gelukkig kan men zich troosten
met een verklaring van den minister, dat de
tijdelijke werken slechts „beperkt zullen blij
ven tot datgene, wat noodig is, om tydens
de voorbereiding en de uitvoering der* plan
nen den dienst gaande te houden, zoodat
do aanvang der definitieve werken daardoor
Diet zal worden vertraagd."
Daardoor is dus uitgemaakt, dat aan het
bestaande station en emplacement niet zoo
veel zal worden „verbeterd", dat daardoor
de plannen voor een geheel nieuw station
m den doofpot zullen belanden.
Er is tusschen de betrokken maatschap
pij' en den minister overeenstemming ten op
zichte wan de wijze, waarop aan den ge
vaarlijken toestand van het emplacement en
van den overweg bij den Rijnsburgerweg
een einde moet worden gemaakt-
De oplossing moet gevonden worden in
den bouw van een nieuw hoog station. Do
bestaande weg naar Katwijk zal ender den
spoorweg door moeten loopen. Gelukkig
zullen we dus gespaard blijven voor een
luchtbrug, waarover indertijd nog gesproken
is, met \velk hulpmiddel alleen de good-
ter-been zijnde voetgangers geholpen zou
den zijn.
Voor stationsbouw is niet het gebouw
hoofdzaak, zeide minister Lely, dat is „voor
een slation een betrekkelijk klein onder
deel." De emplacementen zijn het voor-
raamste en dat deze zaak nog wel eenigen
tijd zal duren, komt, wijl meerdere mil-
lioenen er mee gemoeid zjjn.
Maar waar nu toch erkend i3, nu laatste
lijk weer door den minister in de Kamer,
dat men tot afdoende verbetering moet ko
men, waar er dus geen kans 'op is om steeds
maar weer nieuwe lapmiddelen toe te pas
sen, kan daar dan niet een beetje spoed 'wor
den gemaakt? De moeilijkheden omtrent de
aansluiting van de .lijnen LeidenWoerden
en LeidenHoofddorp en met het vracht-
goederenstation, zullen er toch niet op ver
minderen, wanneer men blijft talmen.
De minister heeft nog meegedeeld, dat het
station nergens anders dan op noordwaarts-
gelegen terreinen in de buurt van „Zomer-
wig" kan worden gebouwd en dat de maat-
schappij', naar hij vernam, reeds terreinen
had aangekocht, waaruit h$ concludeerde,
dat de maatschappij die richting werk
zaam was.
Maar dit alle3 is geen nieuws. In Leiden
hoort men al jaren vertellen, dat op de
door den minister aangeduide plaats een
nieuw slation zal verrijzen. En de bedoelde
terreinen zgn ook niet in den laatsten tijd
aangekocht. De verklaring van den minister
in dezen, zou groote waarde hebben, wan
neer dit eerst sedert kort was geschied. De
maatschappij heeft al geruimen tijd daar ter
plaatse terreinen. Bovendien is ook de wet
er nog, die onteigening ten a'gemeenen nutte
mogelyk maakt. Niemand twijfelt er pan,
dat verbetering van het Leidsche station ten
elgemeenen nutte is. De aankoop- van ter
reinen is misschien een beau geste, of daar
door de Bfcationsverbetering zal worden be
spoedigd is de vraag.
En toch, het nieuwe station moet
komen. Zouden alle vereenigingen en eor-
oraties, die daarvoor in de termen vallen,
niet uiting kunnen geven aan den wensch
der Leidenaars, dat de Sleutelstad een sta
tion zal kragen, dat in overeenstemming
is met het verkeer hier ter plaatse?
Zitting van gisternamiddag.
OORLOGSBEGROOTING.
Den heer ARTS is het niet duidelijk, wat
de Minister wil niet de opleiding van den
Landstorm in de depots, terwijl z. i. oplei
ding in de tweede linie van het veldleger
of zelfs in de stellingen /.eer g-oed mogelijk
zou zijn. Is de oorzaak gebrek aan organi-
seerend talent of is het waar, dat er gebrek
is aan wapens voor de ge-oefenden 1
Spr. klaagt vooTts over gebrekkige orga
nisatie van het legerbestuur en dringt aan
op vervanging van onbekwame bevel voeren
den.
De geldverspilling in het gemobiliseerde
leger aoht spr. wel wat erg.
Hij vraagt voorts of reeds de noodige
maatregelen zijn getroffen ten aanzien van
de verzorging der godsdienstige belangen
van de manschappen voor hot geval ons land
in oorlog mooht geraken.
Ten slotte komt spr op tegen de voorstel
ling, dat de ongeregeldheden te Tilburg
zouden veroorzaakt zijn door burgers.
De heer DUYMAER VAN TWIST dringt
aan op nog eenige verbeteringen ten aan
zien der verloven, in de opleiding va<n het
kader en in dc-n gezondheidsidenst.
Over hot beleid des Ministers, het logor-
boleid, heeft spr. ernstige klachten. Zoo
heeft hij bedenking tegen de houding van
ZExc. omtrent de subsidieoring van Militai
re Tehuizen klaagt hij over gebrek aan de
ferentie jegens de legercommiesie over on
voldoende behandeling van klachten, wel
ke tea* kennis van den Minister zijn ge
bracht over het onvoldoende rekening
hou don met dc gemoedsbezwaren van mili
tairen over onvoldoende voorlichting dor
Kamerover een onvoldoende rechtsposi
tie dier militairenover.te geringe aan
dacht dies Ministers voor dein onbevredigen
der geest onder de cavalerieoföeieren.
Do heer DUYS klaagt; over de wijze,
waarop in het leger wordt gestraft. Hij
verwijt den Minister, dat deze niets doet
om do officieren, die hun taak in dit op
zicht niet toon en te begrijpen, eens k faire
te nemen en haalt tal van voorbeelden aan,
waarin z. i. onrechtmatig of veel te streng
of ondoelmatig is gestraft.
Het niet ingrijpen door don ^Rnister is
oorzaak van ontstemming en slechten geest
in liet. leger.
De heer EERDMANS wijst eveneens op
gebrek aan zuinigheid in het legerbeheer,
waarbij de schrielheid ten aanzien van de
schrijvers aan het Departement van Oor
log scherp afsteekt.
Spr. twijfelt voorts de doelmatigheid
dor maatregelen ter bestrijding van spicm-
nage.
Verder klaagt, hij er over, dat vele man
schappen zijn ondergebracht in onvoldoend
ingeridhte en slecht te bereiken kampemen
ten.
De wijze, waarop de ontslagen kolonel
van de brigade, welke betrokken was bij
de relletje-s te Apeldoorn, is behandeld,
jaagt den burger bet bloed naar de wan
gen.
Nog klaagt spreker over vrnheidsbeper-
king van militairen naar aanleiding van het
feit, dat het gansohe garnizoen te 's-Her-
togenbrwch oen uitvaart voor de gesneuvel
de militairen in dc R.-K. kerk moest bij
wonen.
Do heer SCHEURER wijst er op, dat,
wanneer critiek wordt geoefend op het be
leid van den Minister van Oorlog, die cri
tiek een opbouwende moet zijn. Hij is be
reid den Minister te steunen, waar ZExc.
versterking van onze weermacht beoogt, en
za.l rich verzetten teren iedere poging om
die macht te verzwakken. Daarom wil hij
geen schrapping van posten.
Te 8 uren zou spreker zijn rede voort
zetten.
Avondvergadering van Woensdag.
De heer SCHEUEEIl, zijn rede vervol
gende, bespreekt de kleeding van den sol
daat en geeft, wat het hoofddeksel betreft,
de voorkeur aan de grijze kepi. Vervolgens
bepleit hij salarisverbetering voor de ser
geanten-majoors. Voor den geneeskundige.»
dienst heeft spreker een woord van lot on
ten slotte beval hij den Minister aan krach
tige maatregelen te treffen tegen het vloe
ken in het leger.
De heer VAN WICHEN bespreekt den.
bouw van den graansilo met molen en
meent dat een particuliere Maatschappij
beter in den graanvoorraad kan voorzien.
Spreker verzocht den Minister den betrek-
kelijken post tijdelijk terug te nemen. In
normale tijden zal de Kamer het voor cn
het tegen beter kunnen beoordeelen.
De lieqk JUTEN verdedigt de toelage
aan de officieren en acht onbillijk de ver
mindering van de toelage voor de officieren
van gezondheid, die in Augustus 1914 vrij
willig in dienst zijn getreden.
Spr behandelde voorts de positie van de
sergeanten mai 'or-administrateur de mili
taire hoefsmeden, koks, kleermakers, schoen
makers, wagenmakers en zadelmakers, en
ten slotte wijdt spreker nog een woord aan
de belemmering, die verschillende militairen
ondervinden bij het vervullen van hun gods
dienstplichten en hij klaagt ook over de
wijze, waarop hier te lande censuur wordt
uitgeoefend op briefwisseling.
Do heer DE MEESTER bespreekt de wol-
vordering en zet uiteen, waarom z.i. in strijd
met do wet is gehandeld. De industrie beeft
geprofiteerd ten koste van de wolproductie.
Vervolgens behandelt spr. het Ned Roodo
Kruis. Er zijn moeilijkheden gerezen in den
boezem van het Roode Kruis Het groote na
tionale belanr. rHt hiermede gemoeid is,
eischt clat de Minister zijn volle Aansticht?
daaraan wijdt i c iouc is, oat net geen
medezeggenschap heeft in het Roode Kruis.
Op het oogenblik kan de Minister in de ver
houding met het Roode Kruis geen veran
dering brengen Spreker vraagt, hoe die ver
houding geregeld is en of de Minister zich
vergewist heeft van het compromis tusschen
het hoofdeomité en de 27 comité's in den
lande
De heer FATIJN vraagt ook uitstel van
den bouw van den graansilo. Spr. betwijfelt
zeer ornst.g of de intendance opgewassen
zal zijn tegen de moeilijkheden, die zoo'n be
drijf met zich brengt en geeft de voorkeur
aan oen goed contract met eenige leveran
ciers Hij wenschte, dat de Minister een»
met vaklieden overleg had gepleegd.
De cijfers, die de Min. geeft, zijn afkomstig
van een Staatscommissie, die 15 jaren ge
leden haar rapport indiende. Die cijfers
zijn waardeloos. Spreker vreest groot
geldelijk verlies.
Na nog verschillende bedenkingen ta
hebben geopperd, verzocht spr. den Minis
ter met nadruk zijn voorstel nader te over
wegen en dezen post voor het oogenblik
terug te nemen zonder eenig prejudice.
De heer TER LAAN begint met de ver
klaring, dat zijn fractie de verantwoorde
lijkheid voor het beleid van den Minister
ten aanzien van de mobilisatie niet wenseht
te dragen. Hij blijft op het standpunt
staan, dat de landwëer ineens en geheeJ
naar huis gezonden moet worden.
Tegen den silo in het algemeen heeft
spr. geen bezwaar. Hij acht het eehtei
beter het plan nog eens te bekijken.
Met het voteeren van bedragen voor da
militairistische doeleinden wil spr. wach-
Uit het Engelsch van Miss YONGE.
(Nadruk Verboden).
48)
„Is zij een verstandige vrouw?"
„Ja, wat. zal ik u zeggen? Het goede kind
heeft oordeel genoeg, maar men kan haar
nog geen vrouw noemen; zij is een te teor
schepseltje alan dat zij reeds op zoo jeug
digen leeftijd- geu el ontwikkeld zou we
zen; zij is een vrouw wat het oordeel, en
een kind wat het karakter aangaat."
„Zoo, dan is Arthur aan den besten
koop."
„Hij begrijpt haar niet half; doch zij
houden innig veel van elkander, en te eeni-
ger tijd zal zij haar invloed op uem ge
voelen en cr gebruik van makon."
„Eerst zichzelve vormen en dan Arthur 1
Nu, ik hoop, dat Mark Gardner zich gedu
rende de kunstbewerking dan maar op een
afstand zal houden."
„Hij is gelukkig en veilig te Parijs."
„En hoe hebt gij den zomer doorge
bracht?"
„Ik heb mij bezig gehouden met het na
zien der „Kruisvaarders", en dat wel te
Tentnor. waar ik een huishoudentje had
met Arthur's vrouw en haar kind, die bei
den do zeelucht noodig hadden."
„Hoo heet zij?"
„Violette."
„Wel, dat doet de deur toe. Violette!
Weet gij wel, dat ons oud zwart karrepaard
ook Violet heette? Ik denk, dat haar
lrind primulaveris of madeliefje zal hee-
ten?"
„Dat is mis. Hij heet John."
„John? Welk een gemeen© naam, bij dat
Violette vergeleken! Maar dait Arthur een
vrouw zou trouwen, die Violette heet!!!"
Terwijl dit gesprek plaats had, was Vio
lette in één verwondering over de eer, die
zij genoten had, cn met vriendelijke blik
ken het Kleinood, dat John haar geschon
ken had, beschouwende, dacht zij hoeveel
aardscho hoop niet teleurgesteld zou moe
ten worden, eer het geduld aio trap van
volmaaktheid bereiken kon. Zij dacht
eerst aan haar andor geschenk, toen zij
hoefgetrappel op de binnenplaats vernam.
Zij bracht nu de guirlande in heur haren,
en zie, haar wangen hadden thans slechts
hun gewonen zachten rozenblos, en zij zei-
do juist in zichzelve, dat Arthur nu wel te
vreden zou zijn, toen zij opeens zijn zwarte
oogen over haar schouder in den spiegel
zag kijken.
„Ha, daar betrap ik u, gij klein ijdel
dirgZijt gij zoozeer in de beschouwing van
ur.elve, verdiept, dat gij mij niet eens
hoort inkomen? Nu, het is ten minste niet
tevergeefs geweest. Waar hebt gij dat ding
vandaan?"
„John heeft het mij van Madera meege
bracht."
„Ik wist niet, dat hij zoo veel 'smaak had.
Maar waar hebt gij dat dan al dien tijd
verstopt?"
„Hij had vergeten het mij te geven, en
dacht er vandaag aan, zeker omdat ik nu
gelegenheid heb het te dragen. En dit is
uv\ zijden kleed, ziet gij het wel?"
„Hot is allerliefst, en zeer comme-il-faut.
Ik ben blijde, dat gij er zoo goed u^ziet.
3k was bang, dat Theodora u te ver had
laten rijden in die warmte, en dat uw jon
gen weer zulk een gewehi had gemaakt,
dat gij zoo rood als een kreeft zoudt zie®."
„Ik was ook warm on vermoeid, doch
Jchn heeft mij in zijn fraaie koele boeken
kamer giebracht, en uenk eens, hij heeft- mij
Heiena's portret laten zien."
„Heeft hij haar portret? Nu, zij wa-s ver
van mooi, zij geleek veel op Percy gij
weet, dat hij aangekomen is?"
„Ja, hij kwam, toen ik bij John in de ka
mer was. Hij ziet er heel anders uit dan ik
mij voorgesteld had."
„Dat kan ik wel denkon. De dames ver
wachten altijd, dat oen man er als een
bandiet zal uitzien. Helena had juist zulk
een rood gezicht als hij, maar toen ik haar
do laatste maal te Londen zag, was zij zeer
veranderd, zij. zag er uit om te schrikken!"
„Zie eens wat John mij gegeven heeft!"
„Was dat van Helena? O, nu herinner ik
mij. dat is het kruisje, waar zijn tante zoo-
voel geweld over gemaakt heeft. En heeft
hij-dat aan u gegeven?"
„Helena hoeft verlangd, dat degene, die
het droeg, er even zooveel troost uit zou
putten, als zij er door gevonden had."
„Troost? Waarom hebt gij troost noo
dig?"
„Omdat ik soms zoo dwaas ben."
„Datr geloof ik ook; maar ik bid u, welke
troost kan er in een stukje bloedkoraal ge
legen zijn?"
„Niet in het stukje koraal, maar in de
gedachten, die het opwekt, lieve Arthur,"
zei Violette, en blozende verborg zij het
kruis.
„Nu, gij en John hebt verstand van al die
fijnigheid, schijnt het wel; ik ben blij, dat
gij u daarin naar hem kunt voegen, die ar
me jongen! Het vroolijkt hem op, dat hij
iemand heeft, die in zijn droomerijen deelt."
HOOFDSTUK IX.
„Zoo, Fotheringham l" riep Arthur den
reiziger toe, zoodra hij uem zag, „hebt gij
mij het amberen mondstuk medegebracht,
dat ik John verzocht heb a te vragen?"
„Wolneen. Ik zal wel oppassen om
Turksche mode3 in oen Christenland in te
vceren. En gij moogt ook wel betere manie
ren^ leeren nu gij aan het hoofd van een
gezin staat."
Theodora kwam binnen en hield haar
hoofd nog trotsch in do hoogte, doch zij
kleurde zacht, toen Mr. Fotheringham
haar de hand schudae. Lord Martindale
heette hem vriendelijk welkom, en zijn
vrouw, die in het eerst stijf tegen hem
was, luisterde weldra met b« ngsteRing
naar het verhaal zijner reizen.
De gasten, die nu langzamerhand kwa
men, groetten üem hartelijk r waren blij
de hem te zien; het schee rr uat de ge
heel© nabuurschap trMsch op hem was; in
lang had John er zoo verge* -egd niet uitge
zien als thans, nu men zijn vriend zooveol
eer bewees.
Eindelijk werden de perso aange-
diend^ naar wie Violette zoozeer verlangde.
Tn het bijzijn \.*n Lady Elizabeth ge oelde
z'j zich als onder de bescherming eener
moeder, en de dames begroetten elkander
met zooveel warmte, als zulke schuwe
mensohen te midden van enn groot gezel
schap slechts aan den dag durfden loggen.
Emma was hoogst gelukkig, t en zij haar
beide vriendinnen aan elkander kon voor
stellen, die zeker het (grootste contrast
vormden, dat men. vinden kon. Miss Marsto-
ne was vaalbleek en had magere, scherpe
trekkenzij gluurde op zonderlinge wijze
door haar bril, terwijl haar kapsel, waar
van zoo min mogelijk werk was gemaakt,
en baar nog minder dan eenvoudige klee
ding zeer vreemd stonden op zulk een groot
dinor. Violette's eerste ind*ruk was vrees
en zij bewonderde Emma, die de innerlijke
waardo van Miss Marstone onder zulk een
verschrikkelijk vreemd uiterlijk had weten
to ontdekken.
„En is mijn kleine doopzoon oen flinke,
mooie jongen geworden?" was Emma's
eerste vraag.
„Dat nu juist niet," zei Violette, „maar
hij is veel aangenomen en hij riet er leven
dig en slim uit."
„Gij zult hem ons immers na het diner la
ten rieu?"
„Ik heb mij aaar reeds lang te voren
op verheugd. Maar ongelukkig slaapt hij
meestal op dien tijd en dan kunt gij zijn
aardige kunstjes en zijn groot* donkere
oogen niet zien."
„Ik verlang er ook reeds n.:ar", voegde
Miss Marstone er tusschen. „Tk dwee, rnct
die onschuldige schepseltje Ik lees altij-J
zoo veel op hun gelaat. In hun diepdenken
de blikken ligt reeds de kiem van alle-s. wat
later -n'wikkeld moet orden
„Nu. ik heb altijd gedacht, dat men on-
mogeliik kon raden wat er in het hoofd van
een klein kind omgaat", zei Emma.
..Met zijn starende oogen doorziet hij de
geheele toekomst die vóór hem ligtl"
sprek Miss Marstone plechtig.
„Die arme kleine schapen!" prevelde
Violette in zichzelve.
„Ik ben overtuigd, dat dikwijls reeds ia