Ingezonden.
Tweede Kamer.
FEUILLETON.
Violette of de Soüioonzuster.
N«. 17093
Tweede XSlaxL fto jgi5
Algsmeeiie beschouwingen der
Staatsbegrooting.
x.
Verschenen ia de Memorde van Antwoord,
der li ogee-ring op het Voorloopig Verslag
der Tweedie Kamer nopens Hoofdstuk I
der SbaatsbegTOohkig voor 1916.
Aan het RegoeringsaaitwooTd wordt het
volgende ontleend
Het verheugt de Rogoering, dat haar po
litiek tot behoud onzer onafhankelijkheid
en tot strikte handhaving der neutraliteit
blijkbaar algemeene instemming blindt.
Dat enkoio organen der pers niet schij
nen in te zien van hoe groot belang hand
having der neutraliteit voor ons land is,
heeft ook de Regeoring met leedwezen ont
waard. Do geringe invloed, dien de betreu
renswaardige uitingen, welke hiervan
doden blijken, hebben gehad, is het beste
bewijs, dat de Regeering wel deed, do
p o r s v r ij h e i d, waaraan hier te lande
terecht hooge waarde wordt göhecht, zoo
veel mogelijk te eerbiedigen. Onze pers,
tot welke partij ook behoorende, vervult
baar verantwoordelijke en uiterst moei
lijke taak op een wijze allen lof waardig.
Zij vindt in haar zelve middelen en de
kracht enkele uitwassen onschadelijk te
maken.
Ben strafvervolging tegen onxler-
teekenaars van het onlangs verspreid ma
nifest, waarbij dienstplichtigen tot
dienstweigering worden aange
spoord, wordt ingesteld. Men mag aan
nemen dat verscheidene onderteekenaars
van het manifest den ernst van hun ver
grijp niet hebben ingezien. Zij zijn in de ge
legenheid alsnog daarvan blijk te geven.
De Regeering ia er ten volle van bewust,
dat, ook al wordt ons land niet in den oor
log betrokken voor ons beëindiging van den
volkerenkrijg van onberekenbare waarde
zal zijn. Dit feit ware echter een al te zwak
ke grond voor een poging tot bemid
delend optreden. Ons belang zinkt
,ln het niet in vergelijking met de ontzag
wekkende belangen die voor de gansche
mensohïieid en in het bijzonder voor de
groote oorlogvoerende machten bij het tot
stand komen van den vrede betrokken zijn.
Zich op dit ruimer standpunt plaatsende,
blijft de Regeoring bereid naar vermogen
en met in -achtneming van de door haar
gehuldigde neutraliteit haar medewerking
te vorleenen tob een ernstige poging om
bet einde van dien oorlog te verhaasten.
Ma-ar aij geeft er zich tevens rekenschap
v.an, dat go®n poging kans van slagen heeft
die door oen of meer der beiligerento mo
gendheden, om welke reden dan ook, met
wantrouwen zou worden ontvangen of zou
worden boeohouwd als een onwelgevallige,
alleen door het belang van een der par
tijen, of wol door eigen belang voorge-
4Sahrevon inmenging. De Regeering mag
rich door haar zuabt om den vrede te be
vorderen ndet laten verleiden tot praema-
turo sta/pp en, die de positie van ons Land
en het doel dat zij zou willen bore&kon,
slechts kunnen schaden.
Dc Regeoring deelt het gevoelen, dat de
/raag, of in de tegenwoordige omstandig
heden nog steeds noodiig is het g e h e e 1 e
leger op de been te houden, een vraag
is van algemeen regeeringsbeleid, diie ndet
uitsluitend de MinJ ribera van Oorlog en Ma
rine raakt. De Regeering wensoht "riéh in
geen enkel opzicht van dë op haar rusten
de verantwoordelijkheid te onttrekken.
De economische en finanoieele bezwaren,
aan de indiensthouding verbon den, en
waarop thans opnieuw en uitvoerig de aan
dacht is gevestigd, liggen zoo voor de
lïamd, dat men wel zal willen aannemen
dat zij aan cle aandacht der Regeeri'ng niet
zijn ontsnapt.
Tot dusver heeft de. Regeering gemeend
niet meer risioo te mogen aanvaarden dan
ook reeds thans aan de gegeven verloven
waarvoor het aantal naar verhouding
tot de legeraterkte geleidelijk is opge
voerd, verbonden is. Erkennend dat de be
zwaren voor de natie steeds toenemen,
overweegt zij ophieuw of en in hoeverre
het mogelijk is nog meer verlichting van
den bestaandetn druk aan te brengen.
Openlijke bespreking van de motieven die
de Regeering tob haar besluiten hebben ge
leid of in de naaste toekomst zullen lei
den, acht zij met '0 lands belang niet over
een te brengen. Het ware trouwens te
duchten dat deze bespreking ons van het
beoogde cfioel zoude verwijderen. Ook in co
mité-generaal zou de Regeering niet onbe
langrijke terughouding moeten in acht ne
men. Heb nut van zoodanige bespreking
ziet de Regoering ndet in. Mocht echter de
Kamer tot comité-generaal besluiten, dan
houdt de Regeering onder gemeld voorbe
houd zich te barer beschikking.
De oefening van den landstorm geschiedt
zoo spoedig en in zoo mime mate als doen
lijk. Aan wijziging van de landstormwet is
derhalve vooralsnog geen behoefte. Ver
zoeken om verloven worden inderdaad met
groote nauwkeurigheid en zonder aanzien
des persoons behandeld.
Aan den opperbevelhebber is de rege
ling der zoogenaamde algemeene periodie
ke verloven opgedragen. Alle andere ver
loven worden in den laatsten tijd door of
vanwege den Minister van Oorlog verleend
De Regeering verdedigt zich uitvoerig,
met een beroep op het buitengewone
der huidige tijdsomstandheden, te
gen de c r 15 e k op de door haar in ver
band met die omstandigheden genomen
maatregelen. Gaf men zich beter re
kenschap van de moeilijkheden waarvoor
de Regeering zich gesteld ziet, men zou
waarschijnlijk de betrekkelijke welvaart,
die ons volk geniet, meer waardeeren en
•beseffen, dab door verslapping van de re-
geormgawerkzaamheod niet slechts een of
ander parrioel belang zou schade lijden,
maar ernstige gerraren zouden ontstaan
voor ons geheele economische leven. Dat
bij het departement van Landbouw, Nij
verheid en Handel te veel wordt gelet op
de wensohen en kladhten van belangheb
benden en niet genoeg op dë belangen van
het publiek, lis een volstrekt oifjuiste en on
gemotiveerde grief.
Te koop aanbieden' van consen
ten wordt door dë Regiering streng te
gengegaan en beet, indien daarvan blijkt,
intrekking van het consent ten gevolge.
Dat desniëttegonstaandë er consenten te
koop zijn aangeboden, is mogelijk, maar
de vraag is, of men inderdaad in zulke ge
vallen reeds een consent had. Bovendien
zou zulk een verkoop toch nimmer op den
binnonla-ndSschen prijs van invloed zijn ge
weest. Winst uit deze epeoulatao voort
vloeiende, wordt alllrcht door. concurren
ten geweten aan corruptie van amb
tenaren. De Regeering stelt er prijs op
uitdrukkelijk te verklaren, doib naar haar
overtuiging aan de onkreukbaarheid van
den Nederlancfedhen ambtenaarsstand niet
mag worden gebwiifeld. Dat gevallen van
omkoopóng sporadisch zitn voorgekomen,
is ongetwijfeld mogelijk. Bewijzen' daarvan
heeft de Regeering niet. in handen. Ieder
eenigermaite gegrond vermoeden, wordt
nauwkeurig Onderzocht ©n men kan zich
verzekerd houden, dat tegen ambtenaren,
die rich aan ontrouw schuldig maken, op
de meest energieke wijze wordt opgetre
den.
Mond- en Klauwzeer,.
Mijnheer de Redacteur 1
Ik verzoek u eon plaatsje in uw veelge
lezen blad.
Ik las in uw blad van 6 Sept. in de ru
briek Leidsch Kantongerecht,dat mr. Li-
bourel do maatregelen van de Regoering
toejuichte, die voor het mond- en klauw
zeer genomen worden. Ik dacht toentme
is dat mogelijk (want dat is voor een ieder
niet te beoordeclen) en het zou mij ook
niets verwonderen, als mij ter oore kwam,
dat mr. Libourel niet eens weet wat m. j,d-
en klauwzeer is, of de blaren onder de
tong of boven de tong zitten, of het klauw
zeer onder de klauwen of boven de klau
wen zit.
Maar daarna dacht ik: Ja, zoo gaat
het; elk mensch spreekt naar het ver
stand, dat hij heeft
Nu kan ik wel denken wat ik wil. Mis
schien moest de Minister een pluim r-;e
hebben met zijn leger onderlegde mea-
schen, zooals een Zoeterwoudsch la-ndbou
wer hen noemt, of de wetenschap, enz.,
om maar niet meer te noemen. Het zou
mij aangenaam zijn, als mr. Libourel mij
daar eens over wilde inlichten, op welke
gronden hij die maatregelen toejuicht.
Dan hoop ik u in te lichten, dat ik ze
Goddeloos vind, en ze niet toejuich.
Mocht ge mij soms niet van advies die
nen, dan raad ik u aan, houd u bij het
oude spreekwoordSchoenmaker houd u
bij uw leest 1
Nu weet ik wel, dat het laatste woord
over het mond- en klauwzeer nog niet
gesproken of geschreven is. Maar ook
weet ik, dat het een ieder zijn werk niet
is, daar een oordeel over te vellen. Want
veehouders zijn het er ook nog niet over
eens, en die kunnen 't. toch beter weten dan
u, die hebben practische ondervinding,
wat van u toch .niet anders kan zijn dan
theorie, en practische ondervinding gaat
toch boven de theorie. Hoewel de meeste
veehouders tegen het afmaak-systeem zijn.
Maar bovendien zal het ook wel blijken,
geeft maar acht, dat. de Min. met zijn le
ger onderlegde menschen het mis heeft.
Nu nog wat over het weder optreden
van het mond- en klauwzeer, Mijnheer de
Redacteur, nu ik toch bezig ben.
Ik las in uw blad van 4 Nov. over het
weder optreden van het mond- en klauw
zeer en wel uit een Friescih Weekblad,
orgaan der Friesche Maatschappij van
Landbouw, overgenomen. Ik las daarin
het was wel eens precair, maar ten slotte
is men overal de baas gebleven, en nu de
strijd in Zuid-Holland gewonnen is, gewon
nen is, schrijft hij, of hij zeggen wiilnu
krijgt het overige vee van den Z.-H. vee
stapel het niet meer.
Och, odh, wat een verstand van dien
schrijverDe ondervinding zal het wel
anders leeren, want elk Z.-H. beest kan
het nog even gced élk uur van den dag
krijgen als voorheen. Het lijkt mij zoo
toe, dat hij het niet weet wat mond- en
klauwzeer is. Hij schrijft ook nu, dat de
ziekte neiging vertoont om zich naar het
Noorden te verbreiden. Ganzen Met
een vraagteeken er achter. Wat hij nu
daarmee bedoelt, ik weet het niet. Hij
is niet bes-list in zijn schrijven, het lijkt
mo nog zoo jongensachtig; er staat geen
naam ook onder dat stuk.
Maar als hij nu bedoelt, dat de ganzen
die ziekte daar gebracht hebben, dan zal
het tijd worden, dat de Min. de ganzen
direct laat afmaken Dan blijft, volgen6
zijn schrijven, hot vee gespaard, en daar
is het toch om te doen.
Hij schrijft ook in zijn stuk, dat geeft
een gevoed vaai rust, nu de Z.-H. veesta
pel gered is. Nu, ik zou zoo zeggen, de
Z.-H. veestapel is in groot gevaar, want
ganzen zijn trekvogels; zelden of nooit
zitten zij 24 uur op een zelfde plaats,
en ze vliegen overal heen, ook in Z.-H.
En nu, gelet op dien Friesoben schrijver,
zou ik zoo zeggen, kan de Min. wel sta
ken met zijn afmaak-systeem, want ganzen
vliegen overal heen, zelfs ook over do
grenzen, dus geilet op zijn schrijven, krij
gen wij nu het monf- en klauwzeer overal.
Hoewel ik geloof, dat Gods Almacht
zoo groot is, dat Hij er geen ganzen voor
noodig heeft het mond- en klauwzeer
overal te brengen. Ooh, lezers, wat zul
len wij zeggenziekten en dood, ze zijn
in de wereld om der zonde wil, en Ie Min.
met zijn leg-r onderlegde menschen zullen
de ziekten ook niet uitroeien. Laten we
zeggen de schrijver heeft mot zijn bedoe
ling gelijk. Wat is dan Gcds Almariit
groot; en de wetenschap van den Min.
met zijn leger onderlegde menschen toch
klein of gering. Als Gcd het mond- en
klauwzeer brengt met ganzen, waar Hij
wil, vind ik iets groots. En als de Min.
nu met zijn leger onderlegde menschen en
hun wetenschap nog niet een van die
beesten genezen kunnen van die ziekte,
die God met ganzen verbreideen ziekte
waar er van de 100 beesten nog niet één
van dood gaat als de veehouders hun
beesten behandelen als zieke beesten
dan vind ik dat klein of gering.
Maar, hoor ik nu mijn tegenstanders
zeggen, dat is nu te dwaas om er over te
spreken.
Nu, tegenstanders, dat is ook zoo, dat
leert Gods Woord mij ook. A's u een
Bijbel hebt, zoekt dan 1 Korinthen 2 eens
op, leest het geheele Kapittel of Hoofd
stuk maar, of althans de laatste vier ver
zen, dan zult ge vinden dat de natuur
lijke mensch niet begrijpt de dingen, die
des Geestes Gods zijn, want ze zijn hem
dwaariieid, en hij kan ze niet verstaan,
omdat zij geestelijk onderscheiden worden.
P. VAN VLIET.
Voorschoten All.
te zijn vóór zichzelf en de leden Den
heer K. hoefde, ik eerst niet te raadple
gen, vóór ik u antwoordde, daar hij alle
bezwaren opgehelderd heeft in het uit
voerige prospectusen de gehouden ver
gadering op 30 Oct. j'.l. Binnenkort hoopt
de heer K. alhier een 'ezing over do
„Tuinsta-dwijk" te houden; ik hoop, dat
u dan onder de toehoorder? mag zijn.
Als mijn schrijven reclame voor do
„Tuinsta-dwijk" geweest is, (Jan heeft u
misschien togen uw wil) er aan medege
werkt.
U beleefd dankzeggend voor de verleen
de p^tsruimte, Mijnheer de Redacteur,
verblijf ik,
Hoogachtend,
Uw Dw.
G., een lid van de nicuwo
„Tuinstad w ij k".
School Tweede Klasse voor Meisjes.
Mijnheer Ie Redacteur
Beleefd verzoek ik u mij een kleine
plaatsruimte te willen afstaan, om mijn
groote ingenomenheid te betuigen met
het door X. geplaatste ingezonden stukje
in Uw blad van Zaterdag. Gaarne zou
ik ook anderen ouders willen verzoeken
mijn voorbeeld te volgen, doch ik ben
j overtuigd, dat het aantal adhaesiebetui
gingen zoo groot zou zijn, dat in 't- ver
volg een beroep op uw gastvrijheid mij
nerzijds wel eens zon kunnen worden af
gewezen.
Ik moet daarom volstaan met u te ver
zekeren, dat het schrijven van X. in vele
gezinnen met instemming is begroet.
Ook autoriteiten, zullen, bij_ ernstige
overweging, moeten erkennen, dat het
inderdaad geen toestand is, dat meisjes
van G en 7 jaar en eveneens oudere, met
deze weersgesteldheid nog om half zes een
slechts halfverlichte stad moeten doorkrui
sen.
Mefc beleefden dank voor de plaatsing,
Uw dienstw.
IJ.
„Tuin stadwijk".
Mijnheer de Redacteur 1
Beleefd verzoek ik u nog eenmaal eenige
plaatsruimte in Uw blad, om den beer J.
J. 'do C. van antwoord te dienen.
Ten eerste kan ik maar niet begrijpen,
dat, als hij er geen belang bij heeft, hij
zich zóó interesseert vóór het ontworpen
plan der „Tuinstadwijk" van den heer
Kuiper. Naar n&jn inzien moet men
iedere poging tot verbetering der Volks
huisvesting zooveel mogelijk steunen, en
niet tegenwerken, z-ooals hij dit in zijn
eerst ingezonden stuk deed.
Ten tweede erkent hij nu zelf, dat het
va<n hem maar eon oppervlakkige bereke
ning was; en dat tegenover een bereke
ning van een handig vakman (wat hij zelf
in zijn laatste schrijven ook erkent), wat
de heer Kuiper is. U schrijft, mijnheer
J. J. de CL, dat ik eerst gegevens moet
inwinnen bij den heer K., maar hoe kan
de heer K. een Bouwvereeniging oprich-
I ten, die naderhand een fiasco zou blijken
Vergadering van gisternamiddag.
Bjnmbi-Conccssic.
Aan de orde is de voortzetting der behan
deling van het wetsontwerp tot goedkeuring
eener overeenkomst met de B^aafsche Pe»
troleummaatschappij aangaande de exploi
tatie van aardolie, enz. in Djambi.
Minister PLEYTE zet zijn Donderdag
afgebroken rede voort.
Z.Exc. betoogt, dat de bedrijisuitkomsten
bij petroleumexploitirie stee-is onzeker zijn.
Hot beroep vitn den heer Alharla op andera
Staten, die zelf p&troleumbronnen exploite
ren, wijst spr. af, op grond van da-ar bestaan
de, van die in Indië verschillende toestan
den.
Den heor Mendels wijst Z.Exc. er op, dal
ihet ten aanzien van het plan tot wijzi
ging der Indische Mijnwet niet zijn broe
iing is voor fossiele brandstof sfesds Staats
exploitatie vc-cr to schrijven, doch wel do
beste wijze van exploitatie te verzekeren;
wat dan o.a. kan geschieden door middel van
Staatsexploitatie.
De moeilijkheid voor Staatsexploitatie zit
niet in het vervoer naar de kust doch in het
verkrijgen van een afzet, waardoor een winst
gevend bedrijf ontstaat. Niet het winnen ia
inceilijk, maar het verkóopen. En nu zal
Uit het Engelsch van Miss YONGE.
(Nadruk Vorbodon).
Er stonden wonderlijke glazen en flesciijes,
met nog wonderlijker diDgon er in, op den
schoorsteenmantel en theeschoteltjes met
hetgeen Violette bij haar thuis „kliekjes"
noemde; do etroohoed lag op den grond
en daarnaast lag het Schotsche dashondje,
die hen kwaad aankeek, zijn witto tanden
liet zien en tegen de ongenood© gasten be
gon to brommen, hetgeen weldra in blaffen
overging, toen Arthur hem sarde. „Hei,
Leeuwerik, wat zijn dat voor slechte mar
nieren'? Waar is uw meesteres? Theo
dora Theodora
Op zijn geroep werd de binnendeur ge
opend, doch er verscheen niemand dan een
kleit zwartoogig juffertje, hetwelk met
een Fransch accent sprak en hun vertelde^
dat Miss Martindale naar Miss Gardners
kamer was gegaan.
„Is Mkjs Gardnei dan hier?'' Iriep
Arthur uit.
„Zij ia omstreeks een uur geleden ge
arriveerd", kreeg hij ten antwoord.
Arthur gaf zoo verstaanbaar rijn onge
duld te kennen, dat Violette hem ©enigs
zins verwonderd vroeg, wie Miss Gardner
was.
„Een gToote vriendin van Theodora. Ik
wenschte wel, dat zij op dit oogenblik een
goed eind van ons af was; zij is wel een
goedhartig en tamelijk lief meisje, maar
het staat mij zeer tegen, dat er juist nu
vreemden moeten rijn. Nu zal er niets
goeds met Theodora te beginnen wezen 1
De beide zusters Gardner zijn dames, die
overal uit I-ogeeren gaan; het zijn de eeni
ge meisjes, waarvan Theodora ooit gehou
den heeft. Nog korten tijd geleden heeft
Georgina, do jongste, dio een wilde, vroo-
Kjfce "meid was, evenals Theodora, ineens
een huwelijk aangaan met een zekeren
Finch, een ïnhaligen ouden 6churk, die in
Zuid-Amerika een kolossaal vermogen
hoeft (bijeengesohrapt en oud genoeg is om
haar grootvader to kunnen zijn. Wat kan
Theodora bewogen hebben, om 5ane juist
na te verzoeken? Ik meende, dat zij haar
beiden dat huwelijk nooit zou vergeven
hebben. Doch wij kunnen evengoed naar
beneden gaan. Hier is de trap voor ons ge
bruik".
„En daar is de vestibule! O!" riep Vio
lette uit, terwijl zij zich er he»en spoedde,
„daar hebt gij waarlijk de stervende
zwaardvechter. Precies als die te Wran-
gerton."
„Op welk ander beeld zou hij ook kun
nen gelijken?" zei Arthur lachend. „Ieder,
die oen afgietsel heefb, heeft natuurlijk
hetzelfde beeid'L
Zij zou gaarne nog wat vertoefd hebben,
toen zij haar oude vrienden herkende, om
die verzameling van merkwaardigheden
eens wat van meer nabij te beschouwen,
zooals de mo&aïoke marmeren tafels, de
kasten met opgezette vogels, de tafeltjes
met fijne bloemen uit de stookkassen; doch
Arthur haastte haar om voort td gaan, zeg
gende, dat die bloemen daar zeer mal ge
plaatst waren, want dat het er zoo gewel
dig todhtte, dat er geen stoken tegen baat
te. Hij deed daarop de deur voor haar open
en liet haar een blik werpen op geel sa
tijn, verguldsel 'en schilderijen, in het sa
lon, dat aan het vertrek grensde, waar
men haar ontvangen had, en op hetwelk
de eetzaal volgde. Daartegenover was de
biljartkamer, de boekenkamer en Lord Mar-
tindale's studeervertrek, ën „hier" zei
hij, „hebben Theodora en ik onze rommel-
■r-.moT. Ha1' tie0 bi binnentredend. .ujt
gij daar, Theodora 1 Hallo, wat ik dat?
Een hoop houten banken en tafels met hun
pocten in do lucht, wat beteekent dat?
Hebt gij in mijn kaïner een armen-school
opgezet?"
„Ik meende, dat de kinderen aan den
anderen kant van het bosch te ver van de
school af woonden, en dus heb ik hun hier
onderwijs gegeven. Ik kwam juist om te
zorgen, dat de banken opgeruimd werden:
ik verwachtte u hier niet zoo spoedig."
„Ik wilde haar onze schuilhoekjes eens
laten zien. Zie eens, Violette, daar is mijn
geweer mot dubbelen loop, en daar zijn
de bogen. Ik weet niet, of gij met de boog
kunt schieten.'1
„Mathilde en Caroline kunnen het wel."
„Ik zal het u ook loeren; wij zullen de
schijf opzoeken. Waar is de lichte boog,
die gij gewoonlijk gebruikte, Theodora?"
„Die moet daar ergens zijn," antwoord
de deze op een lusteloozen toon; „noen,
nu weet ik het, ik heb hem aan net neefje
van Mr. WingHeld gegeven."
„Dat spijt mijl Do ander zal no it goed
zijn voor zulke kleine handjes.-'
Theodora wenddo rich eensklaps tot Vio
lette en zeide: „Gij zult wel moedo worden
van daar zoo lang te staan." Violette lach
te vriendelijk; het deed haar genoegen,
dat Theodora haar aansprak; zij verzekerde
haar echter, dat zij volstrekt niet vermoeid
was.'
„Zij is van uw soort, zij weet niet wat
vermoeid zijn beeekent," zei Arthur. „Ik
was zeer verwonderd te hooren, dat uw
hoerenvriendin bier is. Wat drijft haar
hier naar toe?"
„Als gij haar mijn boezemvriendin noemt,
behoeft gij niet verder te vragen," was
haar spijtig antwoord, en dit spoorde hem
aan om haar nog een weinig meer te pla
gen.
,.ïk meende ook al, dat zij eigenlijk do
vriendin niet was; h-propos, ik moet u nog
geluk wenschen met de vangst, welke de
vriendin gedaan heeft. Zulk een goudrink
uit. Zuid-Amerika is een zeldzame vogel."
Theodora wierp het hoofd in den nek
en raapte met groote drift de schoolboe
ken bij elkander.
„Hebt gij dien vogel in zijn mooie kooi al
gezien
„Neen."
Op een zachten toon, geheel verschillend
van dien, waarop hij zooeven sprak, vroeg
Arthur nu zijn vrouw, of zij lust had eens
met hem rond to wandelen, en ging met haar
naar buiten. Zij was verwonderd en weinig
in haar schik over zijn gesprek met zijn zus
ter zij begreep het niet recht., doch bemerk
te wel, dat haar echtgenoot niet gaarne zou
willen, dat zij er uitleg van vroeg.
Welk een nadeeligen invloed oefent een
slecht humeur niet uit! Theodora had in
waarheid mot haar geheele hart naar haar
broeder verlangd, dion rij boven allen be
minde, terwijl ook zij bet middelpunt was
van al hetgeen hij in het ouderlijk huis lief
had. Hij had haar opgezocht met het vaste
voornomen haar voor zijn vrouw te winnen
en zijn Violette in haar bescherming aan te
bevelen, doch kwade luim en lichtgeraakt
heid bedierven alles. Hetzij dit ontstaan
was door Theodora's jaloezie, hetzij omdat
Arthur zich" gekrenkt had gevoeld door cle
koele en trotsche wijze, waarop zij zijn echt-
genoote ontvangen had genoeg, hij was ver
stoord en wilde haar dit betaald zetten door
haar te plagen; zij antwoordde op koelen
toon en was te trotseh, om te laten zien, dat
het haar griefde, zijn plagerij aan te hoo
ren over een voorval, dat haar zeer veel
verdriet had gedaan: daarbij was zij zeer ge
voelig over zijn onhartelijken toon er. de
wijze, waarop hij haar had laten staan, of
schoon zij hem eigenlijk door haar bitsheid
had verdreven. Zij stond in de vestibule te
gen een pilaar en zag hem met oogen vol
tranen na doch toen zij iemand hoorde na
deren, bedwong zij schielijk haar aandoening
en zag haar oudsten broeder met een kalm
gelaat aan. Zij kon het niet dulden, dat
iemand haar droefheid zou zien, en was in
geen luim om zijn eerste woorden gunstig
op te nemen.
„Waar ziet gij naar?" sprak hij, en ver
volgde, op het jonge paar bij de fontein
wijzepde„wel, heb ik nu te veel goeds van
haar gezegd?"
„Zij heeft een mooi gezichtje," sprak The
odora, alsof zij reeds veel deed met dit too
te geven.
„Dat is een flauwe uitdrukking. Zelfs een
vreemdo zou belang in haar moeten stellen,
al ware het slechte om haar eenvoudigheid."
Theodora wierp 'n blik op Violette's kleo-
ding en op de houding, waarmede zij naar
Arthur opzag, die een paar rozen voor haar
plukte van een der bloemvazendaarop
sloeg zij haar oog op het peinzend en zwaar
moedig gelaat van John en clacht hij zich-
zelven, dat ieder man, hoe wijs hij ook zijn
moge, rich toch al heel gomakkelijk laat in-