Ingezonden. Tweede Kamer. FEUILLETON. Violette of de Soüioonzuster. N«. 17093 Tweede XSlaxL fto jgi5 Algsmeeiie beschouwingen der Staatsbegrooting. x. Verschenen ia de Memorde van Antwoord, der li ogee-ring op het Voorloopig Verslag der Tweedie Kamer nopens Hoofdstuk I der SbaatsbegTOohkig voor 1916. Aan het RegoeringsaaitwooTd wordt het volgende ontleend Het verheugt de Rogoering, dat haar po litiek tot behoud onzer onafhankelijkheid en tot strikte handhaving der neutraliteit blijkbaar algemeene instemming blindt. Dat enkoio organen der pers niet schij nen in te zien van hoe groot belang hand having der neutraliteit voor ons land is, heeft ook de Regeoring met leedwezen ont waard. Do geringe invloed, dien de betreu renswaardige uitingen, welke hiervan doden blijken, hebben gehad, is het beste bewijs, dat de Regeering wel deed, do p o r s v r ij h e i d, waaraan hier te lande terecht hooge waarde wordt göhecht, zoo veel mogelijk te eerbiedigen. Onze pers, tot welke partij ook behoorende, vervult baar verantwoordelijke en uiterst moei lijke taak op een wijze allen lof waardig. Zij vindt in haar zelve middelen en de kracht enkele uitwassen onschadelijk te maken. Ben strafvervolging tegen onxler- teekenaars van het onlangs verspreid ma nifest, waarbij dienstplichtigen tot dienstweigering worden aange spoord, wordt ingesteld. Men mag aan nemen dat verscheidene onderteekenaars van het manifest den ernst van hun ver grijp niet hebben ingezien. Zij zijn in de ge legenheid alsnog daarvan blijk te geven. De Regeering ia er ten volle van bewust, dat, ook al wordt ons land niet in den oor log betrokken voor ons beëindiging van den volkerenkrijg van onberekenbare waarde zal zijn. Dit feit ware echter een al te zwak ke grond voor een poging tot bemid delend optreden. Ons belang zinkt ,ln het niet in vergelijking met de ontzag wekkende belangen die voor de gansche mensohïieid en in het bijzonder voor de groote oorlogvoerende machten bij het tot stand komen van den vrede betrokken zijn. Zich op dit ruimer standpunt plaatsende, blijft de Regeoring bereid naar vermogen en met in -achtneming van de door haar gehuldigde neutraliteit haar medewerking te vorleenen tob een ernstige poging om bet einde van dien oorlog te verhaasten. Ma-ar aij geeft er zich tevens rekenschap v.an, dat go®n poging kans van slagen heeft die door oen of meer der beiligerento mo gendheden, om welke reden dan ook, met wantrouwen zou worden ontvangen of zou worden boeohouwd als een onwelgevallige, alleen door het belang van een der par tijen, of wol door eigen belang voorge- 4Sahrevon inmenging. De Regeering mag rich door haar zuabt om den vrede te be vorderen ndet laten verleiden tot praema- turo sta/pp en, die de positie van ons Land en het doel dat zij zou willen bore&kon, slechts kunnen schaden. Dc Regeoring deelt het gevoelen, dat de /raag, of in de tegenwoordige omstandig heden nog steeds noodiig is het g e h e e 1 e leger op de been te houden, een vraag is van algemeen regeeringsbeleid, diie ndet uitsluitend de MinJ ribera van Oorlog en Ma rine raakt. De Regeering wensoht "riéh in geen enkel opzicht van dë op haar rusten de verantwoordelijkheid te onttrekken. De economische en finanoieele bezwaren, aan de indiensthouding verbon den, en waarop thans opnieuw en uitvoerig de aan dacht is gevestigd, liggen zoo voor de lïamd, dat men wel zal willen aannemen dat zij aan cle aandacht der Regeeri'ng niet zijn ontsnapt. Tot dusver heeft de. Regeering gemeend niet meer risioo te mogen aanvaarden dan ook reeds thans aan de gegeven verloven waarvoor het aantal naar verhouding tot de legeraterkte geleidelijk is opge voerd, verbonden is. Erkennend dat de be zwaren voor de natie steeds toenemen, overweegt zij ophieuw of en in hoeverre het mogelijk is nog meer verlichting van den bestaandetn druk aan te brengen. Openlijke bespreking van de motieven die de Regeering tob haar besluiten hebben ge leid of in de naaste toekomst zullen lei den, acht zij met '0 lands belang niet over een te brengen. Het ware trouwens te duchten dat deze bespreking ons van het beoogde cfioel zoude verwijderen. Ook in co mité-generaal zou de Regeering niet onbe langrijke terughouding moeten in acht ne men. Heb nut van zoodanige bespreking ziet de Regoering ndet in. Mocht echter de Kamer tot comité-generaal besluiten, dan houdt de Regeering onder gemeld voorbe houd zich te barer beschikking. De oefening van den landstorm geschiedt zoo spoedig en in zoo mime mate als doen lijk. Aan wijziging van de landstormwet is derhalve vooralsnog geen behoefte. Ver zoeken om verloven worden inderdaad met groote nauwkeurigheid en zonder aanzien des persoons behandeld. Aan den opperbevelhebber is de rege ling der zoogenaamde algemeene periodie ke verloven opgedragen. Alle andere ver loven worden in den laatsten tijd door of vanwege den Minister van Oorlog verleend De Regeering verdedigt zich uitvoerig, met een beroep op het buitengewone der huidige tijdsomstandheden, te gen de c r 15 e k op de door haar in ver band met die omstandigheden genomen maatregelen. Gaf men zich beter re kenschap van de moeilijkheden waarvoor de Regeering zich gesteld ziet, men zou waarschijnlijk de betrekkelijke welvaart, die ons volk geniet, meer waardeeren en •beseffen, dab door verslapping van de re- geormgawerkzaamheod niet slechts een of ander parrioel belang zou schade lijden, maar ernstige gerraren zouden ontstaan voor ons geheele economische leven. Dat bij het departement van Landbouw, Nij verheid en Handel te veel wordt gelet op de wensohen en kladhten van belangheb benden en niet genoeg op dë belangen van het publiek, lis een volstrekt oifjuiste en on gemotiveerde grief. Te koop aanbieden' van consen ten wordt door dë Regiering streng te gengegaan en beet, indien daarvan blijkt, intrekking van het consent ten gevolge. Dat desniëttegonstaandë er consenten te koop zijn aangeboden, is mogelijk, maar de vraag is, of men inderdaad in zulke ge vallen reeds een consent had. Bovendien zou zulk een verkoop toch nimmer op den binnonla-ndSschen prijs van invloed zijn ge weest. Winst uit deze epeoulatao voort vloeiende, wordt alllrcht door. concurren ten geweten aan corruptie van amb tenaren. De Regeering stelt er prijs op uitdrukkelijk te verklaren, doib naar haar overtuiging aan de onkreukbaarheid van den Nederlancfedhen ambtenaarsstand niet mag worden gebwiifeld. Dat gevallen van omkoopóng sporadisch zitn voorgekomen, is ongetwijfeld mogelijk. Bewijzen' daarvan heeft de Regeering niet. in handen. Ieder eenigermaite gegrond vermoeden, wordt nauwkeurig Onderzocht ©n men kan zich verzekerd houden, dat tegen ambtenaren, die rich aan ontrouw schuldig maken, op de meest energieke wijze wordt opgetre den. Mond- en Klauwzeer,. Mijnheer de Redacteur 1 Ik verzoek u eon plaatsje in uw veelge lezen blad. Ik las in uw blad van 6 Sept. in de ru briek Leidsch Kantongerecht,dat mr. Li- bourel do maatregelen van de Regoering toejuichte, die voor het mond- en klauw zeer genomen worden. Ik dacht toentme is dat mogelijk (want dat is voor een ieder niet te beoordeclen) en het zou mij ook niets verwonderen, als mij ter oore kwam, dat mr. Libourel niet eens weet wat m. j,d- en klauwzeer is, of de blaren onder de tong of boven de tong zitten, of het klauw zeer onder de klauwen of boven de klau wen zit. Maar daarna dacht ik: Ja, zoo gaat het; elk mensch spreekt naar het ver stand, dat hij heeft Nu kan ik wel denken wat ik wil. Mis schien moest de Minister een pluim r-;e hebben met zijn leger onderlegde mea- schen, zooals een Zoeterwoudsch la-ndbou wer hen noemt, of de wetenschap, enz., om maar niet meer te noemen. Het zou mij aangenaam zijn, als mr. Libourel mij daar eens over wilde inlichten, op welke gronden hij die maatregelen toejuicht. Dan hoop ik u in te lichten, dat ik ze Goddeloos vind, en ze niet toejuich. Mocht ge mij soms niet van advies die nen, dan raad ik u aan, houd u bij het oude spreekwoordSchoenmaker houd u bij uw leest 1 Nu weet ik wel, dat het laatste woord over het mond- en klauwzeer nog niet gesproken of geschreven is. Maar ook weet ik, dat het een ieder zijn werk niet is, daar een oordeel over te vellen. Want veehouders zijn het er ook nog niet over eens, en die kunnen 't. toch beter weten dan u, die hebben practische ondervinding, wat van u toch .niet anders kan zijn dan theorie, en practische ondervinding gaat toch boven de theorie. Hoewel de meeste veehouders tegen het afmaak-systeem zijn. Maar bovendien zal het ook wel blijken, geeft maar acht, dat. de Min. met zijn le ger onderlegde menschen het mis heeft. Nu nog wat over het weder optreden van het mond- en klauwzeer, Mijnheer de Redacteur, nu ik toch bezig ben. Ik las in uw blad van 4 Nov. over het weder optreden van het mond- en klauw zeer en wel uit een Friescih Weekblad, orgaan der Friesche Maatschappij van Landbouw, overgenomen. Ik las daarin het was wel eens precair, maar ten slotte is men overal de baas gebleven, en nu de strijd in Zuid-Holland gewonnen is, gewon nen is, schrijft hij, of hij zeggen wiilnu krijgt het overige vee van den Z.-H. vee stapel het niet meer. Och, odh, wat een verstand van dien schrijverDe ondervinding zal het wel anders leeren, want elk Z.-H. beest kan het nog even gced élk uur van den dag krijgen als voorheen. Het lijkt mij zoo toe, dat hij het niet weet wat mond- en klauwzeer is. Hij schrijft ook nu, dat de ziekte neiging vertoont om zich naar het Noorden te verbreiden. Ganzen Met een vraagteeken er achter. Wat hij nu daarmee bedoelt, ik weet het niet. Hij is niet bes-list in zijn schrijven, het lijkt mo nog zoo jongensachtig; er staat geen naam ook onder dat stuk. Maar als hij nu bedoelt, dat de ganzen die ziekte daar gebracht hebben, dan zal het tijd worden, dat de Min. de ganzen direct laat afmaken Dan blijft, volgen6 zijn schrijven, hot vee gespaard, en daar is het toch om te doen. Hij schrijft ook in zijn stuk, dat geeft een gevoed vaai rust, nu de Z.-H. veesta pel gered is. Nu, ik zou zoo zeggen, de Z.-H. veestapel is in groot gevaar, want ganzen zijn trekvogels; zelden of nooit zitten zij 24 uur op een zelfde plaats, en ze vliegen overal heen, ook in Z.-H. En nu, gelet op dien Friesoben schrijver, zou ik zoo zeggen, kan de Min. wel sta ken met zijn afmaak-systeem, want ganzen vliegen overal heen, zelfs ook over do grenzen, dus geilet op zijn schrijven, krij gen wij nu het monf- en klauwzeer overal. Hoewel ik geloof, dat Gods Almacht zoo groot is, dat Hij er geen ganzen voor noodig heeft het mond- en klauwzeer overal te brengen. Ooh, lezers, wat zul len wij zeggenziekten en dood, ze zijn in de wereld om der zonde wil, en Ie Min. met zijn leg-r onderlegde menschen zullen de ziekten ook niet uitroeien. Laten we zeggen de schrijver heeft mot zijn bedoe ling gelijk. Wat is dan Gcds Almariit groot; en de wetenschap van den Min. met zijn leger onderlegde menschen toch klein of gering. Als Gcd het mond- en klauwzeer brengt met ganzen, waar Hij wil, vind ik iets groots. En als de Min. nu met zijn leger onderlegde menschen en hun wetenschap nog niet een van die beesten genezen kunnen van die ziekte, die God met ganzen verbreideen ziekte waar er van de 100 beesten nog niet één van dood gaat als de veehouders hun beesten behandelen als zieke beesten dan vind ik dat klein of gering. Maar, hoor ik nu mijn tegenstanders zeggen, dat is nu te dwaas om er over te spreken. Nu, tegenstanders, dat is ook zoo, dat leert Gods Woord mij ook. A's u een Bijbel hebt, zoekt dan 1 Korinthen 2 eens op, leest het geheele Kapittel of Hoofd stuk maar, of althans de laatste vier ver zen, dan zult ge vinden dat de natuur lijke mensch niet begrijpt de dingen, die des Geestes Gods zijn, want ze zijn hem dwaariieid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. P. VAN VLIET. Voorschoten All. te zijn vóór zichzelf en de leden Den heer K. hoefde, ik eerst niet te raadple gen, vóór ik u antwoordde, daar hij alle bezwaren opgehelderd heeft in het uit voerige prospectusen de gehouden ver gadering op 30 Oct. j'.l. Binnenkort hoopt de heer K. alhier een 'ezing over do „Tuinsta-dwijk" te houden; ik hoop, dat u dan onder de toehoorder? mag zijn. Als mijn schrijven reclame voor do „Tuinsta-dwijk" geweest is, (Jan heeft u misschien togen uw wil) er aan medege werkt. U beleefd dankzeggend voor de verleen de p^tsruimte, Mijnheer de Redacteur, verblijf ik, Hoogachtend, Uw Dw. G., een lid van de nicuwo „Tuinstad w ij k". School Tweede Klasse voor Meisjes. Mijnheer Ie Redacteur Beleefd verzoek ik u mij een kleine plaatsruimte te willen afstaan, om mijn groote ingenomenheid te betuigen met het door X. geplaatste ingezonden stukje in Uw blad van Zaterdag. Gaarne zou ik ook anderen ouders willen verzoeken mijn voorbeeld te volgen, doch ik ben j overtuigd, dat het aantal adhaesiebetui gingen zoo groot zou zijn, dat in 't- ver volg een beroep op uw gastvrijheid mij nerzijds wel eens zon kunnen worden af gewezen. Ik moet daarom volstaan met u te ver zekeren, dat het schrijven van X. in vele gezinnen met instemming is begroet. Ook autoriteiten, zullen, bij_ ernstige overweging, moeten erkennen, dat het inderdaad geen toestand is, dat meisjes van G en 7 jaar en eveneens oudere, met deze weersgesteldheid nog om half zes een slechts halfverlichte stad moeten doorkrui sen. Mefc beleefden dank voor de plaatsing, Uw dienstw. IJ. „Tuin stadwijk". Mijnheer de Redacteur 1 Beleefd verzoek ik u nog eenmaal eenige plaatsruimte in Uw blad, om den beer J. J. 'do C. van antwoord te dienen. Ten eerste kan ik maar niet begrijpen, dat, als hij er geen belang bij heeft, hij zich zóó interesseert vóór het ontworpen plan der „Tuinstadwijk" van den heer Kuiper. Naar n&jn inzien moet men iedere poging tot verbetering der Volks huisvesting zooveel mogelijk steunen, en niet tegenwerken, z-ooals hij dit in zijn eerst ingezonden stuk deed. Ten tweede erkent hij nu zelf, dat het va<n hem maar eon oppervlakkige bereke ning was; en dat tegenover een bereke ning van een handig vakman (wat hij zelf in zijn laatste schrijven ook erkent), wat de heer Kuiper is. U schrijft, mijnheer J. J. de CL, dat ik eerst gegevens moet inwinnen bij den heer K., maar hoe kan de heer K. een Bouwvereeniging oprich- I ten, die naderhand een fiasco zou blijken Vergadering van gisternamiddag. Bjnmbi-Conccssic. Aan de orde is de voortzetting der behan deling van het wetsontwerp tot goedkeuring eener overeenkomst met de B^aafsche Pe» troleummaatschappij aangaande de exploi tatie van aardolie, enz. in Djambi. Minister PLEYTE zet zijn Donderdag afgebroken rede voort. Z.Exc. betoogt, dat de bedrijisuitkomsten bij petroleumexploitirie stee-is onzeker zijn. Hot beroep vitn den heer Alharla op andera Staten, die zelf p&troleumbronnen exploite ren, wijst spr. af, op grond van da-ar bestaan de, van die in Indië verschillende toestan den. Den heor Mendels wijst Z.Exc. er op, dal ihet ten aanzien van het plan tot wijzi ging der Indische Mijnwet niet zijn broe iing is voor fossiele brandstof sfesds Staats exploitatie vc-cr to schrijven, doch wel do beste wijze van exploitatie te verzekeren; wat dan o.a. kan geschieden door middel van Staatsexploitatie. De moeilijkheid voor Staatsexploitatie zit niet in het vervoer naar de kust doch in het verkrijgen van een afzet, waardoor een winst gevend bedrijf ontstaat. Niet het winnen ia inceilijk, maar het verkóopen. En nu zal Uit het Engelsch van Miss YONGE. (Nadruk Vorbodon). Er stonden wonderlijke glazen en flesciijes, met nog wonderlijker diDgon er in, op den schoorsteenmantel en theeschoteltjes met hetgeen Violette bij haar thuis „kliekjes" noemde; do etroohoed lag op den grond en daarnaast lag het Schotsche dashondje, die hen kwaad aankeek, zijn witto tanden liet zien en tegen de ongenood© gasten be gon to brommen, hetgeen weldra in blaffen overging, toen Arthur hem sarde. „Hei, Leeuwerik, wat zijn dat voor slechte mar nieren'? Waar is uw meesteres? Theo dora Theodora Op zijn geroep werd de binnendeur ge opend, doch er verscheen niemand dan een kleit zwartoogig juffertje, hetwelk met een Fransch accent sprak en hun vertelde^ dat Miss Martindale naar Miss Gardners kamer was gegaan. „Is Mkjs Gardnei dan hier?'' Iriep Arthur uit. „Zij ia omstreeks een uur geleden ge arriveerd", kreeg hij ten antwoord. Arthur gaf zoo verstaanbaar rijn onge duld te kennen, dat Violette hem ©enigs zins verwonderd vroeg, wie Miss Gardner was. „Een gToote vriendin van Theodora. Ik wenschte wel, dat zij op dit oogenblik een goed eind van ons af was; zij is wel een goedhartig en tamelijk lief meisje, maar het staat mij zeer tegen, dat er juist nu vreemden moeten rijn. Nu zal er niets goeds met Theodora te beginnen wezen 1 De beide zusters Gardner zijn dames, die overal uit I-ogeeren gaan; het zijn de eeni ge meisjes, waarvan Theodora ooit gehou den heeft. Nog korten tijd geleden heeft Georgina, do jongste, dio een wilde, vroo- Kjfce "meid was, evenals Theodora, ineens een huwelijk aangaan met een zekeren Finch, een ïnhaligen ouden 6churk, die in Zuid-Amerika een kolossaal vermogen hoeft (bijeengesohrapt en oud genoeg is om haar grootvader to kunnen zijn. Wat kan Theodora bewogen hebben, om 5ane juist na te verzoeken? Ik meende, dat zij haar beiden dat huwelijk nooit zou vergeven hebben. Doch wij kunnen evengoed naar beneden gaan. Hier is de trap voor ons ge bruik". „En daar is de vestibule! O!" riep Vio lette uit, terwijl zij zich er he»en spoedde, „daar hebt gij waarlijk de stervende zwaardvechter. Precies als die te Wran- gerton." „Op welk ander beeld zou hij ook kun nen gelijken?" zei Arthur lachend. „Ieder, die oen afgietsel heefb, heeft natuurlijk hetzelfde beeid'L Zij zou gaarne nog wat vertoefd hebben, toen zij haar oude vrienden herkende, om die verzameling van merkwaardigheden eens wat van meer nabij te beschouwen, zooals de mo&aïoke marmeren tafels, de kasten met opgezette vogels, de tafeltjes met fijne bloemen uit de stookkassen; doch Arthur haastte haar om voort td gaan, zeg gende, dat die bloemen daar zeer mal ge plaatst waren, want dat het er zoo gewel dig todhtte, dat er geen stoken tegen baat te. Hij deed daarop de deur voor haar open en liet haar een blik werpen op geel sa tijn, verguldsel 'en schilderijen, in het sa lon, dat aan het vertrek grensde, waar men haar ontvangen had, en op hetwelk de eetzaal volgde. Daartegenover was de biljartkamer, de boekenkamer en Lord Mar- tindale's studeervertrek, ën „hier" zei hij, „hebben Theodora en ik onze rommel- ■r-.moT. Ha1' tie0 bi binnentredend. .ujt gij daar, Theodora 1 Hallo, wat ik dat? Een hoop houten banken en tafels met hun pocten in do lucht, wat beteekent dat? Hebt gij in mijn kaïner een armen-school opgezet?" „Ik meende, dat de kinderen aan den anderen kant van het bosch te ver van de school af woonden, en dus heb ik hun hier onderwijs gegeven. Ik kwam juist om te zorgen, dat de banken opgeruimd werden: ik verwachtte u hier niet zoo spoedig." „Ik wilde haar onze schuilhoekjes eens laten zien. Zie eens, Violette, daar is mijn geweer mot dubbelen loop, en daar zijn de bogen. Ik weet niet, of gij met de boog kunt schieten.'1 „Mathilde en Caroline kunnen het wel." „Ik zal het u ook loeren; wij zullen de schijf opzoeken. Waar is de lichte boog, die gij gewoonlijk gebruikte, Theodora?" „Die moet daar ergens zijn," antwoord de deze op een lusteloozen toon; „noen, nu weet ik het, ik heb hem aan net neefje van Mr. WingHeld gegeven." „Dat spijt mijl Do ander zal no it goed zijn voor zulke kleine handjes.-' Theodora wenddo rich eensklaps tot Vio lette en zeide: „Gij zult wel moedo worden van daar zoo lang te staan." Violette lach te vriendelijk; het deed haar genoegen, dat Theodora haar aansprak; zij verzekerde haar echter, dat zij volstrekt niet vermoeid was.' „Zij is van uw soort, zij weet niet wat vermoeid zijn beeekent," zei Arthur. „Ik was zeer verwonderd te hooren, dat uw hoerenvriendin bier is. Wat drijft haar hier naar toe?" „Als gij haar mijn boezemvriendin noemt, behoeft gij niet verder te vragen," was haar spijtig antwoord, en dit spoorde hem aan om haar nog een weinig meer te pla gen. ,.ïk meende ook al, dat zij eigenlijk do vriendin niet was; h-propos, ik moet u nog geluk wenschen met de vangst, welke de vriendin gedaan heeft. Zulk een goudrink uit. Zuid-Amerika is een zeldzame vogel." Theodora wierp het hoofd in den nek en raapte met groote drift de schoolboe ken bij elkander. „Hebt gij dien vogel in zijn mooie kooi al gezien „Neen." Op een zachten toon, geheel verschillend van dien, waarop hij zooeven sprak, vroeg Arthur nu zijn vrouw, of zij lust had eens met hem rond to wandelen, en ging met haar naar buiten. Zij was verwonderd en weinig in haar schik over zijn gesprek met zijn zus ter zij begreep het niet recht., doch bemerk te wel, dat haar echtgenoot niet gaarne zou willen, dat zij er uitleg van vroeg. Welk een nadeeligen invloed oefent een slecht humeur niet uit! Theodora had in waarheid mot haar geheele hart naar haar broeder verlangd, dion rij boven allen be minde, terwijl ook zij bet middelpunt was van al hetgeen hij in het ouderlijk huis lief had. Hij had haar opgezocht met het vaste voornomen haar voor zijn vrouw te winnen en zijn Violette in haar bescherming aan te bevelen, doch kwade luim en lichtgeraakt heid bedierven alles. Hetzij dit ontstaan was door Theodora's jaloezie, hetzij omdat Arthur zich" gekrenkt had gevoeld door cle koele en trotsche wijze, waarop zij zijn echt- genoote ontvangen had genoeg, hij was ver stoord en wilde haar dit betaald zetten door haar te plagen; zij antwoordde op koelen toon en was te trotseh, om te laten zien, dat het haar griefde, zijn plagerij aan te hoo ren over een voorval, dat haar zeer veel verdriet had gedaan: daarbij was zij zeer ge voelig over zijn onhartelijken toon er. de wijze, waarop hij haar had laten staan, of schoon zij hem eigenlijk door haar bitsheid had verdreven. Zij stond in de vestibule te gen een pilaar en zag hem met oogen vol tranen na doch toen zij iemand hoorde na deren, bedwong zij schielijk haar aandoening en zag haar oudsten broeder met een kalm gelaat aan. Zij kon het niet dulden, dat iemand haar droefheid zou zien, en was in geen luim om zijn eerste woorden gunstig op te nemen. „Waar ziet gij naar?" sprak hij, en ver volgde, op het jonge paar bij de fontein wijzepde„wel, heb ik nu te veel goeds van haar gezegd?" „Zij heeft een mooi gezichtje," sprak The odora, alsof zij reeds veel deed met dit too te geven. „Dat is een flauwe uitdrukking. Zelfs een vreemdo zou belang in haar moeten stellen, al ware het slechte om haar eenvoudigheid." Theodora wierp 'n blik op Violette's kleo- ding en op de houding, waarmede zij naar Arthur opzag, die een paar rozen voor haar plukte van een der bloemvazendaarop sloeg zij haar oog op het peinzend en zwaar moedig gelaat van John en clacht hij zich- zelven, dat ieder man, hoe wijs hij ook zijn moge, rich toch al heel gomakkelijk laat in-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 5