tfc 1708S Zaterdag November. Eerste jBlacI. fto 191^ Persoverzicht. Ingezonden. FEUILLETON. De wilde Olijf. LEIDSCH DAGBLAD De Leidsche Hioogleeraarsbe- !n o e m i n g. (a.-r.) ROTTERDAM MER" zegt o.a.: weten niet, o£ deze feiten juist zjjn, ©n nog minder, uit welke motieven is gehan deld. Maar wel wenschen wij op te merken, dat men hier een gelegenheid voorbij heeft laten gaan, om een schromelijk onrecht te yerbeteren. Onze Rijks-universiteiten bedoelen natio nale instellingen te z\jn, waaraan den wetett- bc hap pel ijken mannen van eike beiangrijko nationale groep zooveel mogelijk een plaatö jpoot worden ingeruimd. Niet uit politieke, piaar uit rechtsmotieven heeft dat te gebeu ren. Elke toongevende wetenschappelijke richting heeft er een zedelijk recht op, dat Ban haar vertegenwoordigers een plaats .wordt geguna aan de dusgenaamde nationale wetenschappelijke inrichtingen. En nu aarzelen Wij niet het ,uit dien hoof de onrecht te noemen, dat aan geen der drie juridische facu'.t iten aan ouzo Rijksuniver siteiten een wetenschappelijk Roomsch-Ka- tlioliek jurist als hoogleeraar is verbonden. Om dit onrecht te herstellen, was er thaus een schoone gelegenheid. Het gold hier de katheder vo^r de economie, en juist *<>pi het isociaal terrein heeft de Katholieke weten schap groote verdienste. Eii in Mr. Aalberse had men een uitnemend candidaat, wiens we tenschappelijke kwaliteiten een enkel libe raal persorgaan vruchteloos trachtte te ver kleinen. Die gelegenheid heeft de Regeering thans laten voorbijgaan. De Grondwetsherziening. De „NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT" 33 eenigszins teleurgesteld wegens den be perkten omvang van de voorgedragen her ziening. M.n. had het blad gehoopt, dat do voorgenomen hervorming van het kiesrecht tevens zou geleid hebben, tot een hernieuw de overweging van de positie, welke de Eer ste Kamer in ons Staatsstelsel in te nemen heeft. Overwogen had kunnen zijn of niet maatregelen behoorden te worden genomen, om aan den eenen kant de Eerste Kamer niet langer te doen zijn, wat zij meer en meer wordt en niet in ons land alléén een sta-in-den-weg'tegen"hervormingen, wel ke door een bezonken volksovertuiging wor den 'verlangd, en aan den anderen kant haar, meer dan in de laatste tien jaren het geval is geweest, weer een objectief oordee lend lichaam van superrevisie onzer wetge ving te doen worden, dat door de wijze ■\an zijn verkiezing en door zgn bevoegdhe den zooveel mogelijk aan partij-invloeden en partijpolitiek onttrokken is. Hetgeen wij in het laatste jaar van de werking der Eerste Kamer hebben gezien, heeft deze wenschen zeker allerminst verzwakt, en het blad be twijfelt of de simpele veranderingen wel ke thans voorgesteld worden voldoende zullen blijken, om de Eerste Kamer te ver heffen. Te vreezen is, dat, indien de "hervor ming, die ook zij behoeft, nu achterwege zaf Clijven, een volgende Grondwetsherziening op afschaffing van dat college gericht zal gaan worden. En dit zou zeer jammer zijn. Wat de hervorming van het actieve kies recht betreft, komen de ingediende voorstel len aan redelijke verwachtingen tegemoet. Tegen de gehandhaafde uitsluitingen zal 'zeker geen bezwaar bestaan. Voor de ophef fing van de uitsluiting wegens bedeeling, valt in het stelsel van het ontwerp alles te zeg gen. Dat nl et-na koming van den belasting plicht, ook waar Sec vermogen om aiün die verplichting te voldoen niet verloren is gegaan, geen reden meer zal zijn tot uitslui ting van stembevoegdheid daartegen kijkt men wat oj', al moet worden erkend, dat in het systeem van het ontwerp voor die uit sluiting moeilijk plaats is te vinden. Omtrent het vrouwenkiesrecht merkt het blad op, dat de bewoordingen van het ont werp („voor zoover de wet haarbevoegd verklaart") doen denken aan een attributief kiesrecht voor cTe vrouw. "Hier ware buiten eiken twijfel vast te stellen, dat de wetgever, ook ten opzichte van het vrouwenkiesrecht kan gaan tot en met hét algemeen kiesrecht. Open blijven de beslissing ever stemplicht de regeling van het vrouwenkiesrecht, en verkiezing voor de Eerste Kamer, volgens een evenredigheidsstelsel. Wat het blad met deze conclusie doet eindigen: „In hooge geestdrift kan men over de ingediende voor stellen niet geraken. De zeer beperkte om vang der herziening; de wijze, waarop 1de ont werpen fde moeilijkste onderdeelen van de kiesrechtherziening ontzeilen, en aan den wetgever van de toekomst Jpewerpen, ontne men aan de ontwerpen veerbekoorüjks. Aan den anderen kant mag niet vergeten worden, en ook wij willen dit gaarne laten gelden dat door den grooten eenvoud, dien de ontwerpen bij deze methode hebben verkre gen, de kans op afdoening in deze. wetge- vingsperiode zeer is verhoogd. Het „HANDELSBLAD" betreurt ook den beperkten omvang van de herziening. Met den inhoud dor voorstellen van het ministerie-Heemskerk konden wij ona op menig punt allerminst vereenigen. Maar de opzet van de toen ontworpen Grondwets herziening was breed en getuigde van be ter inzicht in de reëele actualiteit der din gen dan wat ons thans is voorgediend. Een teleurstelling i-s ons dit niet. Want men wist van den aanvang af, dat deze Regeering niets anders was to verwachten. ï)och dat neemt niet weg, dat wij de eng heid van het nu geopende Grondwetsper- spect.ief blijven betreuren. Er wordt nu onmatig veel relief gegeven, aan de kiesrechtbeweging. En veel te wei nig aan andere „eischen des tijds", die ten minste evenveel realiteit hebben. Dat het Grondwetsartikel, waarop de ont eigening berust, al lang niet meer up to date is, is reeds gebleken bij het behandelen van de Woningwet, toen men eigenlijk buiten dat artikel is omgegaan. Zoo heeft de practijk nu ook al vrij nij pend geleerd, hoe noodig het kan zijn om in dezen tijd, nu allerlei belangen over de gemeentegrenzen henen grijpen, onwillige gemeenten te kunnen dwingen tob samen werking. Maar de Regeering laat heb goede voorstel, dab haar voorgangster ten deze deed, onopgemerkt liggen. Evenals een vooral voor groote gemeenten dringend noodig geworden mogelijke wijziging van bestuursorganisatie. En had zij ten minste maar op dat ééne punt het voetspoor van haar voorgangster gevolgd: het vergemakkelijken van wijzi ging der Grondwet. Dan kon men zich al thans nog troosten met de gedachte, dat, als do nu voorgestelde kiosrechtherziening eens tot stand mocht zijn gekomen, andere desiderata niet meer zóó moeilijk zouden zijn te verwezenlijken. Mr. Van Houten heeft in een zijner Staatkundige Brieven zelfs eens, bij wijze van compromis, het denkbeeld geopperd van een herziening, die voorloopig alléén dat punt zou betreffen. Doch de Regeering laat de Grondwet op 't stuk van verandering wat ze is: een boek met zeven zegelen. Alles draait bij deze herziening om en al les beperkt zich tot die ééno zaak: de kies rechtkwestie. Nu achten ook wij ten deze Grondwets herziening wenschelijk. Niet voornamelijk wij komen daarop terug, wanneer wij het kiesrechtvoorstel zullen behandelen om de uitbreiding van het mannenkicsrecht, doch om do invoering van vrouwenkies recht. Maar de Grondwetsherziening behoefde niet tot het kiesrecht beperkt te inlijven. De Regeering, dit toch doenue, overschatte daarmede do waarde van het kiesrecht- vraagstuk en onderschatte die van andere „bezwaren en twistpunten, die do practijk der Grondwet" (woorden van de Staats commissie van 1910) „en de wetenschap aan het licht hebben gebracht'-. Zij over schatte de waarde van het kicsrechtvraag- sbuk als reëele, maatschappelijke kwesties... want de kiesrechtleus is althans wat het algemeen mannenkiesrecht belangt, niet ontstaan een reëele behoefte, cloch uit po litieke agitatie. En dat zij ook de. waarde van deze* kwestie als politiek element heeft over schat, dat zou ze aia het met de „Bevredi- gingscommissie" blijft haperen, nog wel eens hard kunnen ondervinden. Het is jammer, dat de Regeering, ten on rechte, in de kiesrechtkwestie „het alles beheerschende proDieem" heeft gezien. Deze Grondwetsherziening is dientenge- volgo ingezet als een miskenning van veel, dat evenveel, niet meer, aandacht waard was. De „ARNHEMSCHE COURANT" aoht de voorstellen „een loyale, zeer milde ver vulling" van de be-lofte, in 1913 gedaan. Tegenover de ontkenning dei' Regeering, als zou het kiesrecht een „aangeboren" reoht zijn, stelt het blad zijn theorie O. i. is het kiesrecht wel degelijk een geboorterecht voor eiken burger, die naast do lusten ook de lasten vam het Staatsbe stuur heeft te dragen. Dooh zocxals dn het diagelijksch leven niet allen het hun krach tens geboorte toekomend reoht bunnen uit oefenen, «oo achten we een onthouden vajn het geboorterecht aan den staatsburger een gewettigd iets, wanneer zijn toestand daar toe aanleiding geeft. Wat intussohen nliet verhindert, dat het geboorterecht geboor terecht blijft. In hetgeen wo hier zeiden, zal de lezer ook de verklaring vinden, waarom we niet vam harte verheugd zijn over het feit, dat het nieuwe ontwerp „de bedeelden" als kie zers toelaat. Zoo, ini algemeenen zin geno men, ao'hten we dit een gevaardfo bedoe ling zal een scherp zwaard blijken te zijn in de handen van fanatieke bedeelers. „DE STANDAARD" schrijft: Het voorstel tot Revisie van Art. 80 c. s. is er dam nu, en ziet er voor Rechts zoo soherp mogelijk uit. Zooals het -daar ligt, is het een op haren en snaren zetten van heel onze politieke toekomst. En zulks niet het minst daar door, dat het voorstel zeer beslist strekt om do maoht vam den Grondwetgever in te perken, en van den gewonen wetgever uit te breiden. Zelfs de zoo uiterst gewichtige vraag, op wat manier de vrouw actief en passief op politiek terrein mee op zal kunnen trek ken, wordt feitelijk geheel aan den gewonen wetgever ter beslissing gelaten. De Grond wetgever zal er i e ts vam zeggen, maar het laatste en conclude© rende woord blijft aan den gewonen wetgever. Dit verscherpt uiteraard de wederzijclsöhe verhouding. Is toch eenmaal de Revisie er door, en treedt cr dan een Kabinet van Links voor de nadere uitvoering op dan weet men voor uit, hoo ons niets zal gespaard worden, ©n lioo men ten ©lotte zelfs ons bestaans recht als politieke partij zal pogen te-niet te doen. Het is daarom zoo bedenkelijk, dat thans art. 80 reeds inkwam, terwijl art. 192 nog in de commissoriale bureaux wordt opge houden. Het sohijnt, zegt het blad dan, dat er nog niet veel kams is, dat de on de r wijs-ooramÜs - sie over art. 192 tot een vergelijk komt. Men weet er wel niet va-n, maar reten hebben allo commissoriale muren, en voor zoover nu dit zeker niet geheel onware ge rucht doordrong, ontving men allerminst den indruk, dat wat verwacht wordt, spoe dig komende is. Zelfs door de muren heen ontwaart men nog steeds zekere spanning. Daar er nu intussohen geen denken aan is, dat de definitieve uitslag over art. 80 vallen kan, tenzij ook art. 192 een gorec-de uitkomst belooft, is het niet anders aan te nemen, dan dat de eindbeslissing over beide artikelen saam zal moeten vallen Dit wijst op uitstel van beslissing. Misschien zelfs in dien zin, dat de eind stemming niet te wachten is, dan nadat de vrede an Europa hersteld zal zijn. En dit vooral geeft vrijheid, om den scher pen aanval op Reohts, die nu in art. 80 ge schiedt., niet a-ls alle verhouding storend op te vatten. „HET HUISGEZIN" merkt op: Eigenaardig is, dat minister Cort van der Linden ten opzichte van het vrouwenkies recht niet gebonden aan maatschappelgken welstand, niet het advies volgt van den heer Cort van der Linden, lid der Staats commissie van 1910, maar van zijn medeleden dier commissie, de professoren Drncker en Oppenheim. Evenals het ook eigenaardig is, uat de Minister thans ten aanzien van het onder- wijs-artikel der Grondwet met meer onder schrijft, wat de heer Cort van der Linden als lid der Staatscommissie in 1912 als zgn inzicht te kennen gaf. Het blad voorspelt aan het slot van de beschouwingen: .Warme sympathie zal het wetsontwerp, hoofdzakelijk omdat het voor vrouwenkies recht den grendel van de deur schuift, aan de rechterzijde maar schaars vinden, en in dien men het niet bij voorbaat afwijst, is zulks vooral te danken aan het vooruitzicht eener bevredigende regeling van het onder- wijs-vraagstuk. Bovendien is het nog met zoo zeker, dat het wetsontwerp er ongewijzigd komt, al poogt „HET VOLK" reeds dadelijk door, afschaffing der Eerste Kamer, kiesrecht op 21 jaar en vastlegging van algemeen vrou wenkiesrecht in de Grondwet te vragen, het geen Cort van der Linden voorstelt als minimum in de wacht te sleepen. „DE RESIDENTIEBODE"' betreurt, dat de stemplicht niet opgenomen wordt. Veelal is vooropgezet, dat gezien de misère der slechte opkomst bij verkiezin gen stemplicht bg' Algemeen Kiesrecht hoort, wijl als die niet werd ingevoerd, de ellende niet meer zou te overzien zijn. Het kiezers jagen, dat reeds zulke verhoudingen aannam, zou nog schromelijker worden ver zwaard. Men weet immers, dat al die voor opgezette „kiesrechtliefue" bij het volk mets dan lak is. Nu wordt de mogelijkheid voor het invoeren van stemplicht wel openge steld, maar de voorstellen spreken er alleen van, dat „de verplichting om van het kies recht gebruik te maken, door de wet Kan worden opgelegd." Voorshands zal het dus wel niet g-ebeuren. „HET GENTRUM" zegt: Dat de ingediende Grondwetsherzienings- ontwerpen zich bepalen tot het kiesrecht- vraagstnk, dat daarbij wel een grondige wij ziging van art. 80, maar niet van art. 192 wordt voorgesteld, baart teleurstelling. Ongetwijfeld is liet kiesrecht-artikel, zoo- als het constitioneel geredigeerd was, ver ouderd; maar. van het onder wgs-artikel kan met evenveel recht hetzelfde worden gezegd. Met nog méér recht zelfs, wijl bg de laat ste Grondwetsherziening, circa een kwart eeuw geleden, wel de grondslagen van het kiesrecht; maar niet die van de onder- wijswetgeving werden vernieuwd. Te grooter zal de teleurstelling zijn, nu de bevredigmgs-commissie ook aan een ver anderd art. 192 haar aandacht en krachten wijdde. Blijkbaar ligt het in de bedoeling der Re geering, dat het initiatief ten deze gekéél van de Kamer zal uitgaan. Maar waarom moet in tweeën en langs verschillende wegen worden beproefd, wat rationeeler in één greep en samenvatting lean geschieden? Een tot voldoening stemmend antwoord op deze zich vanzelf opdringende vraag, ligt zeker niet voor de hand. Naar algemeen gevoelen, zal een herzie ning van het onderwijs-artikel der Grond wet niet kunnen uitblijven. Het vigeerende artikel is immers te zeer in strijd. met de rechtmatige wenschen van een zeer groot deel der bevolking niet alleen, maar ook met den staat van zaken, zooals die zich in den loop der jaren heeft ontwikkeld. Het past in 't geheel niet meer bij dsf werkelijkheid; het is daarvan veeleer de car ricotuur geworden. Maar juist daarom bestond er voor* Je Regeering alle aanleiding, de zaak ter handT te nemen. Onderwijs aan Gemobiliseerde Troepen, Het ligt in de bedoeling van de militaire autoriteiten, om gedurende den winter do mobiliseerden in de gelegenheid te stellen, hun algemeene ontwikkeling te vergrootem Met liet oog daarop zullen cursussen gehou den Worden, waarbg de lesuren vallen ge-, deeitelijk in, gedeeltelijk Buiten de dienst* uren. Het onderwijs zal zooveel mogelijk gege ven worden door leerkrachten uit den troep; het ligt echter voor de hand, dat niet bij' allo. onderdeelen voor alle vakken onderwijzer^ vooihgnden zrjn. Zoo is de commissie, belast met de rege ling van het onderwijs bij de Infanterie te Noordwrjk, er niet in geslaagd oen leeraar te vinden voor Land- en Tuinbou\v-onderwgs> voor machinefceekenen en voor Esperanto. De commissie vertrouwt, dat er onder de' onderwgskrachten uit de omgeving gullen zgin, die, tot het bereiken van haar doel, geestelijke verheffing van de ge mobiliseer den, willen medewerken, en noodigt (lezen uit, zich te wenden tot den secretaris van de Onderwij'soommissie voor do Infanterie te Noordwijk: H. J. MATHLENER LODERUS, Reserve 2de luitenant. Noordwjjk, 3 November '15. „Tuinstadwijk". Mijnheer de Red Vergun mij een plaatsje in Uw veel ge lezen blad naar aanleiding der vergadering van Zaterdag j.l. (30 October), inzake de Vereeniging „Tuinsfcadwijk", alhier. Den heer Kuiper gaat het als dat het schrijver dezes wel eens is gegaan, als hij een strop had; in de theorie gaat alles goed, maar in de practijk valen de theore tische berekeningen, en men komt niet van den strop af zonder verlies to nemen, of als men dit niét wil, wordt de strop tel kens grooter. Genoemde heer Kuiper wil de terreinen achter Bakker-Korf-straat en de andere straten achter de Haarlemmer trekvaart exploiteeren als bouwterrein, en begint me' aan enkele personen, die, naar ik meen, op het gebied van bouwterrein-exploiteeren leeken zijn, een berekening te maken, die in theorie opgaat (behalve de vergeten posben), maar in do practijk danig zal fa len. De kostprijs der woningen, met inbegrip van den grond zal zijn f 2500. Af voor grond f 500. Blijft voor den bouw f 2000. Maar hier spelen genoemden heer de ver geten posten danig parten; ten eerste de kosten van den architect, ten tweede de kosten van ophooging van het bouwter rein (wat l-\ M. te laag ligt), en ten derde de fundeering, die in deze stadswijk belang rijk meer kost dan elders. Daar de onder grond tot op 10 M. diepte in hoofdzaak be staat uit derrio en veengrond, zal een be tonnen pla-at onvoldoende blijken, en zal oen paalfundeering van voldoende lengte onder deze huisjes noodzakelijk zijn. Door een en ander zal do bouw belang rijk meer kosten, en in verband daarmede, Roman naar het Engel6ch. (Nadruk Verboden). 69 (Slot) „Neen, ik zal niet gaan zitten", verklaar- do hij haastig en ietwat gejaagd, „ik kwam maar even binnen. Er staat buiten een rij tuig op mij te wachten. Eigenlijk kwam ik bi nen om afscheid te nemen."' „Afscheid te nemon?" vroeg Miriam. „Niet voor lang, hoop ik. Ik ga nu heen om mij aan to geven.'' „Maar waarom vanavond 2" vroeg Con quest* „Waarom zoo'n haast?" „Omdat ik hun voor wil wezen. Zij hebben mij in hot oog. Ik vermoedde dat gisteren al en vandaag weet ik het zeker. Ik wensch te to nen, dat ik niet bang voor hen ben, en dus ga ik hun gastvrijheid voor vannacht vra- g6D. Ik heb mijn valies in het rijtuig en alles behoorlijk in orde. Ik kon echter niet gaan zonder nog een laatste woord met je te wis selen. oude vriend, en ik was van plan u dan op te zoeken, miss Strange." Maar nu ik ii hier vind „Behoef je dat niet te doen," vulde zij op gewekt aan. „Ik ben blij. dat ik je tijd Kaa besparen. Ik vertrouw, dat we je niet lang zuilen behoeven te misson, en daar ik weet, dat je verlangt to gaan, kan ik je slechts het beste toewenschen en mij in je vertrok ver heugen." Zij stak haar hand uit, vrijmoedig on flint, als iemand, die niet bevreesd is. „En nu, voegde zij er, zich tot Conquost keerend, oij, „verzoek ik je mij naar mijn auto te bron gen. Ik zal je met Ford alleen laten, daar ik weet, dat gij samen nog het een en ander hebt te regelen." Ford protesteerde, maar zij raapte haar handschoenen en bont bijeen en beide man nen begeleiden haar naar do straat. Het was een najaarsavond, druilerig en donker. Over de geheele Fifth Avenue weer kaatste het vocht op het plaveisel het licht der cleotrische lampen als beslagen spiegels. Er waren weinig voetgangers, maar een auto snorde af en toe woest uit de duisternis en verdween weer daarin. Daar er goen an dere menschen te zien waren, trokken twee mannen, die in den regen stonden, de aan dacht van de drie, die samen Conquest's stoep afkwamen. „Daar zijn ze," zei Ford eensklaps. „Drom m'ols, ze zijn rnij voor geweest." Onwillekeurig greep Miriam zijn arm, toen een van de twee vreemdelingen, verontschul digend, nader trad. „U £s mijnheer John Norrie Ford, niet waar V *Dio ben ik." „Het spijt mij zeer, mijnheer, maar ik heb bevel gekregen u in hechtenis te nemen." „Heel goed," zei Ford opgeruimd. „Ik was juist op weg naar u. U zal mijn valies in het rijtuig vinden. Wij gaan rijden, als het u hetzelfde is." „Ja, mijnheer. Zeker, mijnheer." De man trad beleefd een paar stappen achteruit, terwijl Ford zich tot zijn vrienden wondde. Hij zag er opgewekt uit. En Mi riam's gelaat straalde bij de gedachte aan zijn op handen zijnden triomf. Alleen Con. quest zag betrokken en bleekhij huiverde in den regen en toonde zorg en vrees. „Ik geloof niet, dat er nog iet§ bijzonders te zeggen valt,'' merkte Ford op met de onhandigheid van een eenvoudige natuur ia een oogenblik van zenuwachtige spanning. „Ik weet mijn dankbaarheid niet goed te toonen. Mius Strange woet dat al. Maar die is hier binnen," hij tikte tegen zijn borst mot 'n karakteristiek gebaar „heel groot, heel heilig." „Dat weten we," zei Conquest met ge smoorde stom en even verlegen als Ford. „Nu, dan, vaarwel." „Vaianwel." Na ieder hartelijk de hand tc hebben ge drukt, begaf hij zich naar hot rijtuig. Eén van de twee vreemdelingen nam naast den koetsier op den bok plaats, terwijl (ie an der het portier voor Ford opende om nem te laten instappen. Zijn voet was reeds op de trede, toen Miriam riep: „WachtI" Hij keerde zich tot haar, toen zij over het natto plaveisel op hein toekwam. „"Vaarwel, vaarwel," fluisterde zij weer, ea zijn gelaat naar hot hare toetrekkend, kuste zij hem, zooals zij hem eens tc voren had gekast, aan don oever van het meer Cham- plain. Toen zij achteruit trad, droeg Ford's ge laat de verheven uitdrukking van een rid der, die de wijding voor zijn taak hééft ont vangen. Zelfs do beide vreemdelingen bogen hun hoofden. Voor Miriam zelf was het zegel gedrukt op een verleden, dat nooit her opend kon worden. Zij voelde, dat het voor goed was afgesloten, toen zij, naar Conquest terugkeerend, het portier hoorde dichtslaan en het rijtuig wegrollen. Het scheen haar, dat Conquest voor haar terugdeinsde, toen zij hem naderde. „Je komt toch morgen? Ik zal om,wijf uur thuis zijn." Conquest had haar in haar auto-gezet, de plaids over haar heen getrokken en sloot nu het portier. Terwijl hij dit deed, merkte zij iets langzaams en gebrokorts in zijn bewegin gen op. Uit het open raampje leunend, stak zij he-rn Kaar hand toe, maar hij raakte die nauwelijks aan. „iNeen," zei hij heesch, „ik zal morgen niet komen." „Dan overmorgen." „Neen, ook overmorgen niét." „Wel, kom dan als je kunt. Als je heb mij laat. weten, zal ik thuis blijven, wanneer het ook moge zijn." „Je behoeft niet thuis te blijven. Ik kom niet meer.'' „O, zeg dat niet Zeg dat niet," smeekte zij „Je doet mij verdriet." „Ik kan niet komen, Miriam. Zie je dat niet in? Is dat niet duidelijk genoeg? Ik kan niet komen. Ik meende dat wel te kunnen. Ik trachtte te denken, dat ik je zou kunner behouden, ondanks alles. Maar ik kan niet. Ik k a n niet." „Je kunt mij behouden als ik blijf. H wensch to blijven. Je moet mij niet laten gaan. Ik wil, dat je gelukkig, wordt. Je ver dient het. Je hebt zooveel voor mij gedaan cu voor hem." Bij den nadruk op dat laatste woord eo iets triomfantelijks en verrukts in haar toon, dat zij niet kon bedwingen, week hij plotse ling tot midden op het trottoir achteruit. „Vooruit, Laporte," zei hij op scherpen toon tegen den chauffeur. „Miss Strange ir gereed." „Neen, neen," riep Miriam, hem haar beide handen toestekend. „Ik ben niet gereed. Houd mij. Ik wil blijven." „Voorwaarts!" riep hij streng, toen dv, chauffeur aarzelde. „Miss Strange is geheel gereed. Zij moet gaan." Op den kant van hert. trottoir staande, keek hij de auto na, die weggleed in do mistige, door de lantaarns verlichte duisternis. Hi? zag nog, hoe zij het rijtuig inhaalde, waarin Norrio Ford juist was weggereden. Toen de twee voertuigen naast elkaar uit zijn gezicht verdwenen, wist hij dat Ford en Miriam zi) aan zij het leven ingingen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 5