tfc 1708S
Zaterdag November.
Eerste jBlacI. fto 191^
Persoverzicht.
Ingezonden.
FEUILLETON.
De wilde Olijf.
LEIDSCH
DAGBLAD
De Leidsche Hioogleeraarsbe-
!n o e m i n g. (a.-r.) ROTTERDAM
MER" zegt o.a.:
weten niet, o£ deze feiten juist zjjn,
©n nog minder, uit welke motieven is gehan
deld. Maar wel wenschen wij op te merken,
dat men hier een gelegenheid voorbij heeft
laten gaan, om een schromelijk onrecht te
yerbeteren.
Onze Rijks-universiteiten bedoelen natio
nale instellingen te z\jn, waaraan den wetett-
bc hap pel ijken mannen van eike beiangrijko
nationale groep zooveel mogelijk een plaatö
jpoot worden ingeruimd. Niet uit politieke,
piaar uit rechtsmotieven heeft dat te gebeu
ren. Elke toongevende wetenschappelijke
richting heeft er een zedelijk recht op, dat
Ban haar vertegenwoordigers een plaats
.wordt geguna aan de dusgenaamde nationale
wetenschappelijke inrichtingen.
En nu aarzelen Wij niet het ,uit dien hoof
de onrecht te noemen, dat aan geen der drie
juridische facu'.t iten aan ouzo Rijksuniver
siteiten een wetenschappelijk Roomsch-Ka-
tlioliek jurist als hoogleeraar is verbonden.
Om dit onrecht te herstellen, was er thaus
een schoone gelegenheid. Het gold hier de
katheder vo^r de economie, en juist *<>pi het
isociaal terrein heeft de Katholieke weten
schap groote verdienste. Eii in Mr. Aalberse
had men een uitnemend candidaat, wiens we
tenschappelijke kwaliteiten een enkel libe
raal persorgaan vruchteloos trachtte te ver
kleinen.
Die gelegenheid heeft de Regeering thans
laten voorbijgaan.
De Grondwetsherziening. De
„NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT"
33 eenigszins teleurgesteld wegens den be
perkten omvang van de voorgedragen her
ziening. M.n. had het blad gehoopt, dat do
voorgenomen hervorming van het kiesrecht
tevens zou geleid hebben, tot een hernieuw
de overweging van de positie, welke de Eer
ste Kamer in ons Staatsstelsel in te nemen
heeft. Overwogen had kunnen zijn of niet
maatregelen behoorden te worden genomen,
om aan den eenen kant de Eerste Kamer
niet langer te doen zijn, wat zij meer en
meer wordt en niet in ons land alléén
een sta-in-den-weg'tegen"hervormingen, wel
ke door een bezonken volksovertuiging wor
den 'verlangd, en aan den anderen kant
haar, meer dan in de laatste tien jaren het
geval is geweest, weer een objectief oordee
lend lichaam van superrevisie onzer wetge
ving te doen worden, dat door de wijze
■\an zijn verkiezing en door zgn bevoegdhe
den zooveel mogelijk aan partij-invloeden en
partijpolitiek onttrokken is. Hetgeen wij in
het laatste jaar van de werking der Eerste
Kamer hebben gezien, heeft deze wenschen
zeker allerminst verzwakt, en het blad be
twijfelt of de simpele veranderingen wel
ke thans voorgesteld worden voldoende
zullen blijken, om de Eerste Kamer te ver
heffen. Te vreezen is, dat, indien de "hervor
ming, die ook zij behoeft, nu achterwege zaf
Clijven, een volgende Grondwetsherziening
op afschaffing van dat college gericht zal
gaan worden. En dit zou zeer jammer zijn.
Wat de hervorming van het actieve kies
recht betreft, komen de ingediende voorstel
len aan redelijke verwachtingen tegemoet.
Tegen de gehandhaafde uitsluitingen zal
'zeker geen bezwaar bestaan. Voor de ophef
fing van de uitsluiting wegens bedeeling, valt
in het stelsel van het ontwerp alles te zeg
gen. Dat nl et-na koming van den belasting
plicht, ook waar Sec vermogen om aiün
die verplichting te voldoen niet verloren is
gegaan, geen reden meer zal zijn tot uitslui
ting van stembevoegdheid daartegen kijkt
men wat oj', al moet worden erkend, dat in
het systeem van het ontwerp voor die uit
sluiting moeilijk plaats is te vinden.
Omtrent het vrouwenkiesrecht merkt het
blad op, dat de bewoordingen van het ont
werp („voor zoover de wet haarbevoegd
verklaart") doen denken aan een attributief
kiesrecht voor cTe vrouw. "Hier ware buiten
eiken twijfel vast te stellen, dat de wetgever,
ook ten opzichte van het vrouwenkiesrecht
kan gaan tot en met hét algemeen kiesrecht.
Open blijven de beslissing ever stemplicht
de regeling van het vrouwenkiesrecht, en
verkiezing voor de Eerste Kamer, volgens
een evenredigheidsstelsel. Wat het blad met
deze conclusie doet eindigen: „In hooge
geestdrift kan men over de ingediende voor
stellen niet geraken. De zeer beperkte om
vang der herziening; de wijze, waarop 1de ont
werpen fde moeilijkste onderdeelen van de
kiesrechtherziening ontzeilen, en aan den
wetgever van de toekomst Jpewerpen, ontne
men aan de ontwerpen veerbekoorüjks. Aan
den anderen kant mag niet vergeten worden,
en ook wij willen dit gaarne laten gelden
dat door den grooten eenvoud, dien de
ontwerpen bij deze methode hebben verkre
gen, de kans op afdoening in deze. wetge-
vingsperiode zeer is verhoogd.
Het „HANDELSBLAD" betreurt ook den
beperkten omvang van de herziening.
Met den inhoud dor voorstellen van het
ministerie-Heemskerk konden wij ona op
menig punt allerminst vereenigen. Maar de
opzet van de toen ontworpen Grondwets
herziening was breed en getuigde van be
ter inzicht in de reëele actualiteit der din
gen dan wat ons thans is voorgediend.
Een teleurstelling i-s ons dit niet. Want
men wist van den aanvang af, dat deze
Regeering niets anders was to verwachten.
ï)och dat neemt niet weg, dat wij de eng
heid van het nu geopende Grondwetsper-
spect.ief blijven betreuren.
Er wordt nu onmatig veel relief gegeven,
aan de kiesrechtbeweging. En veel te wei
nig aan andere „eischen des tijds", die ten
minste evenveel realiteit hebben.
Dat het Grondwetsartikel, waarop de ont
eigening berust, al lang niet meer up to date
is, is reeds gebleken bij het behandelen van
de Woningwet, toen men eigenlijk buiten
dat artikel is omgegaan.
Zoo heeft de practijk nu ook al vrij nij
pend geleerd, hoe noodig het kan zijn om
in dezen tijd, nu allerlei belangen over de
gemeentegrenzen henen grijpen, onwillige
gemeenten te kunnen dwingen tob samen
werking. Maar de Regeering laat heb goede
voorstel, dab haar voorgangster ten deze
deed, onopgemerkt liggen. Evenals een
vooral voor groote gemeenten dringend
noodig geworden mogelijke wijziging van
bestuursorganisatie.
En had zij ten minste maar op dat ééne
punt het voetspoor van haar voorgangster
gevolgd: het vergemakkelijken van wijzi
ging der Grondwet. Dan kon men zich al
thans nog troosten met de gedachte, dat,
als do nu voorgestelde kiosrechtherziening
eens tot stand mocht zijn gekomen, andere
desiderata niet meer zóó moeilijk zouden
zijn te verwezenlijken. Mr. Van Houten
heeft in een zijner Staatkundige Brieven
zelfs eens, bij wijze van compromis, het
denkbeeld geopperd van een herziening, die
voorloopig alléén dat punt zou betreffen.
Doch de Regeering laat de Grondwet op
't stuk van verandering wat ze is: een boek
met zeven zegelen.
Alles draait bij deze herziening om en al
les beperkt zich tot die ééno zaak: de kies
rechtkwestie.
Nu achten ook wij ten deze Grondwets
herziening wenschelijk. Niet voornamelijk
wij komen daarop terug, wanneer wij
het kiesrechtvoorstel zullen behandelen
om de uitbreiding van het mannenkicsrecht,
doch om do invoering van vrouwenkies
recht.
Maar de Grondwetsherziening behoefde
niet tot het kiesrecht beperkt te inlijven. De
Regeering, dit toch doenue, overschatte
daarmede do waarde van het kiesrecht-
vraagstuk en onderschatte die van andere
„bezwaren en twistpunten, die do practijk
der Grondwet" (woorden van de Staats
commissie van 1910) „en de wetenschap
aan het licht hebben gebracht'-. Zij over
schatte de waarde van het kicsrechtvraag-
sbuk als reëele, maatschappelijke kwesties...
want de kiesrechtleus is althans wat het
algemeen mannenkiesrecht belangt, niet
ontstaan een reëele behoefte, cloch uit po
litieke agitatie.
En dat zij ook de. waarde van deze*
kwestie als politiek element heeft over
schat, dat zou ze aia het met de „Bevredi-
gingscommissie" blijft haperen, nog wel
eens hard kunnen ondervinden.
Het is jammer, dat de Regeering, ten on
rechte, in de kiesrechtkwestie „het alles
beheerschende proDieem" heeft gezien.
Deze Grondwetsherziening is dientenge-
volgo ingezet als een miskenning van veel,
dat evenveel, niet meer, aandacht
waard was.
De „ARNHEMSCHE COURANT" aoht
de voorstellen „een loyale, zeer milde ver
vulling" van de be-lofte, in 1913 gedaan.
Tegenover de ontkenning dei' Regeering,
als zou het kiesrecht een „aangeboren"
reoht zijn, stelt het blad zijn theorie
O. i. is het kiesrecht wel degelijk een
geboorterecht voor eiken burger, die naast
do lusten ook de lasten vam het Staatsbe
stuur heeft te dragen. Dooh zocxals dn het
diagelijksch leven niet allen het hun krach
tens geboorte toekomend reoht bunnen uit
oefenen, «oo achten we een onthouden vajn
het geboorterecht aan den staatsburger een
gewettigd iets, wanneer zijn toestand daar
toe aanleiding geeft. Wat intussohen nliet
verhindert, dat het geboorterecht geboor
terecht blijft.
In hetgeen wo hier zeiden, zal de lezer
ook de verklaring vinden, waarom we niet
vam harte verheugd zijn over het feit, dat
het nieuwe ontwerp „de bedeelden" als kie
zers toelaat. Zoo, ini algemeenen zin geno
men, ao'hten we dit een gevaardfo bedoe
ling zal een scherp zwaard blijken te zijn
in de handen van fanatieke bedeelers.
„DE STANDAARD" schrijft:
Het voorstel tot Revisie van Art. 80 c. s.
is er dam nu, en ziet er voor Rechts zoo
soherp mogelijk uit.
Zooals het -daar ligt, is het een op haren
en snaren zetten van heel onze politieke
toekomst. En zulks niet het minst daar
door, dat het voorstel zeer beslist strekt
om do maoht vam den Grondwetgever in
te perken, en van den gewonen wetgever uit
te breiden.
Zelfs de zoo uiterst gewichtige vraag,
op wat manier de vrouw actief en passief
op politiek terrein mee op zal kunnen trek
ken, wordt feitelijk geheel aan den gewonen
wetgever ter beslissing gelaten. De Grond
wetgever zal er i e ts vam zeggen, maar het
laatste en conclude© rende woord blijft aan
den gewonen wetgever.
Dit verscherpt uiteraard de wederzijclsöhe
verhouding.
Is toch eenmaal de Revisie er door, en
treedt cr dan een Kabinet van Links voor
de nadere uitvoering op dan weet men voor
uit, hoo ons niets zal gespaard worden,
©n lioo men ten ©lotte zelfs ons bestaans
recht als politieke partij zal pogen te-niet
te doen.
Het is daarom zoo bedenkelijk, dat thans
art. 80 reeds inkwam, terwijl art. 192 nog
in de commissoriale bureaux wordt opge
houden.
Het sohijnt, zegt het blad dan, dat er nog
niet veel kams is, dat de on de r wijs-ooramÜs -
sie over art. 192 tot een vergelijk komt.
Men weet er wel niet va-n, maar reten
hebben allo commissoriale muren, en voor
zoover nu dit zeker niet geheel onware ge
rucht doordrong, ontving men allerminst
den indruk, dat wat verwacht wordt, spoe
dig komende is.
Zelfs door de muren heen ontwaart men
nog steeds zekere spanning.
Daar er nu intussohen geen denken aan
is, dat de definitieve uitslag over art. 80
vallen kan, tenzij ook art. 192 een gorec-de
uitkomst belooft, is het niet anders aan te
nemen, dan dat de eindbeslissing over beide
artikelen saam zal moeten vallen
Dit wijst op uitstel van beslissing.
Misschien zelfs in dien zin, dat de eind
stemming niet te wachten is, dan nadat de
vrede an Europa hersteld zal zijn.
En dit vooral geeft vrijheid, om den scher
pen aanval op Reohts, die nu in art. 80 ge
schiedt., niet a-ls alle verhouding storend op
te vatten.
„HET HUISGEZIN" merkt op:
Eigenaardig is, dat minister Cort van der
Linden ten opzichte van het vrouwenkies
recht niet gebonden aan maatschappelgken
welstand, niet het advies volgt van den
heer Cort van der Linden, lid der Staats
commissie van 1910, maar van zijn medeleden
dier commissie, de professoren Drncker en
Oppenheim.
Evenals het ook eigenaardig is, uat de
Minister thans ten aanzien van het onder-
wijs-artikel der Grondwet met meer onder
schrijft, wat de heer Cort van der Linden
als lid der Staatscommissie in 1912 als
zgn inzicht te kennen gaf.
Het blad voorspelt aan het slot van de
beschouwingen:
.Warme sympathie zal het wetsontwerp,
hoofdzakelijk omdat het voor vrouwenkies
recht den grendel van de deur schuift, aan
de rechterzijde maar schaars vinden, en in
dien men het niet bij voorbaat afwijst, is
zulks vooral te danken aan het vooruitzicht
eener bevredigende regeling van het onder-
wijs-vraagstuk.
Bovendien is het nog met zoo zeker, dat
het wetsontwerp er ongewijzigd komt, al
poogt „HET VOLK" reeds dadelijk door,
afschaffing der Eerste Kamer, kiesrecht op
21 jaar en vastlegging van algemeen vrou
wenkiesrecht in de Grondwet te vragen, het
geen Cort van der Linden voorstelt als
minimum in de wacht te sleepen.
„DE RESIDENTIEBODE"' betreurt, dat de
stemplicht niet opgenomen wordt.
Veelal is vooropgezet, dat gezien de
misère der slechte opkomst bij verkiezin
gen stemplicht bg' Algemeen Kiesrecht
hoort, wijl als die niet werd ingevoerd, de
ellende niet meer zou te overzien zijn. Het
kiezers jagen, dat reeds zulke verhoudingen
aannam, zou nog schromelijker worden ver
zwaard. Men weet immers, dat al die voor
opgezette „kiesrechtliefue" bij het volk mets
dan lak is. Nu wordt de mogelijkheid voor
het invoeren van stemplicht wel openge
steld, maar de voorstellen spreken er alleen
van, dat „de verplichting om van het kies
recht gebruik te maken, door de wet Kan
worden opgelegd." Voorshands zal het dus
wel niet g-ebeuren.
„HET GENTRUM" zegt:
Dat de ingediende Grondwetsherzienings-
ontwerpen zich bepalen tot het kiesrecht-
vraagstnk, dat daarbij wel een grondige wij
ziging van art. 80, maar niet van art. 192
wordt voorgesteld, baart teleurstelling.
Ongetwijfeld is liet kiesrecht-artikel, zoo-
als het constitioneel geredigeerd was, ver
ouderd; maar. van het onder wgs-artikel kan
met evenveel recht hetzelfde worden gezegd.
Met nog méér recht zelfs, wijl bg de laat
ste Grondwetsherziening, circa een kwart
eeuw geleden, wel de grondslagen van
het kiesrecht; maar niet die van de onder-
wijswetgeving werden vernieuwd.
Te grooter zal de teleurstelling zijn, nu
de bevredigmgs-commissie ook aan een ver
anderd art. 192 haar aandacht en krachten
wijdde.
Blijkbaar ligt het in de bedoeling der Re
geering, dat het initiatief ten deze gekéél
van de Kamer zal uitgaan.
Maar waarom moet in tweeën en langs
verschillende wegen worden beproefd, wat
rationeeler in één greep en samenvatting
lean geschieden?
Een tot voldoening stemmend antwoord op
deze zich vanzelf opdringende vraag, ligt
zeker niet voor de hand.
Naar algemeen gevoelen, zal een herzie
ning van het onderwijs-artikel der Grond
wet niet kunnen uitblijven.
Het vigeerende artikel is immers te zeer
in strijd. met de rechtmatige wenschen van
een zeer groot deel der bevolking niet
alleen, maar ook met den staat van zaken,
zooals die zich in den loop der jaren heeft
ontwikkeld.
Het past in 't geheel niet meer bij dsf
werkelijkheid; het is daarvan veeleer de car
ricotuur geworden.
Maar juist daarom bestond er voor* Je
Regeering alle aanleiding, de zaak ter handT
te nemen.
Onderwijs aan Gemobiliseerde Troepen,
Het ligt in de bedoeling van de militaire
autoriteiten, om gedurende den winter do
mobiliseerden in de gelegenheid te stellen,
hun algemeene ontwikkeling te vergrootem
Met liet oog daarop zullen cursussen gehou
den Worden, waarbg de lesuren vallen ge-,
deeitelijk in, gedeeltelijk Buiten de dienst*
uren.
Het onderwijs zal zooveel mogelijk gege
ven worden door leerkrachten uit den troep;
het ligt echter voor de hand, dat niet bij' allo.
onderdeelen voor alle vakken onderwijzer^
vooihgnden zrjn.
Zoo is de commissie, belast met de rege
ling van het onderwijs bij de Infanterie te
Noordwrjk, er niet in geslaagd oen leeraar
te vinden voor Land- en Tuinbou\v-onderwgs>
voor machinefceekenen en voor Esperanto.
De commissie vertrouwt, dat er onder de'
onderwgskrachten uit de omgeving gullen
zgin, die, tot het bereiken van haar doel,
geestelijke verheffing van de ge mobiliseer
den, willen medewerken, en noodigt (lezen uit,
zich te wenden tot den secretaris van de
Onderwij'soommissie voor do Infanterie te
Noordwijk:
H. J. MATHLENER LODERUS,
Reserve 2de luitenant.
Noordwjjk, 3 November '15.
„Tuinstadwijk".
Mijnheer de Red
Vergun mij een plaatsje in Uw veel ge
lezen blad naar aanleiding der vergadering
van Zaterdag j.l. (30 October), inzake de
Vereeniging „Tuinsfcadwijk", alhier.
Den heer Kuiper gaat het als dat het
schrijver dezes wel eens is gegaan, als hij
een strop had; in de theorie gaat alles
goed, maar in de practijk valen de theore
tische berekeningen, en men komt niet van
den strop af zonder verlies to nemen, of
als men dit niét wil, wordt de strop tel
kens grooter.
Genoemde heer Kuiper wil de terreinen
achter Bakker-Korf-straat en de andere
straten achter de Haarlemmer trekvaart
exploiteeren als bouwterrein, en begint me'
aan enkele personen, die, naar ik meen, op
het gebied van bouwterrein-exploiteeren
leeken zijn, een berekening te maken, die
in theorie opgaat (behalve de vergeten
posben), maar in do practijk danig zal fa
len.
De kostprijs der woningen, met inbegrip
van den grond zal zijn f 2500. Af voor grond
f 500. Blijft voor den bouw f 2000.
Maar hier spelen genoemden heer de ver
geten posten danig parten; ten eerste de
kosten van den architect, ten tweede de
kosten van ophooging van het bouwter
rein (wat l-\ M. te laag ligt), en ten derde
de fundeering, die in deze stadswijk belang
rijk meer kost dan elders. Daar de onder
grond tot op 10 M. diepte in hoofdzaak be
staat uit derrio en veengrond, zal een be
tonnen pla-at onvoldoende blijken, en zal
oen paalfundeering van voldoende lengte
onder deze huisjes noodzakelijk zijn.
Door een en ander zal do bouw belang
rijk meer kosten, en in verband daarmede,
Roman naar het Engel6ch.
(Nadruk Verboden).
69 (Slot)
„Neen, ik zal niet gaan zitten", verklaar-
do hij haastig en ietwat gejaagd, „ik kwam
maar even binnen. Er staat buiten een rij
tuig op mij te wachten. Eigenlijk kwam ik
bi nen om afscheid te nemen."'
„Afscheid te nemon?" vroeg Miriam.
„Niet voor lang, hoop ik. Ik ga nu heen
om mij aan to geven.''
„Maar waarom vanavond 2" vroeg Con
quest* „Waarom zoo'n haast?"
„Omdat ik hun voor wil wezen. Zij hebben
mij in hot oog. Ik vermoedde dat gisteren al
en vandaag weet ik het zeker. Ik wensch te
to nen, dat ik niet bang voor hen ben, en
dus ga ik hun gastvrijheid voor vannacht vra-
g6D. Ik heb mijn valies in het rijtuig en alles
behoorlijk in orde. Ik kon echter niet gaan
zonder nog een laatste woord met je te wis
selen. oude vriend, en ik was van plan u
dan op te zoeken, miss Strange." Maar nu
ik ii hier vind
„Behoef je dat niet te doen," vulde zij op
gewekt aan. „Ik ben blij. dat ik je tijd Kaa
besparen. Ik vertrouw, dat we je niet lang
zuilen behoeven te misson, en daar ik weet,
dat je verlangt to gaan, kan ik je slechts het
beste toewenschen en mij in je vertrok ver
heugen."
Zij stak haar hand uit, vrijmoedig on flint,
als iemand, die niet bevreesd is. „En nu,
voegde zij er, zich tot Conquost keerend, oij,
„verzoek ik je mij naar mijn auto te bron
gen. Ik zal je met Ford alleen laten, daar ik
weet, dat gij samen nog het een en ander
hebt te regelen."
Ford protesteerde, maar zij raapte haar
handschoenen en bont bijeen en beide man
nen begeleiden haar naar do straat.
Het was een najaarsavond, druilerig en
donker. Over de geheele Fifth Avenue weer
kaatste het vocht op het plaveisel het licht
der cleotrische lampen als beslagen spiegels.
Er waren weinig voetgangers, maar een auto
snorde af en toe woest uit de duisternis en
verdween weer daarin. Daar er goen an
dere menschen te zien waren, trokken twee
mannen, die in den regen stonden, de aan
dacht van de drie, die samen Conquest's
stoep afkwamen.
„Daar zijn ze," zei Ford eensklaps. „Drom
m'ols, ze zijn rnij voor geweest."
Onwillekeurig greep Miriam zijn arm, toen
een van de twee vreemdelingen, verontschul
digend, nader trad.
„U £s mijnheer John Norrie Ford, niet
waar V
*Dio ben ik."
„Het spijt mij zeer, mijnheer, maar ik heb
bevel gekregen u in hechtenis te nemen."
„Heel goed," zei Ford opgeruimd. „Ik was
juist op weg naar u. U zal mijn valies in het
rijtuig vinden. Wij gaan rijden, als het u
hetzelfde is."
„Ja, mijnheer. Zeker, mijnheer."
De man trad beleefd een paar stappen
achteruit, terwijl Ford zich tot zijn vrienden
wondde. Hij zag er opgewekt uit. En Mi
riam's gelaat straalde bij de gedachte aan
zijn op handen zijnden triomf. Alleen Con.
quest zag betrokken en bleekhij huiverde
in den regen en toonde zorg en vrees.
„Ik geloof niet, dat er nog iet§ bijzonders
te zeggen valt,'' merkte Ford op met de
onhandigheid van een eenvoudige natuur ia
een oogenblik van zenuwachtige spanning.
„Ik weet mijn dankbaarheid niet goed te
toonen. Mius Strange woet dat al. Maar die
is hier binnen," hij tikte tegen zijn borst
mot 'n karakteristiek gebaar „heel groot,
heel heilig."
„Dat weten we," zei Conquest met ge
smoorde stom en even verlegen als Ford.
„Nu, dan, vaarwel."
„Vaianwel."
Na ieder hartelijk de hand tc hebben ge
drukt, begaf hij zich naar hot rijtuig. Eén
van de twee vreemdelingen nam naast den
koetsier op den bok plaats, terwijl (ie an
der het portier voor Ford opende om nem
te laten instappen. Zijn voet was reeds op
de trede, toen Miriam riep: „WachtI"
Hij keerde zich tot haar, toen zij over het
natto plaveisel op hein toekwam.
„"Vaarwel, vaarwel," fluisterde zij weer, ea
zijn gelaat naar hot hare toetrekkend, kuste
zij hem, zooals zij hem eens tc voren had
gekast, aan don oever van het meer Cham-
plain.
Toen zij achteruit trad, droeg Ford's ge
laat de verheven uitdrukking van een rid
der, die de wijding voor zijn taak hééft ont
vangen. Zelfs do beide vreemdelingen bogen
hun hoofden. Voor Miriam zelf was het zegel
gedrukt op een verleden, dat nooit her
opend kon worden. Zij voelde, dat het voor
goed was afgesloten, toen zij, naar Conquest
terugkeerend, het portier hoorde dichtslaan
en het rijtuig wegrollen. Het scheen haar,
dat Conquest voor haar terugdeinsde, toen
zij hem naderde.
„Je komt toch morgen? Ik zal om,wijf uur
thuis zijn."
Conquest had haar in haar auto-gezet, de
plaids over haar heen getrokken en sloot nu
het portier. Terwijl hij dit deed, merkte zij
iets langzaams en gebrokorts in zijn bewegin
gen op. Uit het open raampje leunend, stak
zij he-rn Kaar hand toe, maar hij raakte die
nauwelijks aan.
„iNeen," zei hij heesch, „ik zal morgen niet
komen."
„Dan overmorgen."
„Neen, ook overmorgen niét."
„Wel, kom dan als je kunt. Als je heb
mij laat. weten, zal ik thuis blijven, wanneer
het ook moge zijn."
„Je behoeft niet thuis te blijven. Ik kom
niet meer.''
„O, zeg dat niet Zeg dat niet," smeekte
zij „Je doet mij verdriet."
„Ik kan niet komen, Miriam. Zie je dat
niet in? Is dat niet duidelijk genoeg? Ik kan
niet komen. Ik meende dat wel te kunnen.
Ik trachtte te denken, dat ik je zou kunner
behouden, ondanks alles. Maar ik kan
niet. Ik k a n niet."
„Je kunt mij behouden als ik blijf. H
wensch to blijven. Je moet mij niet laten
gaan. Ik wil, dat je gelukkig, wordt. Je ver
dient het. Je hebt zooveel voor mij gedaan
cu voor hem."
Bij den nadruk op dat laatste woord eo
iets triomfantelijks en verrukts in haar toon,
dat zij niet kon bedwingen, week hij plotse
ling tot midden op het trottoir achteruit.
„Vooruit, Laporte," zei hij op scherpen
toon tegen den chauffeur. „Miss Strange ir
gereed."
„Neen, neen," riep Miriam, hem haar beide
handen toestekend. „Ik ben niet gereed.
Houd mij. Ik wil blijven."
„Voorwaarts!" riep hij streng, toen dv,
chauffeur aarzelde. „Miss Strange is geheel
gereed. Zij moet gaan."
Op den kant van hert. trottoir staande, keek
hij de auto na, die weggleed in do mistige,
door de lantaarns verlichte duisternis. Hi?
zag nog, hoe zij het rijtuig inhaalde, waarin
Norrio Ford juist was weggereden. Toen de
twee voertuigen naast elkaar uit zijn gezicht
verdwenen, wist hij dat Ford en Miriam zi)
aan zij het leven ingingen.