Woeiisdag S September
Eerste !öla,dL. flo 19]5.
Persoverzicht
ingezonden.
Be wIM©
No, 17034-
De begrooting van den Arm en-
aad. fZij, die de verslagen van de Leid-
gcho Gemeenteraadsvergaderingen volgen,
iullöö ziek herinneren, dat bij de behandeling
ran den Armenraad, verleden jaar op som
mee posten captie werd gemaakt. Bij die
gelegenheid gaf de Voorzitter als zrpi mee
ding te kennen, dat volgens art. 62 der Ar
menwet de gemeenteraad deze begrooting
iad aan te nemen of naar den Armenraad
terug te zenden, doch dat het niet geoor
loofd zou zijn afzonderlijke posten te be-
jnoeiën. Mr. Aalberse, hoewel hij het met
lc-n voorzitter 'eens was, dat de Raad de ge
hele begrooting diende goed to keuren,
vsat toen ook is geschied, was echter over de
beteekenis van art. 62 der Armenwet niet
zoo beslist als jhr. De G'rjselaar.
Onder den titel De begrooting van
den Armenraad wordt in No. 3451 van
het „WEEKBLAD VOOR DE BURGERLIJ-
BE ADMINISTRATIE" (hoofdredacteur par.
dr. II. Vos, alhier) aan deze kwestie een
hoofdartikel gewijd.
Met ,een zinspeling op de verleden jaar,
gevoerde discussie, zegt de schrijver o.a.:
Nu binnenkort bjj het vaststellen der ge-
ïueontebegrooting dit punt opnieuw ter spra
ke kan komen, kan het zijn nut hebben hierop
de aandacht te vestigen. "Wij weten niet
pf (ltet ook in andere gemeenteraden als in
Üen door ons bedoelden soortgelijke, twijfel
over den zin van art. "62 der Armenwet is
gerezen. In dien van Meppel althans niet,
vaar men, blijkens het Kon. Besluit van 5
Juli 1915 weigerde, zij het ook ten onrechte,
'n bepaaldon post uit de begrooting van den
'Armenraad op de gemeent-èbegrooting over
te brengen.
Een andere opvatting is o.i. ook niet wel
mogelijk.
Allereerst zou het gemeentelijk budget
recht al weinig te beteekenen hebben, wan
neer de Raad verplicht was, de begrooting,
dio de Armenraad goedvindt "hem voor te
leggen, ongewijzigd over te nemen of
haar geheel te verwerpen, wat op grond
van het eerste lid van art. 61 der Armenwet
onmogelijk is.
Bovendien echter, zegt het tweede lid van
s\ van het Kon. Besluit van 23 Nov. 1912
no. 352), dat, zoodra de Gemeen
teraad de gemeentebegroting heeft vastge
steld, B. en W. aan den Armenraad mede-
deelen in hoever daarbj aan zijn begroo-
tingsvoorstel gevolg is gegeven. Hieruit blijkt
dadelijk, dat de Gemeenteraad bevoegd is
slechts gedeol lelijk aan dat begrotings
voorstel gevolg te geven, ma.w. posten, uit
begrooting van den Armenraad niet over
te dg men.
Acht de Armenraad zich daarover be
zwaard, dan wijst art. 62 der wet hem den
weg, dien hij daartoe te volgen heeft.
In gemeenten, waar met een onafgebro
ken beroep, op den nood'der tijden als
of die nood alléén voor die gemeente en
niet voor haar ingezetenen bestaat het
jercenlage van heffing der inkomstenbelas
ting en de prijs voor het gebruik van ge
meenteinrichtingen sempre crescendo wor-
üen opgevoerd, waar a's tegemoetkoming
!Q die steeds zwaardere heffingen de invor
dering daarvan met veel grooteren aandrang
dan in normale tijden plaa's vindt, waar het
bestuur door de Regeering moet worden
herinnerd aan een meer humane toepassing
van de voorschriften betreffende de uitbe
taling der vergoedingen op "het stuk van
kostwinnerschap of van die betreffende de
inning van schoolgelden, (heeft de s -hrijver
bier aan Leiden gedacht? Red.) kan mc-n
>y de vaststelling van de aanstaande ge-
ïneentebegrooling zijn nut doen met de be-
VoGgdheid van den Raad om op elk gebied,
waar dit mogelijk is, een weelde te keeren,
die weinig past bij de klachten der gemeen
ten over den druk der lasten, die deze bui
tengewone tijd! (haar oplegt. Op dit gebied
legt ook de bevoegdheid die artikel 62 der
Armenwet den Gemeenteraad toekent.
„DE ROTTERDAMHER" schrijft:
Het eerste Eedswetteken werd als ver
dacht „liberalistisch ooft" geweerd van den
parlementairen disch.
Of thans aan de tegenstemmers gaver
vruoht wordt aangeboden 1
Wij meonen dit te moeten betwijfelen.
De inhoud tooh komt hierop n-cer, dat
de verplichting wordt gesteld, dat elk den
eed aflegt, ook hij, die „niet tot een gods
dienstige gezindheid"" behoort.
Van die verplichting worden echter vrij
gesteld lo. degenen, die bohooren tot een
godsdienstige gezindheid, welke den eed
verbiedt, en 2o. degenen, <lie tegen het af
leggen van den eed gewichtige gemoeds
bezwaren hebben.
Nuchter beschouwd komt het dus hierop
neorieder is verplicht om den eed af
te leggen, maar als men het niet doet,
is hot ook goed.
Verwonderen zou het ons niet, indien me
nig tegenstemmer natuurlijk m stilte
zuchtte zoo zijn 'wij van den wal geraakt
in de sloot
Immers 't cardinale onderscheid tusschen
het verworpen ontwerp en 7t nu ingediende
bestaat daarin, dat <le gemoedsbezwaren,
die do codsweageraar had bij de eerste re
geling, d*x>r den rechter moesten worden
I gekeurd
Nu lieefb de rechter het hoofd te bukken
en legt de getuige liever geen eed af, dan
is het uit.
Geen wonder, dat het liberale „V ader-
land" rich hiierover verheugt, want dat
toebsingsrccht is „in strijd met de liberale
beginselen
Door dat toetsingsrecht kwam juist dui
delijk aan hot licht hoe het afleggen van
den eed regel, normaal was en de belofte
abnormaal
Met de opheffing van dit onderzoek der
bezwaren is feitelijk vrije keuze gegeven en
de eed facultatief gesteld.
Het zal velen ietwat duister zijn hoe dit
voorstel do moerderheid zal moeten halen,
indien gelet woTdt op de gronden, door de
tegenstemmers in do Eerste Kamer ont
wikkeld
Van eenige meerdere toenadering van
dit wettekon tot de rede van dr. Kuyper
bespeuren wij niets.
Zeker is het een noodregeling zij is
slechts tot 1 Januari 1919 van kracht.
Maar dat tijdelijke kennen wij, en aan
genomen, dat het inderdaad een tijdelijke
solutie is, mag dan zoo maar zonder meer
ettelijke jaren de losmaking van den eed
in ons rechtsleven worden geduld
Wij braai den van nieuwsgierigheid om te
hooren, waarin dit ontwerp zieh gunstig
van het eerste ondersohcidt on niet even
zeer als booze uitwas van revolutionaire
leerstellingen moet worden begroet.
Zoodra wij er meer van weten, zullen
wij het eerlijk vertellen
Het „"WEEKBLAD VAN HET RECHT"
laat zich over het nieuwe ontwerp waar-
j deerend uit. Het schrijft o.m.
Het ontwerp handhaaft de verplichting
tot eedsaflegging als een aan iedereen op-
gelegden plichtde formuleering is zelfs
nog ©enigszins scherper dan in het ont-
werp-1914. Doch do regeling, die wordt
voorgesteld, is heel wat minder boos dan de
lezing van het eerste artikel zou doen ver
moeden. Immers, volgens art. 3 zal de eed
door do belofte mogen worden vervangen,
indien de te bccedigen persoon bij do be-
eediging verklaart tegen het afleggen van
eeden gewichtige gemoedsbezwaren te heb
ben. Het toetsingsrecht door den rechter,
het beginsel van heb vorige ontwerp, is ver
vallen. In do M. v. T. op het nu ingedien
de ontwerp wordt er nadrukkelijk op ge
wezen, dat het stelsel van vrije keuze niet
in het ontwerp is opgenomen. Dit is in zoo
ver waar, dat de te beëedigon persoon niet
zonder meer tusschen eed of belofte kie
zen maghij moet, om den eed door de
belofte te mogen vervangen, vorklaren, dat
gewichtige gemoedsbezwaren hem het af
leggen van eeden verbieden. Natuurlijk kan
ieder zoodanige gemoedsbezwaren voor
wenden, doch ongetwijfeld zal menigeen,
die, geheel vrij, een belofte en niet een
eed zou afleggen, er voor terugschrikken
gemoedsbezwaren te huichelen, die niet bij
hem bestaan. Het aantal beloften zal dus
minder worden jian bij een geheel vrije
keuze.
Het „Weekblad" herinnert er aan, dat
het thans als tijdelijk voorgedragen stelsel
overeenkomt met hetgeen het blad
vroeger verdedigde, betuigt zijn instem
ming en verheugt zich, dat, nu goen rege
ling kon worden tot stand gebracht, dde
door alle partijen als een compromis zou
zijn aangenomen, er een wordt voorgedra
gen, die juister en beter is dan die van het
vorige ontwerp.
„HET VADERLAND'' m^.nt, dat het
TWEEDE EEDSWETJE weinig kans heeft
de veilige haven niet te bereiken naarde-
maal daarbij ter verzekering van den rechts
toestand belangrijke concessies aan de Rech
terzijde zijn gedaan.
De eerste is wel het stringent tijdelijke
karakter van de regeling, dat Thans zoo naar
voren wordt gebrachtdat, in tegenstelling
van het door do Eerste Kamer verworpen
ontworp, hetwelk den naam dra ïg van „iNa
dere regeling van het Eedsvraagstuk", het
thans ingediende tot titel heeft„Tijdelijke
nadere voorziening betreffends het eecls-
vraagstuk."
Ecxi tweede concessie is, dat is prijsgege
ven do bevoegdheid van den rechter om de
verklaring van het bestaan van gemoedsbe
zwaren te toetsen. Het blad verheugt er zich
ovor, dat de Minister deze concessie heeft
gedaan, want in de eerste plaats is 't toet
singsrecht in strijd met de vrijzinnige begin
selen, en in de tweede plaats is het niet ze
ker, dai alle onze rechters bij de uitoefening
daarvan zich op dat hoogo standpunt zou
den plaatsen, dat de Minister wenschte in
genomen te zien.
Waar nu de regeling zoo is geworden, dat
iedereen tot de belofte ot bevestiging wordt
toegolaten, die bij do beëediging verklaart
tegen het afleggen van eeden gewichtige be
zwaren te gevoelen, is indirect aan de grou-
fcó grief van den heer Van Wijnbergen tege
moetgekomen, die hij tegen het cer:te ont
werp had, n.l. dat de geloovige bij den onge-
loovige zou worden achtergestold, in zoover
re als de eerste slechts bij deu rechter geloo'
zou verdienen, als hij den eed aflegde, ter
wijl de laatste op zijn enkele woord van
waarheid zou worden geloofd
Is er dus voor Rechts heel wat in het nieu
we ontwerp, dat liaar daarmee vrede kan
doen hebben, ook Links zal moeilijk anders
kunnen zeggen, dan dat dit ontwerp verbe
tering is. Reeds de afschaffing van het toet
singsrecht, maar nog grooter voordeel is het,
dat de eed hierbij niet moer gevergd kan
worden van wie er principieel bezwaar te
gen heeft al zal bet conscientio-examcn om
uit te maken of eigen bevwareu tegen den
eed nu juist „gewichtig" zijn voor een con
sciëntieus man niet altijd even gemakkelijk
zijn.
„HET CENTRUM" zegt:
Het nieuwo ontwerp vindt tot dusver een
tatnclijk waardeerende ontvangst in de pers
waarvan intussehen nog slechts alleen, of bij
na alleen, de liechtsche organen zich uit
lieten.
Geheel bevredigd is mon niet er zijn be
zwaren en bedenkingen.
Maar zou men zich onder de gegeven om
standigheden wel een regeling kunnen den
ken, die èn voor Rechts èn voor Links ge
heel bevredigend was?
Ook in den boezem zeiven van meer dan
één partij loop en de meeningen uiteen.
Het is een regeling op proef, gebonden aan
het bestek van zeer enkele jaren, welke thans
aangeboden wordt.
En waar bovendien dit ontwerp gunstig
afsteekt bij het vorige, door de Eerste Ka
mer verworpen, laat liet zich aanzien, dat
do Kamers ditmaal tot een accoord zullen
kunnen komen.
Te meer, wijl verdere vertraging óók haar
bezwaren, en zeer ernstige, met zich brengt.
„DE NEDERLANDER" komi in eeahcofd-
aitikel, getiteld Mytilene en het recht
op, tegen de bewering van het weekblad „DE
TOEKOMST", dat Engeland door de in-be-
zit-neming van het eilandje Mytilene tegen
wil en dank de bezetting van België door
Duitschiand als gerechtvaardigd heelt er
kend. In dit verband vraagt „DE NEDER-
DER":
"Had Engeland de neutraliteit van Grie
kenland gegarandeerd? Loopt dit land go-
vaar van als zelfstandige slaat te zullen ver
dwijnen, als volk ten onder te zullen gaan?
Is er één mogendheid, die Griekenland er
een verwijt van zou kunnen maken aan
het Engelsche leger geen weers'and ti heb
ben geboden? Is er één bewoner van Myti
lene gedood, één hu:s verbrand, één onher
stelbaar nadeel berokkend, zooals dit in Bel
gië geschied i -, welk land, ook krachtens
het nog in 1910 onderleekcod trac'.aat, ver
plicht was zich met allo beschikbare mid
delen tegen den invaller ts verweren?
Indien dit allee geheel anders is, gaat
dan de conclusie van „DE TOEKOMSTop?
En dan deelt het blad de volgende philip
pics uit:
Br zijn in ons kleine landje tal van groo-
te geesten, die zich een beetje over onze
geringheid en k'einheicl schamen, en zich
min of meer vereerd zouden gevoelen, in
dien zij arm in arm met het groote Duiisch-
land mochten wandelen. Zij herinneren ons
aan sommige studenten uit de burgerk'asse,
die, om de eer te genieten, met eenige
student-baronnen of -graven nu e:i dan om
te kunnen gaan, zich niet ontzien, hun ouders,
die hen tot studeeren in staat stelden, finan
cieel te gronde te richten.
„DE TOEKOMST" behoort zeker niet
tot die soort lieden; integendeel wil het
w eekblad vóór alles pro Nederlandsch zijn
en blijven.
Maar juist daarom begrijpen wij niet,
waarom het zelfs daar, waar het rechtskwes
ties geldt, zoo vurig het opneemt voor
Duitschiand; dat het met zekere lichtvaar-
dighdd over Dultsch'anTs reohtskre kir gen
heenspringt. Dit is wat ons ook zoo in het
hoofdb'aa der Anti-Revclutionnaire partij
heeft tegengestaan, hetwelk aan het bes aan
van het recht twijfelde, en dan onrecht
durfde goedpraten, omdat er gien krachten
aanwezig zijn, om het recht to handhaven.
Niet slechts, dat het a'gemeone rechtsbesef
daaronder lijdt, ergeF nog is het, dat op
die wijze ook de énige basis ondermijnd
werdt, waarop ons eigen beslaan rust, en
die wij daartegenover heel de wereld kunnen
verdedigen. "Waar wij overal rondom ors zien,
dat het recht van bestaan van kleine staten
wordt genegeerd en dat de groofen der
sarde zich het recht toekennen macht te,
doen gelden boven recht, behooren wij den;
eerbied voor het recht des te krachtiger
te handhaven. Blaar velen onder pna .volk
blijven daarin in gebreke. j
„Nederlandsch Fabrikaat".
Mijnheer de Redacteurl FTf>
Vergun mij eenige ruimte voor ondet^
staand. Bij voorbaat mijn besten dank.
Sinds 21 Mei 1915 is bij Koninklijk beslniti
erkend de vereeniging „Nederlandsch Fa
brikaat", welke Vereeniging zich ten doel
stelt: de bevordering der belangstelling in,
de Nederlandsche nijverheid en van het ge-t
bruik en de vervaardiging van Nederlandsche!
waren. j
Het wil mij voorkomen, dat een zoodanig]
doel, dat wars is van allerlei politieke kleur,
en van ©enigerlei chauvinisme, ons aller,
doel is, of boter gezegd behoort te zijn.
Wat toch is zoo vaak het geval?
Hot groote publiek, dat zijn inkoopen,
doet, oordeelt vaak slechts naar het gebo-,
dene zonder meer. "Wij, Nederlanders, zijn,
zóó gewend, de 'herkomst van eenig voor-,
werp volslagen te negeer en, zoo glad on
verschillig te zijn voor de nijverheid-van-,
eigen-land, dat wij* onbewust vaak, dingen,
koopen, die evengoed van Nederlandschen
oorsprong hadden kunnen zijn, terwijl wij bij
onderzoek later bemerken, buitenlandsche
waren te hebben gekocht. Bedacht men, wat
dat tevens beteekentü Dat beteekent* dat het
Nedcrlandscho geld naar het buitonland,
vloeit, daér de industrieel© centra doet
groeien, en 5w0doer.de onze Nederlandsche.
industrie een moordende concurrentie aan
doet.
Men zal aankomen met to zeggen: Hol
land is zoo klein, kan nooit concurreeren
met het bulten and. Dat is een treurige drog
reden. Immers, grootere fabrieken werken
in hoofdzaak voor overzeescho gewesten en,
trachten evena's de buitenlander, zijn dé-
bcuché in 't buitenland to vinden. Waar geen
belangrijke opdrachten binnenkomen, kan
zich een industrie niet ontwikkelen. Wat
is het voor Nederland buitengewoon geluk
kig geweest, dat de architect van het Vre
despaleis slechts gewerkt heeft met Neder
landsche krachten, zoowel in den vorm van
materiaal-bewerkers als in den vorm van
Nederlandsch fabrikaat. De belangstelling in
het Nederlandsche fabrikaat is wakker ge
worden door aan het Nederlandsch fabrikaat
gelegenheid te bieden zijn belangrijkheid te
demonstreeren. Verschillende inrichtingen'
van nijverheid hebben blijken gegeven, niet
alleen belangrijke opdrachten waardig te zijn,,
doch tevens, dat hun arbeid verre de ver-
schill.nle bui erlar.d-che aanbiddingen over-t
trof. Daardoor hebben zij zich kunnen ont
plooien tot „verbazing" van den Nederlan
der, die niet wist, dat dat nog in onze
bevolking school. Kunnen ontplooientot
herlevende welvaart.
En dan is er in ons Nederlandsche volk
nog wel iets, dat heel erg néér klinkt, doch!
dat toch goed is, even onder de oogen te,
zien. Het Ned. volk in doorsnee is een beetje
parvenuïg. Haalt gauw den neus op voor,
binnenlandsch werk en hemelt gaarne hoog
op de dingen van buiten-af. Waarom? Om,
een zekere superioriteit te toonen. Een ver
hoogd niveau van gevoel, smaak, een be
wijs, gereisd te hebben, hetgeen door-de-
bank gelijk staat met zich gemakkelijk ta
kunnen bewegen. Boven een ander zich die
luxe te kunnen veroorlooven,- enzenz. Een.
licht dédain, met een „smiling"glimlach over
dat burgerlijke in dat kleine landje. Ach, wat
zou 7t? Neen... dan moet men eens in 't
Roman naar het Engelsch.
(Nadruk Vorboden).
V)
Hij had bijna zijn maal verorberd, toen
zij terugkwam.
„Ik heb dit voor u meegebracht," zei
Zr niet zonder een zweem van verlegenheid,
die zij trachtte te verbergen door op een
zoo gewoon mogelijken toon te spreken.
»,Ik zal u telkens meer dingen brengen."
Op een stoel naast d-en, waarop hij zat,
«egde zij ©en paar pantoffels, een paarsok-
ken, een overhemd, een boord en een das.
Hij sprong haast g op, minder in verba
zing dan wel ia verlegenheid.
„Ik kan niets van den rechter Wayne
Aannemen," begon hij te stamelen, maar zij
ried hem in de rede.
,lk begrijp uw gevoelens te dien opzich
te," zei zij eenvoudig. „Zij zjjn echter niet
vnn nir. Wayne, ze zijn van mijn vader. Ik
heb nog veel nieer."
In zijn blijdschap, dat zij Wayne's doch
ter niet was, zei hij onhandig:
Uw vader? Is hij dood?"
Ja, hij is dood. U kan gerust deze dingen
k'iTnicniem Hij zou gaarne iemand in uw
Positie geholpen hebben."
>»In myn rostie? Weet u dan wie
ik ben?"
„Ja; (U Norrie Ford. Ik zag dat dade-
J|k, toen ik gisteravond toevallig over het
«rras liep."
.En is u niet bang voor mjj?"
„Wel een beetje," stemde zij toe, „maar
dat doet er niets toe."
„U behoeft dat niet te zijn," begon hij
le zeggen, maar zij legde hem weer liet stil
zwijgen op*
„Wij moeten nu niet praten. Ik moet de
deur slu'ten en u den geheelen dag in het
donker laten. Er kunnen mannen voorbij
gaan en die mogen u niet hooren. Ik zit te
schilderen in het atelier, zoodat zij niets
zullen vermoeden, als u z'cli maav stilhoudt."
En zjonder hein gelegenheid te geven
weer te öpreken, sloot zij de deur, hem
opnieuw in het donker latend. Door haar
daartoe gedwongen bleef hij zitten en hoorde
al de -bewegingen in de andere kamer; ten
gevolge van de dunheid van het houten
beschot, was het niet mo i ijk te raden wat
zij op -een gegeven oogenblik deed. Hij
wist, dat zij de buitendeur opentrok en
den schildersezel bij den ingang bacht. Hij
wist, dat zij een stoel naderbij schoof en
deed alsof zy ging zitten werken. In de
paar uren van stilte, die hierop volgden,
was hij -overtuigd, dat, wat zij ook met
haar penseel anocht uitvoeren, zij oor en
oog te zijner verdediging openhield.
Wie was zij? Wat ging zijn lot haar
aan? Welke macht had haar aangedreven
om hem te 1veli;en? Zelfs nu nog had hij
nauwelijks haar gezicht gezien; alleen had
hij een indruk gekregen, dat het een ver
standig gelaat was. Hij hield het er stellig
voor, dat zij nog slechts een jong meisje
was bepaald nog geen twintig en
toch ging zij met de beslistheid te werk
van iemand van rijperen leeftijd. Tevens
had zij iets over zich, da-t aan een afstam
ming van wilden deed denken iets on
getemds ten opzichte van de voorschriften
van het beschaafde leven dat hardnek
kig in zijn verbeelding bleef bestaan, al
had hij -er ook geen enkel bewijs voor.
Tweemaal in den loop van den morgen
hoorde hij stemmen. Mannen spraken tegen
haar door de open deur en zij antwoordde.
Eenmaal kon hij hooren wat zij zeide.
..0 neen." riep zjj tegen iemand op een
afstand. „Ik ben niet bang. Hij, zal mij
niets doen. Ik heb Micmac bij me. Ik ben
hier dikwijls den geheelen dag, maar ik zal
nu vroeg naar huis gaan. Neen, merci,"
voegde zij er in antwoord op een voorstel
bij. „Ik wil hier liever niemand hebben.
Ik kan niet schilderen als ik niet geheel
aileen ben."
Haar toon .was luchtig en Ford stelde
zich voor, dat zij onder het spreken tegen
de voorbijgangers glimlachte, die dachten
goed te handelen door haar voor hem te
waarschuwen; doch itnen zjj een paar m'nu-
ten later zacht de deur openduwde, was de
c-nist, die haar meer eigen scheen te zijn, te
ruggekeerd.
„Verscheiden troepjes mannen zijn voor
bijgekomen," fluisterde zij. „Zij koesteren
gean verdenking. En dat zullen zij oo*k niet
doen, als gy u maar stilhoudt. Zd denken,
dat gij hun ontkomen zijt en naar de hout
hakkerskampen zyt teruggekeerd. Hier is
uw lunch", ging zij haastig voort, terwijl
zjj weer voedsel voor hem neerzette.
„Het moet meteen voor middagmaal die
nen. Het zal veiliger zyn, dat ik hier van
daag niet weerkom. U moet niet in het
atelier komen vóór dat u zeker weet, dat
het daar donker is. Geen geluid. Geen licht.
Ik heb een extra-kleedje op de rustbank
gelegd voor het geval, dat gij het van
nacht koud mocht hebben."
Zij sprak gejaagd, fluisterend en toen zij
had uitgesproxen, sloop zij weg.
„U is vreeseiijk go<*i, Luisterde hij
terug. „Wil u mij niet zeggen, hoe u heet?"
„bul!" waarschuwde zij hom, terwijl zy
de deur sloot.
Hij stond stil in de duisternis en roc-rde
zijn voedsel niet aan, maar luisterde naar
het zacht gerits. 1 van haar bewegingen aan
den anderen kant van het beschot Behalve
dat hij geen stemmen meer hoorde, ver
streek de middag op dezelfde wijze als de
morgen. Na verloop van naar het hem voor
kwam, eindelooze uren, wist h'j door scherp
te luisteren, dat zij haar schort aan den
haak hing, haar hoed opzette en haar mand
nam, terwijl Micmac opstond en z'ch schudde, j
Daarop Moot zij de deur van de hut en
deed die aan den binnenkant op slot Hij
verbeclddo zich, dat hij b";na haar voet
stappen kon hooren, terwijl zij zich voort
spoedde over het gras en door het bosch.
Teen eerst verminderde de spanning van
zijn zenuwen; hij liet zich in het donk-er
op zijn stoel neervallen en begen fe eten.
IV.
De twee of drie dag<en, die volgden, ge
leken vrijwel op den eersten. Eiken mor
gen kwam zij hem voedsel brengen en zulke
kleedingstukkc-n, als zij dacht. dat. bij kon
dragen. Gaandewmg had zij hem voorzien
van een geheel ander toilet en, ofschoon
de kleeren hem tamelijk g^ed pasten, lach
ten zij toch samen over de transformatie,
dio hij had ondergaan. Het was de eerste
maal, dat hij haar zag glimlachen, en z^'fs
in de duisternis van hei: kleine vertrekje,
waar zij hem nog altijd hield opgesloten,,
merkte hrj op hoe daardoor haar gewoonlijk
ernstig gelaat verlevendigd en verhelderd
werd. Micmac werd ook vriendelijk; hij be
greep met het instinct van zijn ras, dat
Ford iemand was, die beschermd moest
worden.
„Niemand zou u nu kennen," verklaardé
het meisje, hem met voldoening beschou
wend.
„Waren al deze dingen van uw vader?*
vroeg hij met een hernieuwde poging, om'
achter het g?h:-im van baar persoon te
komen.
,,.Ta," antwoordde zij verstrooid, terwijl
zij hem nog steeds bekeek. Ze zijn
me toegezonden en ik heb ze be
houden. Ik heb eigenlijk nooit geweien waar
om ik dat doel; maar ik veronderstel dat
het was hiervoor."
„Hij moet een groot man geweest zijn,*
waagde Ford weer op te merken.
„Ja, dat mo°t hij geweest znn." antwoord
de zij onbedachtzaam. Onmiddellijk voelend,
dat die erkenning eenige verklaring eischte,
voegde zij er eenmszïns verlegen by. „Ik'
heb hem nooit gezien, ten minste niet, dat
ik nv kan herinneren."
,.Ts hij dus al lang geleden gestorven?"
Na eenige aarzeling antwoordde zij met
tegenzin: „Niet zoo heel lang, omstreeks
vier jaren."
„En toch hadt u hem niet gezi.n. van
kind af aan niet?"
„Daar waren redenen voor. Maar wjj
moeten niet praten. Er kan iemand voorbij
komen en ons hooren."
(Wordt vervolgd), jj