Woeiisdag S September Eerste !öla,dL. flo 19]5. Persoverzicht ingezonden. Be wIM© No, 17034- De begrooting van den Arm en- aad. fZij, die de verslagen van de Leid- gcho Gemeenteraadsvergaderingen volgen, iullöö ziek herinneren, dat bij de behandeling ran den Armenraad, verleden jaar op som mee posten captie werd gemaakt. Bij die gelegenheid gaf de Voorzitter als zrpi mee ding te kennen, dat volgens art. 62 der Ar menwet de gemeenteraad deze begrooting iad aan te nemen of naar den Armenraad terug te zenden, doch dat het niet geoor loofd zou zijn afzonderlijke posten te be- jnoeiën. Mr. Aalberse, hoewel hij het met lc-n voorzitter 'eens was, dat de Raad de ge hele begrooting diende goed to keuren, vsat toen ook is geschied, was echter over de beteekenis van art. 62 der Armenwet niet zoo beslist als jhr. De G'rjselaar. Onder den titel De begrooting van den Armenraad wordt in No. 3451 van het „WEEKBLAD VOOR DE BURGERLIJ- BE ADMINISTRATIE" (hoofdredacteur par. dr. II. Vos, alhier) aan deze kwestie een hoofdartikel gewijd. Met ,een zinspeling op de verleden jaar, gevoerde discussie, zegt de schrijver o.a.: Nu binnenkort bjj het vaststellen der ge- ïueontebegrooting dit punt opnieuw ter spra ke kan komen, kan het zijn nut hebben hierop de aandacht te vestigen. "Wij weten niet pf (ltet ook in andere gemeenteraden als in Üen door ons bedoelden soortgelijke, twijfel over den zin van art. "62 der Armenwet is gerezen. In dien van Meppel althans niet, vaar men, blijkens het Kon. Besluit van 5 Juli 1915 weigerde, zij het ook ten onrechte, 'n bepaaldon post uit de begrooting van den 'Armenraad op de gemeent-èbegrooting over te brengen. Een andere opvatting is o.i. ook niet wel mogelijk. Allereerst zou het gemeentelijk budget recht al weinig te beteekenen hebben, wan neer de Raad verplicht was, de begrooting, dio de Armenraad goedvindt "hem voor te leggen, ongewijzigd over te nemen of haar geheel te verwerpen, wat op grond van het eerste lid van art. 61 der Armenwet onmogelijk is. Bovendien echter, zegt het tweede lid van s\ van het Kon. Besluit van 23 Nov. 1912 no. 352), dat, zoodra de Gemeen teraad de gemeentebegroting heeft vastge steld, B. en W. aan den Armenraad mede- deelen in hoever daarbj aan zijn begroo- tingsvoorstel gevolg is gegeven. Hieruit blijkt dadelijk, dat de Gemeenteraad bevoegd is slechts gedeol lelijk aan dat begrotings voorstel gevolg te geven, ma.w. posten, uit begrooting van den Armenraad niet over te dg men. Acht de Armenraad zich daarover be zwaard, dan wijst art. 62 der wet hem den weg, dien hij daartoe te volgen heeft. In gemeenten, waar met een onafgebro ken beroep, op den nood'der tijden als of die nood alléén voor die gemeente en niet voor haar ingezetenen bestaat het jercenlage van heffing der inkomstenbelas ting en de prijs voor het gebruik van ge meenteinrichtingen sempre crescendo wor- üen opgevoerd, waar a's tegemoetkoming !Q die steeds zwaardere heffingen de invor dering daarvan met veel grooteren aandrang dan in normale tijden plaa's vindt, waar het bestuur door de Regeering moet worden herinnerd aan een meer humane toepassing van de voorschriften betreffende de uitbe taling der vergoedingen op "het stuk van kostwinnerschap of van die betreffende de inning van schoolgelden, (heeft de s -hrijver bier aan Leiden gedacht? Red.) kan mc-n >y de vaststelling van de aanstaande ge- ïneentebegrooling zijn nut doen met de be- VoGgdheid van den Raad om op elk gebied, waar dit mogelijk is, een weelde te keeren, die weinig past bij de klachten der gemeen ten over den druk der lasten, die deze bui tengewone tijd! (haar oplegt. Op dit gebied legt ook de bevoegdheid die artikel 62 der Armenwet den Gemeenteraad toekent. „DE ROTTERDAMHER" schrijft: Het eerste Eedswetteken werd als ver dacht „liberalistisch ooft" geweerd van den parlementairen disch. Of thans aan de tegenstemmers gaver vruoht wordt aangeboden 1 Wij meonen dit te moeten betwijfelen. De inhoud tooh komt hierop n-cer, dat de verplichting wordt gesteld, dat elk den eed aflegt, ook hij, die „niet tot een gods dienstige gezindheid"" behoort. Van die verplichting worden echter vrij gesteld lo. degenen, die bohooren tot een godsdienstige gezindheid, welke den eed verbiedt, en 2o. degenen, <lie tegen het af leggen van den eed gewichtige gemoeds bezwaren hebben. Nuchter beschouwd komt het dus hierop neorieder is verplicht om den eed af te leggen, maar als men het niet doet, is hot ook goed. Verwonderen zou het ons niet, indien me nig tegenstemmer natuurlijk m stilte zuchtte zoo zijn 'wij van den wal geraakt in de sloot Immers 't cardinale onderscheid tusschen het verworpen ontwerp en 7t nu ingediende bestaat daarin, dat <le gemoedsbezwaren, die do codsweageraar had bij de eerste re geling, d*x>r den rechter moesten worden I gekeurd Nu lieefb de rechter het hoofd te bukken en legt de getuige liever geen eed af, dan is het uit. Geen wonder, dat het liberale „V ader- land" rich hiierover verheugt, want dat toebsingsrccht is „in strijd met de liberale beginselen Door dat toetsingsrecht kwam juist dui delijk aan hot licht hoe het afleggen van den eed regel, normaal was en de belofte abnormaal Met de opheffing van dit onderzoek der bezwaren is feitelijk vrije keuze gegeven en de eed facultatief gesteld. Het zal velen ietwat duister zijn hoe dit voorstel do moerderheid zal moeten halen, indien gelet woTdt op de gronden, door de tegenstemmers in do Eerste Kamer ont wikkeld Van eenige meerdere toenadering van dit wettekon tot de rede van dr. Kuyper bespeuren wij niets. Zeker is het een noodregeling zij is slechts tot 1 Januari 1919 van kracht. Maar dat tijdelijke kennen wij, en aan genomen, dat het inderdaad een tijdelijke solutie is, mag dan zoo maar zonder meer ettelijke jaren de losmaking van den eed in ons rechtsleven worden geduld Wij braai den van nieuwsgierigheid om te hooren, waarin dit ontwerp zieh gunstig van het eerste ondersohcidt on niet even zeer als booze uitwas van revolutionaire leerstellingen moet worden begroet. Zoodra wij er meer van weten, zullen wij het eerlijk vertellen Het „"WEEKBLAD VAN HET RECHT" laat zich over het nieuwe ontwerp waar- j deerend uit. Het schrijft o.m. Het ontwerp handhaaft de verplichting tot eedsaflegging als een aan iedereen op- gelegden plichtde formuleering is zelfs nog ©enigszins scherper dan in het ont- werp-1914. Doch do regeling, die wordt voorgesteld, is heel wat minder boos dan de lezing van het eerste artikel zou doen ver moeden. Immers, volgens art. 3 zal de eed door do belofte mogen worden vervangen, indien de te bccedigen persoon bij do be- eediging verklaart tegen het afleggen van eeden gewichtige gemoedsbezwaren te heb ben. Het toetsingsrecht door den rechter, het beginsel van heb vorige ontwerp, is ver vallen. In do M. v. T. op het nu ingedien de ontwerp wordt er nadrukkelijk op ge wezen, dat het stelsel van vrije keuze niet in het ontwerp is opgenomen. Dit is in zoo ver waar, dat de te beëedigon persoon niet zonder meer tusschen eed of belofte kie zen maghij moet, om den eed door de belofte te mogen vervangen, vorklaren, dat gewichtige gemoedsbezwaren hem het af leggen van eeden verbieden. Natuurlijk kan ieder zoodanige gemoedsbezwaren voor wenden, doch ongetwijfeld zal menigeen, die, geheel vrij, een belofte en niet een eed zou afleggen, er voor terugschrikken gemoedsbezwaren te huichelen, die niet bij hem bestaan. Het aantal beloften zal dus minder worden jian bij een geheel vrije keuze. Het „Weekblad" herinnert er aan, dat het thans als tijdelijk voorgedragen stelsel overeenkomt met hetgeen het blad vroeger verdedigde, betuigt zijn instem ming en verheugt zich, dat, nu goen rege ling kon worden tot stand gebracht, dde door alle partijen als een compromis zou zijn aangenomen, er een wordt voorgedra gen, die juister en beter is dan die van het vorige ontwerp. „HET VADERLAND'' m^.nt, dat het TWEEDE EEDSWETJE weinig kans heeft de veilige haven niet te bereiken naarde- maal daarbij ter verzekering van den rechts toestand belangrijke concessies aan de Rech terzijde zijn gedaan. De eerste is wel het stringent tijdelijke karakter van de regeling, dat Thans zoo naar voren wordt gebrachtdat, in tegenstelling van het door do Eerste Kamer verworpen ontworp, hetwelk den naam dra ïg van „iNa dere regeling van het Eedsvraagstuk", het thans ingediende tot titel heeft„Tijdelijke nadere voorziening betreffends het eecls- vraagstuk." Ecxi tweede concessie is, dat is prijsgege ven do bevoegdheid van den rechter om de verklaring van het bestaan van gemoedsbe zwaren te toetsen. Het blad verheugt er zich ovor, dat de Minister deze concessie heeft gedaan, want in de eerste plaats is 't toet singsrecht in strijd met de vrijzinnige begin selen, en in de tweede plaats is het niet ze ker, dai alle onze rechters bij de uitoefening daarvan zich op dat hoogo standpunt zou den plaatsen, dat de Minister wenschte in genomen te zien. Waar nu de regeling zoo is geworden, dat iedereen tot de belofte ot bevestiging wordt toegolaten, die bij do beëediging verklaart tegen het afleggen van eeden gewichtige be zwaren te gevoelen, is indirect aan de grou- fcó grief van den heer Van Wijnbergen tege moetgekomen, die hij tegen het cer:te ont werp had, n.l. dat de geloovige bij den onge- loovige zou worden achtergestold, in zoover re als de eerste slechts bij deu rechter geloo' zou verdienen, als hij den eed aflegde, ter wijl de laatste op zijn enkele woord van waarheid zou worden geloofd Is er dus voor Rechts heel wat in het nieu we ontwerp, dat liaar daarmee vrede kan doen hebben, ook Links zal moeilijk anders kunnen zeggen, dan dat dit ontwerp verbe tering is. Reeds de afschaffing van het toet singsrecht, maar nog grooter voordeel is het, dat de eed hierbij niet moer gevergd kan worden van wie er principieel bezwaar te gen heeft al zal bet conscientio-examcn om uit te maken of eigen bevwareu tegen den eed nu juist „gewichtig" zijn voor een con sciëntieus man niet altijd even gemakkelijk zijn. „HET CENTRUM" zegt: Het nieuwo ontwerp vindt tot dusver een tatnclijk waardeerende ontvangst in de pers waarvan intussehen nog slechts alleen, of bij na alleen, de liechtsche organen zich uit lieten. Geheel bevredigd is mon niet er zijn be zwaren en bedenkingen. Maar zou men zich onder de gegeven om standigheden wel een regeling kunnen den ken, die èn voor Rechts èn voor Links ge heel bevredigend was? Ook in den boezem zeiven van meer dan één partij loop en de meeningen uiteen. Het is een regeling op proef, gebonden aan het bestek van zeer enkele jaren, welke thans aangeboden wordt. En waar bovendien dit ontwerp gunstig afsteekt bij het vorige, door de Eerste Ka mer verworpen, laat liet zich aanzien, dat do Kamers ditmaal tot een accoord zullen kunnen komen. Te meer, wijl verdere vertraging óók haar bezwaren, en zeer ernstige, met zich brengt. „DE NEDERLANDER" komi in eeahcofd- aitikel, getiteld Mytilene en het recht op, tegen de bewering van het weekblad „DE TOEKOMST", dat Engeland door de in-be- zit-neming van het eilandje Mytilene tegen wil en dank de bezetting van België door Duitschiand als gerechtvaardigd heelt er kend. In dit verband vraagt „DE NEDER- DER": "Had Engeland de neutraliteit van Grie kenland gegarandeerd? Loopt dit land go- vaar van als zelfstandige slaat te zullen ver dwijnen, als volk ten onder te zullen gaan? Is er één mogendheid, die Griekenland er een verwijt van zou kunnen maken aan het Engelsche leger geen weers'and ti heb ben geboden? Is er één bewoner van Myti lene gedood, één hu:s verbrand, één onher stelbaar nadeel berokkend, zooals dit in Bel gië geschied i -, welk land, ook krachtens het nog in 1910 onderleekcod trac'.aat, ver plicht was zich met allo beschikbare mid delen tegen den invaller ts verweren? Indien dit allee geheel anders is, gaat dan de conclusie van „DE TOEKOMSTop? En dan deelt het blad de volgende philip pics uit: Br zijn in ons kleine landje tal van groo- te geesten, die zich een beetje over onze geringheid en k'einheicl schamen, en zich min of meer vereerd zouden gevoelen, in dien zij arm in arm met het groote Duiisch- land mochten wandelen. Zij herinneren ons aan sommige studenten uit de burgerk'asse, die, om de eer te genieten, met eenige student-baronnen of -graven nu e:i dan om te kunnen gaan, zich niet ontzien, hun ouders, die hen tot studeeren in staat stelden, finan cieel te gronde te richten. „DE TOEKOMST" behoort zeker niet tot die soort lieden; integendeel wil het w eekblad vóór alles pro Nederlandsch zijn en blijven. Maar juist daarom begrijpen wij niet, waarom het zelfs daar, waar het rechtskwes ties geldt, zoo vurig het opneemt voor Duitschiand; dat het met zekere lichtvaar- dighdd over Dultsch'anTs reohtskre kir gen heenspringt. Dit is wat ons ook zoo in het hoofdb'aa der Anti-Revclutionnaire partij heeft tegengestaan, hetwelk aan het bes aan van het recht twijfelde, en dan onrecht durfde goedpraten, omdat er gien krachten aanwezig zijn, om het recht to handhaven. Niet slechts, dat het a'gemeone rechtsbesef daaronder lijdt, ergeF nog is het, dat op die wijze ook de énige basis ondermijnd werdt, waarop ons eigen beslaan rust, en die wij daartegenover heel de wereld kunnen verdedigen. "Waar wij overal rondom ors zien, dat het recht van bestaan van kleine staten wordt genegeerd en dat de groofen der sarde zich het recht toekennen macht te, doen gelden boven recht, behooren wij den; eerbied voor het recht des te krachtiger te handhaven. Blaar velen onder pna .volk blijven daarin in gebreke. j „Nederlandsch Fabrikaat". Mijnheer de Redacteurl FTf> Vergun mij eenige ruimte voor ondet^ staand. Bij voorbaat mijn besten dank. Sinds 21 Mei 1915 is bij Koninklijk beslniti erkend de vereeniging „Nederlandsch Fa brikaat", welke Vereeniging zich ten doel stelt: de bevordering der belangstelling in, de Nederlandsche nijverheid en van het ge-t bruik en de vervaardiging van Nederlandsche! waren. j Het wil mij voorkomen, dat een zoodanig] doel, dat wars is van allerlei politieke kleur, en van ©enigerlei chauvinisme, ons aller, doel is, of boter gezegd behoort te zijn. Wat toch is zoo vaak het geval? Hot groote publiek, dat zijn inkoopen, doet, oordeelt vaak slechts naar het gebo-, dene zonder meer. "Wij, Nederlanders, zijn, zóó gewend, de 'herkomst van eenig voor-, werp volslagen te negeer en, zoo glad on verschillig te zijn voor de nijverheid-van-, eigen-land, dat wij* onbewust vaak, dingen, koopen, die evengoed van Nederlandschen oorsprong hadden kunnen zijn, terwijl wij bij onderzoek later bemerken, buitenlandsche waren te hebben gekocht. Bedacht men, wat dat tevens beteekentü Dat beteekent* dat het Nedcrlandscho geld naar het buitonland, vloeit, daér de industrieel© centra doet groeien, en 5w0doer.de onze Nederlandsche. industrie een moordende concurrentie aan doet. Men zal aankomen met to zeggen: Hol land is zoo klein, kan nooit concurreeren met het bulten and. Dat is een treurige drog reden. Immers, grootere fabrieken werken in hoofdzaak voor overzeescho gewesten en, trachten evena's de buitenlander, zijn dé- bcuché in 't buitenland to vinden. Waar geen belangrijke opdrachten binnenkomen, kan zich een industrie niet ontwikkelen. Wat is het voor Nederland buitengewoon geluk kig geweest, dat de architect van het Vre despaleis slechts gewerkt heeft met Neder landsche krachten, zoowel in den vorm van materiaal-bewerkers als in den vorm van Nederlandsch fabrikaat. De belangstelling in het Nederlandsche fabrikaat is wakker ge worden door aan het Nederlandsch fabrikaat gelegenheid te bieden zijn belangrijkheid te demonstreeren. Verschillende inrichtingen' van nijverheid hebben blijken gegeven, niet alleen belangrijke opdrachten waardig te zijn,, doch tevens, dat hun arbeid verre de ver- schill.nle bui erlar.d-che aanbiddingen over-t trof. Daardoor hebben zij zich kunnen ont plooien tot „verbazing" van den Nederlan der, die niet wist, dat dat nog in onze bevolking school. Kunnen ontplooientot herlevende welvaart. En dan is er in ons Nederlandsche volk nog wel iets, dat heel erg néér klinkt, doch! dat toch goed is, even onder de oogen te, zien. Het Ned. volk in doorsnee is een beetje parvenuïg. Haalt gauw den neus op voor, binnenlandsch werk en hemelt gaarne hoog op de dingen van buiten-af. Waarom? Om, een zekere superioriteit te toonen. Een ver hoogd niveau van gevoel, smaak, een be wijs, gereisd te hebben, hetgeen door-de- bank gelijk staat met zich gemakkelijk ta kunnen bewegen. Boven een ander zich die luxe te kunnen veroorlooven,- enzenz. Een. licht dédain, met een „smiling"glimlach over dat burgerlijke in dat kleine landje. Ach, wat zou 7t? Neen... dan moet men eens in 't Roman naar het Engelsch. (Nadruk Vorboden). V) Hij had bijna zijn maal verorberd, toen zij terugkwam. „Ik heb dit voor u meegebracht," zei Zr niet zonder een zweem van verlegenheid, die zij trachtte te verbergen door op een zoo gewoon mogelijken toon te spreken. »,Ik zal u telkens meer dingen brengen." Op een stoel naast d-en, waarop hij zat, «egde zij ©en paar pantoffels, een paarsok- ken, een overhemd, een boord en een das. Hij sprong haast g op, minder in verba zing dan wel ia verlegenheid. „Ik kan niets van den rechter Wayne Aannemen," begon hij te stamelen, maar zij ried hem in de rede. ,lk begrijp uw gevoelens te dien opzich te," zei zij eenvoudig. „Zij zjjn echter niet vnn nir. Wayne, ze zijn van mijn vader. Ik heb nog veel nieer." In zijn blijdschap, dat zij Wayne's doch ter niet was, zei hij onhandig: Uw vader? Is hij dood?" Ja, hij is dood. U kan gerust deze dingen k'iTnicniem Hij zou gaarne iemand in uw Positie geholpen hebben." >»In myn rostie? Weet u dan wie ik ben?" „Ja; (U Norrie Ford. Ik zag dat dade- J|k, toen ik gisteravond toevallig over het «rras liep." .En is u niet bang voor mjj?" „Wel een beetje," stemde zij toe, „maar dat doet er niets toe." „U behoeft dat niet te zijn," begon hij le zeggen, maar zij legde hem weer liet stil zwijgen op* „Wij moeten nu niet praten. Ik moet de deur slu'ten en u den geheelen dag in het donker laten. Er kunnen mannen voorbij gaan en die mogen u niet hooren. Ik zit te schilderen in het atelier, zoodat zij niets zullen vermoeden, als u z'cli maav stilhoudt." En zjonder hein gelegenheid te geven weer te öpreken, sloot zij de deur, hem opnieuw in het donker latend. Door haar daartoe gedwongen bleef hij zitten en hoorde al de -bewegingen in de andere kamer; ten gevolge van de dunheid van het houten beschot, was het niet mo i ijk te raden wat zij op -een gegeven oogenblik deed. Hij wist, dat zij de buitendeur opentrok en den schildersezel bij den ingang bacht. Hij wist, dat zij een stoel naderbij schoof en deed alsof zy ging zitten werken. In de paar uren van stilte, die hierop volgden, was hij -overtuigd, dat, wat zij ook met haar penseel anocht uitvoeren, zij oor en oog te zijner verdediging openhield. Wie was zij? Wat ging zijn lot haar aan? Welke macht had haar aangedreven om hem te 1veli;en? Zelfs nu nog had hij nauwelijks haar gezicht gezien; alleen had hij een indruk gekregen, dat het een ver standig gelaat was. Hij hield het er stellig voor, dat zij nog slechts een jong meisje was bepaald nog geen twintig en toch ging zij met de beslistheid te werk van iemand van rijperen leeftijd. Tevens had zij iets over zich, da-t aan een afstam ming van wilden deed denken iets on getemds ten opzichte van de voorschriften van het beschaafde leven dat hardnek kig in zijn verbeelding bleef bestaan, al had hij -er ook geen enkel bewijs voor. Tweemaal in den loop van den morgen hoorde hij stemmen. Mannen spraken tegen haar door de open deur en zij antwoordde. Eenmaal kon hij hooren wat zij zeide. ..0 neen." riep zjj tegen iemand op een afstand. „Ik ben niet bang. Hij, zal mij niets doen. Ik heb Micmac bij me. Ik ben hier dikwijls den geheelen dag, maar ik zal nu vroeg naar huis gaan. Neen, merci," voegde zij er in antwoord op een voorstel bij. „Ik wil hier liever niemand hebben. Ik kan niet schilderen als ik niet geheel aileen ben." Haar toon .was luchtig en Ford stelde zich voor, dat zij onder het spreken tegen de voorbijgangers glimlachte, die dachten goed te handelen door haar voor hem te waarschuwen; doch itnen zjj een paar m'nu- ten later zacht de deur openduwde, was de c-nist, die haar meer eigen scheen te zijn, te ruggekeerd. „Verscheiden troepjes mannen zijn voor bijgekomen," fluisterde zij. „Zij koesteren gean verdenking. En dat zullen zij oo*k niet doen, als gy u maar stilhoudt. Zd denken, dat gij hun ontkomen zijt en naar de hout hakkerskampen zyt teruggekeerd. Hier is uw lunch", ging zij haastig voort, terwijl zjj weer voedsel voor hem neerzette. „Het moet meteen voor middagmaal die nen. Het zal veiliger zyn, dat ik hier van daag niet weerkom. U moet niet in het atelier komen vóór dat u zeker weet, dat het daar donker is. Geen geluid. Geen licht. Ik heb een extra-kleedje op de rustbank gelegd voor het geval, dat gij het van nacht koud mocht hebben." Zij sprak gejaagd, fluisterend en toen zij had uitgesproxen, sloop zij weg. „U is vreeseiijk go<*i, Luisterde hij terug. „Wil u mij niet zeggen, hoe u heet?" „bul!" waarschuwde zij hom, terwijl zy de deur sloot. Hij stond stil in de duisternis en roc-rde zijn voedsel niet aan, maar luisterde naar het zacht gerits. 1 van haar bewegingen aan den anderen kant van het beschot Behalve dat hij geen stemmen meer hoorde, ver streek de middag op dezelfde wijze als de morgen. Na verloop van naar het hem voor kwam, eindelooze uren, wist h'j door scherp te luisteren, dat zij haar schort aan den haak hing, haar hoed opzette en haar mand nam, terwijl Micmac opstond en z'ch schudde, j Daarop Moot zij de deur van de hut en deed die aan den binnenkant op slot Hij verbeclddo zich, dat hij b";na haar voet stappen kon hooren, terwijl zij zich voort spoedde over het gras en door het bosch. Teen eerst verminderde de spanning van zijn zenuwen; hij liet zich in het donk-er op zijn stoel neervallen en begen fe eten. IV. De twee of drie dag<en, die volgden, ge leken vrijwel op den eersten. Eiken mor gen kwam zij hem voedsel brengen en zulke kleedingstukkc-n, als zij dacht. dat. bij kon dragen. Gaandewmg had zij hem voorzien van een geheel ander toilet en, ofschoon de kleeren hem tamelijk g^ed pasten, lach ten zij toch samen over de transformatie, dio hij had ondergaan. Het was de eerste maal, dat hij haar zag glimlachen, en z^'fs in de duisternis van hei: kleine vertrekje, waar zij hem nog altijd hield opgesloten,, merkte hrj op hoe daardoor haar gewoonlijk ernstig gelaat verlevendigd en verhelderd werd. Micmac werd ook vriendelijk; hij be greep met het instinct van zijn ras, dat Ford iemand was, die beschermd moest worden. „Niemand zou u nu kennen," verklaardé het meisje, hem met voldoening beschou wend. „Waren al deze dingen van uw vader?* vroeg hij met een hernieuwde poging, om' achter het g?h:-im van baar persoon te komen. ,,.Ta," antwoordde zij verstrooid, terwijl zij hem nog steeds bekeek. Ze zijn me toegezonden en ik heb ze be houden. Ik heb eigenlijk nooit geweien waar om ik dat doel; maar ik veronderstel dat het was hiervoor." „Hij moet een groot man geweest zijn,* waagde Ford weer op te merken. „Ja, dat mo°t hij geweest znn." antwoord de zij onbedachtzaam. Onmiddellijk voelend, dat die erkenning eenige verklaring eischte, voegde zij er eenmszïns verlegen by. „Ik' heb hem nooit gezien, ten minste niet, dat ik nv kan herinneren." ,.Ts hij dus al lang geleden gestorven?" Na eenige aarzeling antwoordde zij met tegenzin: „Niet zoo heel lang, omstreeks vier jaren." „En toch hadt u hem niet gezi.n. van kind af aan niet?" „Daar waren redenen voor. Maar wjj moeten niet praten. Er kan iemand voorbij komen en ons hooren." (Wordt vervolgd), jj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 5