STERREWIT. DIERENVERHAALTJES vd, n S.tler kondon mij niet opbeuren. Ik rraa vcct org mistroostig en ging alleen in ceb-.ckjo liggen peinzen. IVanrom twain ir.iji V oiiW'.jo tooh niet? Zou ze me soms vei-rosea hebben, of o, afschuwelijke ge- UasJate oon anderen hond in mijn plaats p.-nonen hebben? Nu begreop ik, waarom zooveel vo.n mijn lot-genooten van tijd tot tiid hun etcro tot eon melancholiek gehuil verhieven, hetwelk van allo kanten lier- baold werd, zoodat het «usyl weergalmde van bel gejank oer ongelukkige honden. Verscheidene koeren kwamen er dien mid dag bezoekers. Ik behoef jullie zeker niet te zeggcu. h< iedere hond verlangend uit- ko-i- om u, zien, of er ook iemand voor hem waa. JConjgo bezoekers vonden hun honden, apdóron keken teleurgesteld, doch er was ui «mand om mij te halen en zeker voor den honderdsten keer betreurde ik het, wegge- loopcn te rijn. landelijk was ik ingedommeld en droomde ik van mijn thuis. Ik speelde in den mij zoo botenden tuin cn liop een grooton ba.1 Van suiker sciitevnn; toen, dat ik do melk van de poes had opgesnoept en mijn vrouwtje mij strafte door een beschuitje op mijn neus te'leggen, doch mij zei, dat ik het niet mocht opeten, vóór zij tot tien had geteld Ik keerde mij in mijn slaap om op hot go- luid van haar lieve stem. „Dandy! Dandy 1 Daar is hij!" Ik sprong op ale het duiveltje iD het doos je, waarmee ze me dikwijls plaagden, toen ïk'nog heel kloin was. Het was geen droom Daar stond ze, mijn eigen lief vrouwtje! Ik bohoefdo niet geroepen te worden ilc sprong en blafte, dat het een aard had. 'k Geloof dat we beiden huilden van vreugde. Wat duurde het lang, voor die domme oppasser het hol- voor mij had opengemaakt! De buldog probeerde er ook uit to komen, maar ik sprong over zijn kop hoen recht in do armen van mijn vrouwtje. „O. jouw rt'out, stout hondje!" riep ze uit' W .arum ben je weggeloopen?" Maar ik hoorde aan den toon van haar stem. dat ze h-el blij was, dat ze mij terug had. Ik keet: haar in de oogon en jankende van ge- jh- beloofde ik haar, dat ik nooit, nooit weer zou wogloopen. Mijo belofte heb ik gehouden. De onder vinding had mij verstandiger gemaakt, 'k Behoef jullie zeker wel niet te zeggen, hoe ik thuisgebraoht. geliefkoosd en vertroeteld Vterd. Al mijn doorge-tane ellende scheen vergood te worden door do vreugde des wed-rziens. Hoe pijnlijk mijn avonturen in dertijd ook waren, ik kan er nu weer met een soort genot, aan terugdenken, terwijl ik op het warme haardkleedje lig, mot, mijn Deus naar bot. vuur gekeerd, of met mijn pooten op klein vrouwtjo's schoot. Dooh als ik ooit wcor dm lust in mij voelde op- krymon om weg t,o loopen, liep ik do vreeso- lijke dagen in mijn geheugen terug, waarin ik ondervond, wiat het beteekent een ver dwaalde hond te zijn. Naar het Bngelsoh van Mrs. Musgram Bewerkt door C. H. Er werd eens een klein veulentje geboren fn een weiland, dat oren ver weg lag van steden of drukke straten. De lucht was er zuiver en frisch en de vogels wisten er niet, wat rooft was en werden nooit opgeschrikt door het fluiten van een trein. Toen het kleirto veulentje voor het eerst sjjn mooie bruine oogen opende, was de we reld in voorjaarsdos en zag het de schitte rende zon boven zijn hoofd en het sappige groene gras onder zich. vol boterbloemen en madeliofjes. Het kon de blauwe klokjes en de viooltjes, die in het naburige bosch groeiden, rniken, want de zachte voorjaars wind bracht de heerlijkste geuren meo. Da hagen en Btruilien waren allen vol vogel tjes, die van den oenen tak op den anderen sprongen, luid tjilpend en elkaar vol trots „'tellend van hun nestjes met eieren of vogeltjes. Natuurlijk verstond het veu lentje de vpgoltaal niet, maar het begreep toch best, dat alios om hem hoen heel ge lukkig en vxoolijk was op dien heerlijken v,- iaarrdag. De vogels zongen en tjilpten, -.mat d" natuur zoo igooi was on er zoovoei voedsel te vinden was in hot gras en in de hagen. Toen het veulentje eens om zich heen keek, vond het ook, dat de wereld mooi was en voelde het zich heel gelukkig. Het probeerde eens op zijn beeuen te staan om nog beter rond te kijken en te zien, wat er aan den anderon kant van de heg was. Nu weten jullie misschien, dat veulens heel lange beenen hebben, maar dat ze niet da delijk sterk zijn; ze moeten eerst wat ge oefend worden. Je zou bepaald gelachen hebben, als je gezien had hoe grappig het veulentje met zijn beenen door elkaar sloeg. Toch slaagde het er in even te blijven staan. Het rekte zich uit om over de 'heg heen te kunnen zien. Aan den anderen kant waren twee vrooljjke, kleine konijntjes, die verstoppertje speelden. Zij hadden zoon ple zier, dat het veulen wel over do heg had willen springen om mee te doen. Doch daar toe waren zijn beenen niet stevig genoeg; het kon nog maar amper staan, er was zelfs geen sprake van loopen. Al heel gauw kwam de moeder van het veulentje naar hem toe. Zpj likte het en vertelde het, dat ze zijn moeder was, dat het haar moest gehoorzamen en altjjd bij haar blijven en nooit probeeren alleen door een hek te komen. Als het dat deed, zou het slecht met hem afloopen, want in de wereld daar buiten was er niemand, die zóó voor hem zorgen zou als zijn moeder. De naam der moeder was Flora Zij was een verstandig dier, dat hard gewerkt had op de boerdory, toen zy nog jong was. Zij- had do velden beploegd en geëgd, het hooi en het koren op groote wagens naar huis gereden en in den winter knollen ea takken bossen in karren vervoerd. Zij en de andere gioote paarden praatten alljjd met veel wijs heid over den oogst en het weer, dingen waarvan het veulentje natuurlijk nog niets begreep. Nu mocht zij echter eens rust nemen gedurende dit mooie voorjaar en kon zij den geheolen dag voor haar veulentje zorgen en met hem spelen. Zij leerde het 't malsche gras te eten en te drinken uit het kabbelende beekje, dat langs de haag stroomde! Het water was zóó helder, dat je de steentjes op den bodem'tellen kon.Het veulentje leerde al heel gauw, dat het de lammeren niet mocht achterna rennen of verschrikt maken. Den geheelen dag hoorde hij echter hun „Bè-bè-bè" en hij vond het een kinderachtig geluid, dat aiels beteeken- de. Waarom konden zij hun moeder niet vinden zonder zoo te blaten? Toen het veulentje een week in de wei was geweest, kon het al naar hartelust loo pen en zyn beenen schenen met den dag langer en sterker te worden. Hoe heerlijk vond ons veulentje het, ze uit te strekken! Op een mooien middag kwamen er een heer en een jongetje door het hek, die naar hem bleven staan kjjken. Ons veu lentje was erg verlegen en liep hard weg, maar zij gingen zachtjes naar hem toe en dreven het in een hoek. Toen hiéld Flora op met gras eton en kwam ze naderbij om te zien, wat er gebeurde. De jongen scheen wel hardigheid in het veulen te hebben .en zei maar steeds, dat hjj het heel mooi vond. „Maar je moet een naaui hebben, lief klein veulentje," zoi bij. „Vader, zegt n eens hoe hjj moet heeten." De vader glimlachte echter en zei: ..Je moet zelf een naam voor hem "be denken." Do jongen 'bleef nu het veulen eenige ©ogenblikken heel ernstig aankijken. Einde lijk klapte hp in de handen. „Ik weet het!" riep hjj uit. „We zullen hem „Sterrewit" noemen, omdat h\j een witte ster tusschen zijn oogen heeft." Het veulon sprong op. Het was heel blp, dat het nu ook een naam had, net als alle' groote paarden. Het zag den jongen met zyn vader weer door het hele gaan en 't vroeg zich af, of ze ooit weer naar hem zouden komen 'kijken. Terwrjl de zomer verliep, word kleine Sterrewit veel grooter en hield hij steeds meer van de mooie wei. Hij kon soms be droefd worden, als bij de grooto paarden hoorde spreken over de stallen, waarin zij gedurende don kouden winter werden opge sloten. Hij vond nieta heerlijker dan 'anachts naar de prachtige sterrenlucht te kijken en I '3 morgens vroeg de zon te zien opkomen Dnch er bralt een tijd aan, dat de bin- den bruin en geel werden en op don grond vielen, dat de vogels in heele vluchten weg trokken naar een warm land, ver weg. Het deed Sterrewit plezier te zien, dat do mus. schen en kraaien niet weggingen en dat zij gretiger dan ooit haar voedsel zochten. Eindelijk, toen er bijna geen bladeren meer aan de toornen waren, werd het 's nachts koud en nat buiten, doch de sterren schit terden helderder dan ooit. SterrewiCs moe der zei, dat er wol spoedig sneeuw1 en ijs zou komen, want dat dit liet begin van den winter was en dat zij wel gauw naar den wannen stal zouden verhuizen, waar zij hooi on wortels en andere lekkere dingen uit oen ruif zouden eten. Het speet St:r- rowit, da' hij d n niet lang r hui ei zou zijn, maar toen de sneeuw werkelijk kwam, nes- tolde hij zich dicht tegen Flora aau on vond hij het best, dat er een man in de wei kwam en moeder en hem naar den stal- bracht. Daar waren nog meer paarden en het was er lekker warm, droog en gezellig.' Eon tijdje vond Sterrewit het er prettig, maar toen de zon zoo heerlyk door de; ruiten Scheen, zelfs al was het midden in den winter, verlangde hij toch naar de wei terug. De boer kwam eiken morgen in de vroegte het stroo opharken en versch wa ter in de drinkbakken brengen, ovenals voedsel in de ruif. Söms werd hij meege nomen om buiten een eindje te draven niet een touw om zijn hals. Hij verbeeldde zioli. dat zijn beenen elke week langer werden en hij vroeg zich af, of hij spoedig groot 1 zou zijn en werk moeten verrichten evenals de andere paarden. Op zekeren dag sloot hij vriendschap met een poesje, dat tusschen het stroo in een hoek van den stal huisde. Ze wa3 nog jong' en speelsch en yeel vrooüjkcr gezelschap dan de groote paarden, waarmee Flora gewoonlijk sprak. Toen het poesjo Sterrewiti begon to kennen, was het heelemaal niet' bang voor hem en ging het op zijn rug' zitten en met zijn maneu spelen. Zij- amu seerde niet alleen zich zelf, maar ook Ster-: rewit - Na een eindeloozen tyd van wachten, werd het weer voorjaar en mocht Sterre wit opnieuw in de wei. O, wat voelde hij zich toen gelukkig! Daar waren zijn vriend-' jes, de konijnen, die weer evenals vroeger, verstoppertje in de haag speelden en daar hoorde hjj de vogels weer. En de zon' scheen ook weer zioo heerlijk, 't Leek wel, of de vogels nog mooier zongen en de bloemen nog heerlijker roken dan het vo rige jaar. Zoo bracht Sterrewit zijn leven door, 's zo mers in de wei en 'swintorB in den stal, .totdat hg twee jaar oud was. Toen kwam'' er op zekeren dag een man, die hem, mee nam naar een andere wei. De man deed hem een gebit aan. Sterrewit schudde meti het hoofd en vond het gebit erg lastig. Hjj was echter heelemaal niet weerbarstig- en deed zijn bost om te begrijpen, wat hjj doen moest, want hij herinnerde zich, dat zjjn moeder tegen hem gezegd had, dat hij werken veel gemakkelijker en plezierige zou vinden, als hij het gehoorzaam en op gewekt deed. Het is veel prettiger iets gewillig te doen, dan de zweep en eindelijk zeife de sporen te moeten voelen, want toegeven pioet je toch. Sterrewit stond daarom heel stil, toen er een zware zak on zijn rug ge logd werd, hjj bracht hem gewillig weg. „Dit is al een heel gemakkelijk dier 0111 te dresseeren," zei de man tegen een an der, die in de buurt aan het werk was. Hij was blij, dat Sterrewit zoo weinig moeite gaf. Elkon dag kreeg Sterrewit nu les in het een of ander en al heel gauw gaf hij niet meer om het gebit en liet hij zich zelfs zonder tegenstribbelen zadelen. JIjj begon niet eehs to trappen, toen een jongen op zijn rug sprong en op hem wegreed. Niemand' 1 was ooit onvriendelijk tegen Sterrewit ge- weest en hij wist niet dat er zoo iets als angst op de wereld bestond. H(j was heel mak en werd door iedereen geprezen en aangehaald, omdat hij zoo gehoorzaam en geduldig was. Hij was nooit koppig en dood' iets net zoo lang over, totdat hij het kon. .(Slot volgt). verzameld door ALETTA HOOG. Slimmerds. Dat er slimmerds zijn onder de dieren, nou! Eq soms hebben ze een wonderlijk geheugen. Iemand, dio buiten woonde, heeft mo verteld, wat hij eens met zijn paard beleefde. Het paard had iets aan zijn been gehad, waarvoor de veearts was gehaald, dio hem pijn had moeten doen zoowat oon jaar later rijdt de eigenaar met dit paard in de naburige stad. Op eens doet het paard een zijsprong, als schrikt hij van iets. En wie liep daar aan den andoren kant van do straat? Dc veearts! ,Dafc een raaf steelt, ja, dat weten we! wc zeggen immers' van iemand, die aan do be zitting van een ander komt,, „hij steelt als do ra-ven". Maar een raaf heeft ook e.en best geheugen. Een tarnm© raai, „zwarte Jakob" ge naamd, was opgenomen in 't ge»zin van echte dierenvrienden. Want de oude heer on mevrouw, bij wie do vogel aan huis was, hadden vier honden en een zwarten kater, welke laatste zioh altijd waardig en deftig gedroeg, tusschen de levenmakende taks honden. En dat deze soms zoo luidruchtig waren, ja, dat had Jacob dikwijls op z'n geweten. Dio kon ze zoo echt-% plagen. 'Als 't viertal rustig lag te slapen op 't grasveld, dan hipte Jakob tusschen hen i'door, en pikte er een in z'n staart. Dio schrok dan wakker, dacht dat z'n buur tman hem gebeten had, beet van zich af, on een vecht- en kefpartij was natuurlijk 't gevolg. Jacob zat het op een afstand gado t eslaan, en wanneer dan de rust in 't hon denkwartet was teruggekeerd, begon J-ar kob 't spelletje van voren af aan. Op zoo'n manier had jakob ook eens een jachthond van een gast geplaagd. Daar voor had Jakob een fermen tik opgeloopen. van dion gast. Dat vergaf Jakob hem niet en vergeten deed Jakob 't evenmin! Een langen tijd daarna was die meneer weer te gast. Hij zat op een bank vóór 't huis met zijn gastheer te praten. Die bank was uit latten gemaakt, dus met reten in de zit ting. Dit scheen de slimme Jakob een prachtige gelegenheid toe om zich te wre ken. Ongemerkt kwam het dier onder de bank. Meteen sprong do gast met een „auc*p, en greep na-ar den onderkant van .zijn bovenbeen. „Wat nou?" vroeg do gastheer, maar tegelijk begon hij to lachen, want hij begreop, wie den goot zoo pijn lijk gepikt had. Jakob vloog van onder do bank vandaan, ging een eind verder boven op den gieter zitten, en keek parmantig rond. Een bot, die op dezelfde plaate was 'groot gebracht, was niet alleen sterk, maar ook slim. Als klein bokje wob hij in 't Iboeoh gevangon, en toen hij al een groot dier was met Stevige horens, liep hij tooh nog vrij op de plaats rond. Dat hij opper best wist, wat „mocht" en wat „niet iraocht", dat ondervond Riekje, "t hulpje van de keukenmeid. Riekje was wat snoep achtig, en vooral bij rijpe vruchten was ze niet te vertrouwen. Op een dag in 't be gin van den zomer werd zij door de keu kenmeid naar den moestuin gestuurd om iwat pieterselie t© ha-Ion. Ze moest de aard beienbedden voorbij, waar menige roodo yruoht tussohen de bladeren uitkeek. Riok- j o keek eens rondar waa niemand te toonen Riekje stond al gebukt over de aardbeien, en 't ©ene geurige vruchtje na 't andere werd geplukt en naar den mond ge bracht. Zoo verdiept was ze in haar lekker perkje, dat zij nergens meer op lette. Op eens krijgt ze een hevigon stoot en valt (voorover in het aardbeienbedVerschrikt [wil zo opstaan, maar daar krijgt zo woer eem stoot, nog een, en nog een, telkens „ils zo probeert, op te sbaan. Achterom kij kend, ziet ze, dat het fflo bok is, die haar 7,00 trakteert. O'fc is dio maardat is Hang zoo erg niet-, als dat het (He kouiken-' jrhóid of de tuinman was. Maar Riekje piorkt, dat do bok ook niet met zich spot ten laat! Zo kan niet de minste beweging jnaken om op te staan, of de bok begint 1 I haar weer met zijn horens te bewerken. Zoo blijft er voor het arme Riekje dus niets anders over, dan om hulp te roepen. Daar kwam de tuinman op af En dio kon heusoh niet laten to lachen. Als een echte gevangene lag daar Riekje, bewaakt door den bok, die met gebogen kop stond, ge reed om haar opnieuw te stootcn, als ze op zou willen staan. Eerst teen do tuin- maar haar beet pakte, hield de bok op. „Nu krijgt ze wel haar verdiende loon", dacht zeker de slimme bok. Ja, er zijn slimmerds onder de dieren Waai-osn Li es je niet van Kersenjam hield. Een je Liesje niet? O, neen? Nu dan, Lics- jo is mijn o verbuurtje. Zo is nog geen vier jaar, maar toch is ze al heel, heel slim. Als Liesje 's morgens nog geen zin heeft om wakker te worden, dan houdt mijn lieve meisje haar oogjes stijf dicht, zoolang tot Moeke haar even aan 't neusje kriebelt of een straaltje water op haar roode wange tjes laat loopen. Daarvan schrikt ze zoo erg, dat ze dladelijk de oogj es op en doet. Als moesje eens orge hoofdpijn heeft, maet Liesje heel stil zijn. Maar daar houdt ons meisje niet van, dan giaat ze voor 't raam staan od wacht tot ze ons een van allen ziet dan legt ze een vingertje op haar roode lipjes en één handje op haar hoofdje. We weten dan al wat Liesje graag wil en we haasten ons om haar gauw te gaan halen. Ze blijft dan gewoonlijk den heelen dag bij ons en wordt dan wel een klein beetjo ver wend. Een boterham met koek of suiker, daar smult ze van; ook houdt ze heel veel van koekjes en taartjes, net als jullie maar denk eens aan, klein Liesje houdt niet van een boterham met kersenjanu Kun jullie je dat begrijpen 1 Ik niet hoor; maar tooh weet ik wel hoe 't komt, d!at Liesje er niet van houdt en dat zal ik jullie nu eens vertellen, 't Was schoonmaak bij Liesje's moeder. Moeder, die meid en de werkster hadden het allemaal heel, heel erg druk en niemand lette er eigenlijk goed op, wat Liesje deed. Eerst had Liesje in de kamer gespeeld met haar pop, haar serviesje en haar prenten boek, maar toen haar dat verveelde, wel toen ging ze eens kijken, waar moeder was. Zo keek eens in de keuken; neen, daar was Moeke Diet. Toen ging zo naar die slaapka mer, daar was Moeke ook niet. Eindelijk- vond ze haar moedertje in de provisiekast. Dat was een heel groote kast, haast een ka mertje, want er was oen raampje in. En in die groote kast bewaarde moeder allerlei lekkere dingen, als koek, kaas, jam, ja, Liesje zou je niet precies kunnen vertellen wat er allemaal in die kast stond. Ze wiat echter wel heel precies, db-t zo er niet in mocht komen. En nu denk jullie zeker, dat ze ala een zoet meisje in de gang bleef staan? Noen hoor! Op haar teentjes liep ze de kast in en kroop in hot donkerste hoekje, achter een hoel groote trommel. Haar oogjes glinsterden van plezier. Liesje hield zioh doodstil en moeder ging heen, zon'der Liesje te hebben gezien. Dat was juist naar haar zin. Ze bleef nog een poosje heel stil zitten, maar toen Moeke niet terug kwam. kroop ze uit haar hoekje en keek eens goed rond. Vlak bij haar stond een potje kersenjain. Mm! wat heerlijk, diacht ons kloino meisje. „Maar ik mag er toch niet van snoepen!" zei ze hardop tegen zioh zelf. En ze liep vor der de kast rond, tot ze woor bij het jam potje stond. „Och één keertje mijn vinger er in, dat is tooh niet stout!" diacht ze en jawel hoor! Een klein rozè vingertje werd uitgestoken, kwam in de jampot en giDg toen naar Liesje's mondje. Maar het bleef niet bij één keertje. Neen wel tien, neen wel vijftig koer ging hot vingertje in do jampot en weer in Liesje's mondje. Haar lipjes, haar kinnetje, haar handjes, haar schortje, alles zat mot jam. En daar, o wee, daar riep moesje. Wat schrok Liesje, ze durfde geen antwoord geven en kroop gauw weer in haar hoekje achtor de grooto trommel. Daar bleef zo stil zitten cn toen viel zo in slaap. Zo hoorde er dus niets van, dat tooeder en Kaatje, de meid, en Leentjo, de werkvrouw, riepen en zochten. Ze keken in de slaapka mer, in de keuken, op de logeerkamer, maar nergens was Liesje. „O,' zei moesje ©imdeiijk, „misschien ia ze wel hierover. Ga eens gauw kijken Ka-at* je, of ze daar ook is." Kaatje ging. maar kwam terug met de, boodschap, dat ze Liesje niet gezien had-, den. „Misschien", zei Kaatje, ,.is ze wel1 meegereden met Truitje, de melkvrouw Zall ik daar even heen loopen?" „Goed!" zei mossje en Kaatje gir.g heen, maar kwam na een half uurtje terug met de boodschap, dat Truitje Liesje niet had' meegenomen. Och. och. was was moesje bedroefd. Groo te tranen roeden langs haar wangen en weer begon ze te zoeken. Wat zou Paatje, zeggen, als hij straks thuis kwam 't Was all kwart voor twaalven en nog was Liesje, niet gevonden. Kaatje begon al me>t de kof fietafel te dekken, en kwam in de provi siekast oon boter te halen. Hé, wat schrok ae, toen ze de dteur open deed. Er bewoog iets achter de groote trom mel in den hoek. 't Was zieker poes. en Kaat je zou er haar eens gauw weg jagen. Ze liep er heen en wie vond ze daarLiesje. Juist, Liesje. Ze zette het botervlootje neer, pokte het verloren schaap op en bracht haar» regelreoht naar Moeke. Ooh, och, wat waS| Moeke blij, dJat ze haar kleine meisje terug had. Maar toen Moeke haar eens goed aan-l keek, schrok ze van haar Liesje. Al de kleur van haar wangen leek wel op haar witte schortje te zijn gebroken. Want haar wange tjes waren wit en haar schortje waa rood.' Moesje moest haar heelemaal waaschen en' een schoon schortje voordoen en onderwijl moest Liesje alles vertellen. In haar bo terham bad ze geen trek en 's middags werd ze een beetje ziek van al die gesnoepte jam.. Toen bracht moesje haar naar bed en kroeg ze niets dan een beetje droge rijst en wat- spuitwater. Drie dageD later waa Liesje ge lukkig weer heelemaal beter. Maar na dien tijd houdt ze niet meer van ftersenjam. Ik! denk, dat ze er te voed van geenoept had. Vernuft ran dieren. Dat sommige dieren heel venmuftig fctm-j non zijn, weten jullie wel, maar ik deur, tooh, dat je bet wel eens aairdiig zult vin den weer eeaiige etaoRjea hiervan te boo-j ren». Een hond was gewend eiken Zondag meti zijn baas van ParijB naar Charenton te wtm-' delen, waar deze naar de berk ging. Op] zekeren Zondag werd 't dier thuisgelatenj wiat hem heelemaal niet aanstond. Dit bet-' geen later bleek, kon men afleiden, dat hij' vermoedde, dat dit slechts voor één enke len keer het geval zon zijn en hij schikte zich daarom in zijn lot Doch toen men! hem den volgenden Zondag weer opsloot, aam hij zijn maatregelen zóó goed, dat het! voor de derde maal niet weer kon gebeu ren. Hoe hij dat aanlegde? Wel, hij liep! reeds Zaterdagavond wam Parijs naar Gba renten, waar zijn haas hem dien volgenden' morgen aantrof. Deze hoorde ram een paa/r bennissen, dat heb dier er den vorigen' avond reeds wao aangekomen. Had een mensoh wel verstandiger kunnen doen ?j „Ala ik tot morgen wacht," had) het slimmej dier gedacht, „kam is niet meer voorko men, dat men mij opsluit, zooals reeds! twee keer gebeurd is. Hot is dus beter, dat» ik reeds vandaag op weg ga." „Maar," hoor ik jullie, terwijl je dit leest al uitroepen„Hoe kan nu oen hond de' dagen tellen of onderscheiden?" Dit aV echter meermalen gebeurd en men zou er, vele voorbeelden van kunnen aanvoeren. Er zijn honden, die in de nabijheid van ste den wonen en nimmer verzuimen op markt-' dag in de stad te zijn, am door hot oen en ander te krijgen. Ik heb zelfs oen hond gekend, die elke®) Zondag tot a middags v' r ir vastte, zon-' der Jat hij ".ets wilde aannemoa vam hot»-, gom men hem aanbood. Vaar om? Omdat op dien *.ag em om dien tijd iemand in huis kwam die hein het overblijfsel meebracht van een gerecht, dat zijn grootste lekkernij' was. Hij ildo zijn eetlust blijkbaar rxiet door iets anders bedorven. Van hot vernuft van olifanten bemt men

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 12