DEJEUGD IE-ID5CH DAGB1AD Briesprongraadsel. Anekdoten. Nieuwe Uaadsels, n. Correspondentie. i g It8 9 18 li111 eiI De avonturen van een Hond. Hier hebben jullie weer eens een driesprongraadsel. Je begint met: Een vakje, Ist9 regel). stonds van Toch weer Een 't voor zijn hoog- 't nat, ik weer werp wensch. ste woord Zal Wierp aan- dit ben voor rijk, Het van raad- in ik nis- doel- nig klein, be- hem had, sel me- maar teek'- wit rnensch zijn, er ik Se~ staan, ccn gaan. er gen visch sol zag Als heen 1 op met een Ik van- zoo'n daat Toen 'k brief won ook vele voorbeelden. Ik zag eens een oli- iant in een dierentuin1; tweo mannen ston den er ook bij. Do oppasser zette den oli fant een flesch voor. Eén der mannen strooide uit zijn doos wat snuif op de kurk der flesch, hetwelk het opmerkzamo dier niet ontging. Toen de oppasser hem be- val.tfe drinken, blies hij do snuif weg, trok niet zêin slurf do kurk af, hief do flesch op en dronk. Na eenige minuten wilden wij heengaan en één der mannen ging vooruit. Dezen liet de olifant ongemoeid gaan, maar den tweeden gaf hij met zijn sluif zulk een slag, dat hij bijna op den grond viel. Dit maakte mij angstig, doeh do op passer verzekerde mij, dat ik het dier niet gepla-„\gct on dus niets te vreezet had. En werkelijk, hij liet mij ongemoeid. DIE .MAN SPEAK WAARHEID. Toen de hertog van Marlborough;, na een gewonnen veldslag, een zijner soldaten, leu nende op da Jromp van zijn musket, in diepo gedachten voor zich zag staren, vroeg hij hem: „Hoe zoo ernstig, mijn vriend, na, zulk een roemrijke overwinning?" „De overwinning moge roemrijk zijn," ant- woordde de krijgsman, „maar ik dacht er aan dat ik vandaag voor vier stuivers soldij veel menschenbloed heb vergoten." De hertog werd ook ernstig; hij keerde zich om en wischte in 't geheim een traan uit zijn oog. i Raden welke van drie naast elkaar liggende Messen aangeraakt is. Men spreekt met iemand, die zien kan welk mes aangeraakt wordt, een geheim teeken af. Bijv.Wordt het rechter mes aangeraakt,, dan moet do ingewijde naar boven kijken, wordt het linker aangeraakt naar beneden en wordt het middelste aan geraakt, reollt voor zich udt. Het spreekt van zelf, dat degene, die in de kamer komt, nu al heel gemakkelijk het aangeraakte mes kan aanwijzen. Ingez. door Rietvinkje",. Uit kindermond, Kleine meid, die ka-ar poesje streelt, dat voor ket vuur zit: Moeke, wat is poesjo gloeiend warm. Zou ket wel goed yoor hem wezen, als hij zoo dicht bij hot vuur zit? Hier begint poes te spinnen, wat de kleine doet uitroepen: Hoort u wel Moeke! Hij begint al te koken! Ingez. 'door A-bram van Kossem. Moe, ik ben zoo moede! Moeder: Maar Kareltje, hoe kunt ge nu al moede zijn? Kijk eens naar den kleinen Caro, die heeft den ganschen dag al rondgeloopen en is nog niet moede. Kareltje: Dat geloof ik we], moe'! Doch u moet denken, dat Caro vier boe nen heeft en ik maar twee. Ingez. door Abram Peiger. S c Ko o n o droom. ,,0, moeder, ik heb toch" zpo'n móoien drooan gethad1. Moeder: ,,Zoo kind en wat was dat?" Dochtertje: ,,0, ik droomde, dat op de JeveHraanflesoh gedrukt stond: 'Alleen voor uitwendig gebruik. Ingez. door Blauwklokje". Een kleine jongen zat iD kot park op een bank on trok een erg pijnlijk gezicht. Ben je ziek? vroeg iemand hem. Neem. Heb je wat verloren'? Neen, ik heb nooit wat- gehad, dat ik zou kunnen verliezen. Waarom kijk je dan zoo Ieelijk? Omdat ik op een wesp zit. Maar waarom sta je dan niet; op 1 Noen, dat doe ik niet. Als ik blijf zit ten, dan doe ik 'm lekker evenveel pijn als bij mij.. i. Ingez. door „AboekhiVa",. Mijn geheel bestaat uit 5 letters., 3, 1 is een viervoeter. 4, 2 is een maat. 1, 3, 2 is een muzieknoot. 2, 4, 1 dient van buiten geleerd. 5, 4, 2, 1 is een warm kleedingstuk. 5, 3, 4, 1 is £en huisdier.. Ingez. door Sylvia". Mijn geheel bestaa/t uit 10 letters en is £en bloem. I, 2, 3 is een hemellichaam. 10, 9, 5, 7 gebruikt de bakker., 6, 8, 10 is een vaartuig. 4, 5, 9, 7 is eem meisjesnaam. 9, 5, 4 is eem telwoord. 5, 4 is een voegwoord. 4, 5, 5, 4 is een ontkenning. HL Ingez. door Henri van Vegged Mijn geheel bestaat uit 12 letters. II, 12, 6, 7 is een voedzaam eten. Een 9, 2, 3 is een lief dier. 5, 8, 4, ,7 zit in iedere schoorsteen., 1, IQ, 6, 7 is een windstreek. 8, 3, 3, 8 is een jongensnaam., 6, 7, 4, 5 is een hemellichaam.. 5, 12, 9 is niet arm. Op een 5, 4, 9 droogt men goed., OPLOSSINGEN DER RAADSELS. I. Nieuwe, bezems vegen schoon. II. Pols. III. Linden-eik—berkwilg. De prije viol ten deel aan: Jacob Itrcv- mink. „De Kleine Gymnast".. Welzoo was jo zoo blij, toen je mijn) prijsi-aadsels weer ontdekte, dat je me met: eindelijk, einde lijk! tegemoet komt? Maar waarom ben jo dan niet eens naar bet bureau van on ze courant gekomen om te vragen waar de raadsels wel bleven? Dat bad toch dunkt me, beel natuurlijk geweest! Het doet me pleizier, dat je zoo van de bloembollen vel den genoten hebtIk ben er niet heen geweest. Pi eter Eikerbout. Ja' vri-endj e', bet boe cn waarom kan ik je heusch niet uitleggen ik kan. je alleen, zeggen, dat ik nu weer elke week een babbeltje met jullie kom kooiden en dat ik op jullie aller trouwe medewerking reken. Joseph. Oostveen. Aangenaam kennis, te maken, meisje. Ik beet je hartelijk wel-, kom in onzen kring. Nico en Cato de Water. Gaarne -wil dk eens con anecdote van je plaatsen, d'och die ik beden ontving, was voor ons blaadje! minder geschikt. Bovendien moet je er bij 't, inzenden van raadsels en aneodoten steeds aan denken, die op een apart stukje pa-( pier to schrijven, cn bet pa-pier slechts aan écne zijde te 'beschrijven. „Gladiolus". Tegen je schuilnaam -heb, ik geen bezwaar en je geregelde medewer- king zal mij veel genoegen doeoi. Arendje van Santen, te Wassenaar. Zekecr mag je weer meedoen, en beel gaar ne zelfs want ik koop spoedig al mijn vriendjes en vriendinnetjes weer te zien verschijnen. 0. Kuijf, te Rijnsburg. Aa.n je ver-, langen zal ik gaarne voldoen. „Twee Leddenaaas". Ik hoop, dat jul lie me bekalvo je goede oplossingen ook eens nieuwe bijdragen zullen zenden eh eern briefje schrijven. Willem van der Heiden. w_ Zeker mag,1 je meedoen, vriendje. Alle kinderen van'' abonnés zijn mij oven welkom. „Kleine Officier",. Die schuilnaam was er vroeger ook al vriendje, doch ik heb eri niets toge, dat jij dien nu gekozen hebt. Als' mijn vorige „officier" dan weer komt op-j dagen, moet hij maar een anderen naaml bedenken, er zit niets anders op. JOverduin. Wil je in *t vervolg je op- lossingen en briefje© op een blaadje post-, papier schrijven? Dat staat veel netter, D. M. CorpeL Ja vriendje, dat is treu rig maar waar. Vele mensohen lijden schade1 door don oorlog en er zullen héél wat jaren nocwEg zijn, vóérdat die algemeen© schade! is ingehaald. Maar veel erger dan dat, zij11 de duizenden, ja millioenen menschenle- yens, die er aan geofferd worden! Jin nog' a-ltijd woedt die onzalige krijg voort, steeds' nieuwe offers vragende en alom verwoes-' ting aanrichtende; het is ontzettend! „Mapje en Papje". Zeker, herinner ik) me jullie schuilnaam nog, maar je waren' naam niet meer. Wil er daarom in 't vervolg aan denken, je briefjes aoowel "met je wa ren naam als met je schuilnaam te onder-' teekenen. Ik vind 'theel prettig, dat jullie' weer meedoen en houd mij voor toezending van nieuwe bijdragen aanbevolen. [Bij het verzenden van deze oorro&ponden-j tie ontving ik nog een groot aantal brieven die ik in het .volgende nummer zal beant-'' woorden j. MEVR. MARIE VAN AMSTKL. I fi fl 9 A 1 Oat! w a'« hmhm Nieuwe Serie. Hommer 6. Naar het Engelsch van Ascott R. Hope. Vrij bewerkt door 0. H (Vervolg en Slot). Toen ik de reden van deze onbeleefdheid! zag, vergaf ik haar onmiddellijk: hij had 'plotseling zijn meester herkend, een jon gen, die een groot vriend yan mijn vrouw tje was. „Popsy, brave hond, kom maarriep de jongen en mijn vriendje rendo al jankende achter de tralies heen en weer. Onmiddellijk kwam de oppasser om hem er uit te laten en alle andere honden dron gen naar voren en blaften: „neem mij ook mee! Ze werden echter allen teruggedre ven. Hoe teleurstellend we ook waren, dat niemand ons kwam halen, het was werke lijk een genot getuige te zijn van deze ontmoeting. Ik bleef blaffen en springen om de aan dacht van den jongen te trekken, want ik dacht, dat als hij me zag, hij dit zeker aan mijn vrouwtje zou vertellen. Vóór hij weg ging, herkende hij mij gelukkig on sprak bij niet den oppasser over me. Dit was wer kelijk een uitkomst voor een hond, die in twee dagen niemand gezien heeft, dien hij kent. Toen hij weg was, koesterde ik de hoop, dat mijn lijden spoedig geëindigd zou zijn. Nu Tiam ik de andere hondten in mijn hok eens op. De meesten lagen tegen elkaar aan to slapen. Een deftige fox-terrier lag alleen in 'n hoek als 'n toonbeeld van el lende. Hij beefde over al zijn ledematen en nu en dan hief hij zijn droevige oogen op om te zien of zijn vrienden niet kwamen. Arme jongen! Ik had werkelijk medelijden met hem, bij ervaring wetend, wat hot bet ee kent een gelukkig thuis te moeten missen. De levendigste uit het heele gezelschap was oen Iersche Setter, die zijn vroolijkbeid nog niet verloren scheen te hebben. Kom jongens", blafte hij, „met knie zen komen we niet verder. Wie voelt er wat voor een spelletje? Laten we „dames en heeren" spelen. Dat is eens iots anders",. „Onzin y antwoordde een poedel. „Dit is geen plaats om te spelen. Als je een thuis verloren hadt zooahi ik, xoa allo lust jo daartoe ontbreken-'. „Wat zou je wel zoggen, als je mijn meesteres k^nde?'-' kon ik niet nalaten to vragen.- „Luister eens naar dien pocherI" riep nu oen groote buldog. „Ik weet zeker, dat er geen tweede vrouw tje zoo is !'- „Toen begpnnen alle honden te pocheh om hun meesters en meesteressen te prijzen. „Mijn vrouwtje gaat altijd uit rijden!" „Mijn meester rijdt paard!" „De mijne heeft een fiets!" „Onze kinderen gaan in een kinderwagen uit en ik bewaak ze!" „Bij ons zijn vier honden, die alle vief in het salon mogen komen", „En mijn vrouwtje heeft een tuin, waarin ik botten mag begraven", zei ik om voor do ar deren niet onder to doen. „iüu, v'p hoeve» niet over ie kibbd- KLEIN M OEDEBTJE* O, mijn arme, kleine beer, Heb jij nog niet gegeten? 'to Is al Lam© je elapensfcijd, Ik had je haast vergeten! 7frh je daar zoo braafjes stal, En wacht jo op je papje? Kom dan maar, xnea Medae wok, Dan krijg j*n lekker hapje. En dan één, twee, drie naar hd Ik zal je warmpjes dekken. Als het tijd van opstaan as, Komt moedertje je wakken. len", zei de goedhartige Iersche Setter, die den vrede wilde bewaren. „Al dat mooie helpt ons hier toch niet". „Wie kibbelt er?" gromde de buldog. „Di© nieuweling geeft zich ook zoo*11 air „Bijt hem dankefte een ander. „Wie wil me bijten?" vroeg ik opstui vend. „Ik, klein ding, als je je niet gauw stil houdt", blafte de buldog. „Probeer dat eenskefte ik terug. We begonnen werkelijk te vechten en ik geloof, dat de anderen het een aangename afwisseling vonden. Dp hetzelfde oogonblnv echter, dat we elkaar in de haren vlogen, kwam de oppasser er aan om te zien, wat er bedoen was. We kregen beiden een paar tikken en hij dreigde ons nog harder te zallen slaan als we weer begonnen te vech ten. We konden elkaar dus alleen boos aan kijken hetgeen we dan ook braaf deden,. HOOED6TUK XI. Gevonden! Mijn vijand en ik zaten ieder in een hoek van het hok elkaar de eerste oogon blikken woedend aan te kijken. I^ng duurde dit echter niet; honden zijn nu eenmaal niet haatdragend en daar we bang waren voor den oppasser, legden we onzen twist spoe dig bij, en ik moot eerlijk bekennen, toen we elkaar beter leerden kennen, schoten we werkelijk goed op. Natuurlijk moet een nieuweling och schikken, als hij plotseling tusschen zooveel vreemde honden komt, die allen evenveel van zichzelf denken, als hij doet. Een honden-asyl is wel heel goed, als je je eigen thuis mist, maar onthoud cüt van majOost West, thuis best. Natuurlijk verveelden we ons org. We brachten den halven dag door met slapen en de andere hdfu met te' Vertellen; hoe we verdwaald waren. Eén had een vreemden hond nageloopexL, een ander was weg- gdoopen, toon zijn baas met iemand, sprak; weer een ander had verstoppertje gespeeld met de kinderen van zijn familie, totdat ze waren, weggegaan en hem verge iten hadden; enz., enz- De Iersoh© Setter bekende eerh$£, dat bijl met opzet weggeioopen was. Zijn baas was een onaangenaam mensch, die hem weinig eten en veel slaag gaf. Daar hij al eera meer in het honden-asyl geweest vu, wist' haj, dab het eten en de behandeling er best waren, zoodot hij de eertse de beste gele-| genheid te baat had genomen om er weer oen bezoek te brengen. «Ja> hebt het hier maar wat goed", ging hij voort. „D© oude man zal me ech ter wel gauw komen ophalen en me een flink pak slaag geven, ais hij hoort, dat hij voor me betalen moetMaar dat kan mij niet schelen, laten we vroohj*: rijn, zoolang we hamen, sooals het varken tegen den dager zei. Zoo is het leven na eenmaal. Vandaag een lekker kluifje en morgen een pak slaag. Ik probeer alles al tijd maar Van den yrooÜjken kant te be-' zien". „Maar als je baas nu eens niet komt om je te halen?" vroeg de poedel. „Nu, dan moet ik me daar maar tn schik ken. Hoe langer ik hier blijf, hoe meer ik van jullie aangenaam geselschap kan genie ten"-. Ik vroeg nu heel ernstig: „Wat gebeurt er met ons, ak we niefci gehaald worden? Blijven we dan altijd' hier?" Nu volgde er een diepe stilte, maar een' „Dat weet niemand De oppasser neemt ze mee en ze worden nooit teruggezien." Deze mededeeling verontrustte mij in he vige mate en al de grappen van den Ier-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1915 | | pagina 11