ZONDAGSBLAD
ISID5CH DAGBIAD
r VAN HET
RECEPT.
ALLERLEI.
No. 16696.
Zaterdag: 1 Augustus.
Anno 1914.
HA 1i-1
CAROLINE.
ASPERGES.
Er is misschien geen groente, welker lof
met zooveel geestdrift is bezongen als de
asperge.
Catb noecmde ze een „streeling voor den
smaak"Plinius verklaarde, dat zij de
beste spijs voor de maag isdichterlijke
fijnproevers noemden ze „lentelucht in
stengels", „eetbare bloemengeur", „tot
een va-s to massa verdicht» nachtegalen-
gezang", enz. Maar ook aan meer prozaïsche
menschenkinderen was dit geschenk der
jonge lente ten allen tijde zeer welkom,
©venals nu nog. Men kende aan de asperge
met algemeene 6temmen den prijs toe als
„koningin der groenten" en verheugde
rich, als de warme zonnestralen de asper
gekopjes bij duizenden uit den grond
lokten1. En zonder twijfel verdient de asper
ge zoo algemeen geliefkoosd te zijnwant
in haar voedzaamheid, fijnheid van 6maak
en lichtverteerbaarheid vereenigt zij eigen
schappen, die haar geschikt maken voor
rieken en gezonden.
De geschiedenis der asperge reikt tot in
den versten Voortijd. Zij was, naar men be
rekende, reeds 4000 jaren vóór onze jaartel
ling een geliefkoosde lekkernij bij de oude
Egyp ten aren.
De Grieken waren weinig geneigd tot het
kweeken van de asperge. Zij beschouwden
die als een heilzaam gewas, dat in vele op
richten voor de geneeskunde van belang
was, maar rij dachten er niet aan ze tot een
lekkernij te maken.
De Beotiërs maakten een zeer eigenaar
dig gebruik van de asperge. Zij kenden
slechts de spitsbladige doornachtige soorten
en die gebruikten zij voor het maken van
bruidskransen, misschien als een herinne
ring, dat de jonge echtgenooten op hun le
vensweg niet enkel bloemen zouden vinden.
De Romeinen begonnen omstreeks het jaar
200 vóór Christus met de aspergeteclt en
rij verkregen daarmede uitmuntende uit
komsten.
Plinius schreef aan de asperge kracht toe
om besohroomden minnaars den noodigen
moed in te boezemen. Verscheidene schrij
vers van zijn tijd waren van dezelfde mee
ning. Jongelingen en jonge meisjes gebruik
ten de asperge als een liefdesamulet. Zij
droegen die aan een lint om den hals en
meenden daarin een middel te bezitten om
bij hun uitverkorene de gevoelens te ver
wekken, die zij went»chten.
Bij de Germaansche bevolking kwam de
asperge van oudsher als artsenij bekend
eerst in de laatste helft der 16de eeuw
als gereobt tot eero en in Engeland pas in
1660.
In het midden der 18de eeuw was Berlijn
vermaard om zijn aspergeteelt. Thans zijn
ook Brunswijk, Darmstadt, Ulm, Schwetzin-
gen, enz. om hun asperges bekend. In Frank
rijk zijn Argenteuil, Aubervilliers, Mar-
chiennes en Besanqon de voornaamste as
pergeplaatsen in Nederland hot Westland,
Driebergen en Bergen-op-Zoomin België
Brussel en Gent; in Neder-Oostenrijk Mat
ten, Las Appsbach en Frauenhofcnin Bo-
hemen Jung Bunzlau. („Nederland")
MOSTERD.
Toen George I koning van Engeland
was, kwam er op zekeren dag een nieuwe
joort mosterd op de koninklijke tafel,
pet was in 1720 welke Z. M. zóó goed
beviel, dat hij last gaf die soort steeds te
gebruiken. Hij was niet langer gediend
van den mosterd, zooals hij en ieder ander
dien genoten hadden, sinds de Farao's op
jjen Egyptischen troon zaten.
Dit besluit van koning George moet
pen goede tijding geweest zijn voor zekere
dame, die in de stad Durham woonde en
)lio den mosterd volgens een methode,
oor haar zelve uitgevonden, gemaakt
ad. Tot nu toe had men bij het malen de
ichillen te gelijk met de kleine zaadjes mee-
temalen, maar mevrouw Clements ('zoo heet
te die dame) bedacht, dat het boter zou zijn
ie schillen uit te zeven en op die manier
Wsterd te maken, zooals thans nog ge
schiedt.
De plant, die het meest voor de mosterd-
fabricage verbouwd wordt heet bruine
mosterd. Hot zaaien heeft plaats in April en
wanneer de schil bruin is, is het zaad rijp.
Na het maaien wordt het voorzichtig op
den grond te drogen gelegd en de boer
hoopt dan, dat er geen regen zal komen,
want vochtige mosterd verliest de helft van
de waarde. Wanneer de schillen broos zijn
geworden cji gemakkelijk breken, gaat het
naar de dorschmachine, maar dit transport
moet met veel zorg geschieden, daar er an
ders zaden ontsnappen en zichzelf zaaien en
dus de plaats innemen voor boekweit of
rogge, die dan aan de beurt zijn. Ten einde
dit te voorkomen, worden groote lappen
doek of zeildoek gebruikt., waarin het zaad
wordt overgebracht. In den molen worden
de zaden tot een fijn, goudachtig poeder
gemalen.
Flinke eters.
Het schijnt, dat de magen van Duiteche
genieën wel ©enigszins afwijken van dde van
gowone stervelingen.
De „Yoss. Zeitung" vertelt hoe Ricthard
Wagner, na het dirigeeren van een orkeet,
in het hotel aangekomen, op de trap reeds
een heele terrine met bouillon bestelde, die
hij dadelijk tot op den bodem leegdronk.
Toen zijn vriend zijn verwondering hierover
uitsprak, zei hijBij een inapannenden
geestelijken arbeid moet men het lichaam
voedsel geven, opdat het met elkaar in
evenwicht zij.
Ook Goethe placht in tijden van bijzon
dere geestelijke inspanning moer dan ge
woonlijk te eten.
Van Fritz Reuter wordt verteld, dat hij
heele 6tapels worsten, hem door zijn ver
eerders gezonden, onder zijn werk met een
stevig glas wijn, placht te verorberen.
Ook Bismarck haalde bij gelegenheden
zijn schade dubbel in. In drukke tijden at en
sliep hij in geen drie dagen en nachten,
doch daarna was hij dan ook niet te verza
digen. Hij klaagde dikwijls over weinig eet
lust, doch nam niettegenstaande dat van
alle gangen minstens tweemaal. Hoe hij dan
at als hij eetlust had 1 Reeds als studerft kon
hij enorme hoeveelheden verorberen, zoo
dat men dan ook ten rechte zijn vrouw ver
wijt de schuld van zijn lijden te zijn ge
weest.
Cotelettes en papiiiotte.
4 kalfscolbletten van 160 gr. ieder, 5ü0
gr. dun gesneden versch spek, 30 gr. bloem,
40 gr. boter, 5 d.L. bouillon, 6 k 7 eierIer-
pels fines her bes, perkamentpapier.
Bereiding: Het Vleesch van het been
ontdoen, m)ët zout en peper bestrooien en
menige minuten aan bedde kanten in botter
braden zonder bruin worden. Roer door
de verkregen jus, 28 gr. bloem en 5 d.L.
bouillon, zet die een kwartier te koken,
voeg er de fines herbes bij en laat alles
bekoelen. Het pe-rkaraentpapier in stukkon
snijden, eenigo centimeters grooter dan de
cotoletten, besmeer ieder stuk met boter,
plaats er een dun plakje spek op van
dezelfde grootte als de cottelet, daarop
wat van de gereedgemaakte saus en leg er
dnn de cot ©Iet op, vervolgens nog eens saus
en spek en vouw het papier dan toe. Bak
ze met wat gesmolten boter, 10 minuten
op elke rijde. Let er vooral op, dat het
papier niet bruin wordt, en garneer ze met
peterselie.
Een eigenaardige corres
pondentie.
Prof. Nicolaas Beets had een barometer,
die gerepareerd moest worden. Hij zond
hem (8 Februari 1866) aan den heer J. J.
van Dreeven met dit versje:
Hier drijft het koper 't ijzer,
Maar doet zijn zaken slecht.
Ei, breng hom«eens te recht
En maakt den Wijzer wijzer I
N. Beets.
In October van dat jaar zond de heer
Van Dreeven hem aan prof. Beets terug
met het rijmpjes
„Dreef vroeger 't koper 't ijzor
Zeer ongeregeld voort,
Het gaat nu zoo 't behoort.
De Wijzer is thans wijzer.
Verloopt hij weer, stuur hem dan ever
Bij uwen dienaar
J. J. van Dreeven.
Beiden geholpen.
Eerste reiziger (in den coupé)„Nu hel
ik wel sigaren, maar geen lucifers."
Tweede reiziger: „Met mij is juist he^
omgekeerde het geval, wij kunnen elkander'
dus helpen."
Doorzien.
Man „Ik ga nog even naar het koffiehui*
aan den overkant om te telefoneeren."
Vrouw: „Dat is nu al de vierde maal.
Zoo zout was het middageten toch nietl"
Troost.
Huurders „Wordt in dit huis piano ge
speeld
Huisheer„Jawel, maar daarvan kunt u
niets hooren, want beneden woont een
emid."
Miererstand.
Winkelierster (tot een loopknecht, die
een betrekking zoekt)„Dus je kent ds
klanten?.... Dan ben je mijn man I"
Loopknecht (stotterend): „Neem u me
niet kwalijk, juffrouw, maar het was eigen
lijk niet mijn bedoeling met u te trouwen."
Sneeuwen.
Bij een tooneelvereeniging moest een
sneeuwbui neerdalen,en er waren dan ook
eenige menschen met zakken vol wit papier
boven het tooneel opgesteld, om dit zeer
natuurlijk voor te stellen.
Plotseling hield de sneeuwbui op. De
regisseur woedend„Sneeuw dan toch
doorl" roept hij naar boven. „We hebben
geen wit meerl" is het antwoord. „Sneeuw
dan maar bruin", was het wederantwoord.
Handen, die elkaar wassohen.
Commensaal„Zoolang ik bij u woon, is
er nog nooit schoon linnengoed op mijn
bed gedaan."
Hospita„Het zal nog vandaag gebeu
ren, maar dan moet u eerst eens een bad
nemen."
Hoogere heelkunde.
Knecht: „Kom gauw mee! Baas Jochcm
heeft zijn neusboen gebroken."
Kwakzalver: „Sapperloot! Zijn neusbeen
gebrokenHet rechter of het linker.?"
Raak geantwoord.
In een dorpsherberg komt een man mot
een hond. Eén der bezoekers een boer,
vraagt den pasaangekomene, tot welk ras
de hond behoort. De eigenaar neemt den
boer minachtend van het hoofd tot de voe
ten op en antwoordt dan hoogmoedig:
„Een kruising van een aap on een boer."
„Zoo", zegt de boer verrast, „zoo, zoo,
dan zijn we dus allebei familie van het
beest."
Coulant.
Heer: „Ji zeg je nog eens, ik geef niets
aan de deur."
Bedelaar„Kom, mijnheer, geeft me
maar een paar oenten,' dan heb ik u ten
minste niet voor niets lastig gevallen."
Zakenstijl.
Van mijn naaister kreeg ik op mijn vraag
of zij aanstaanden Maandag bij mij zon
kunnen komon, het volgende briefjei
„Waarde mevrouw.
Het spijt mij, dat ik voorlooplg niet bij u
kan komen, want mijn dagen zijn geteld."
G e 1 ij k €<n i s.
Echtgenoot© van den 6ohilder: „In één
opricht lijkt onze baby precies op jou,
man."
Schilder: „Hoezoo?"
Zij„Het ventje heeft ontzettend veel....
linnen noodig."
i
DOOB
P. JUNKA.
(Nadrtik verboden.)
In spijt van haar naam, eerlijk-erkend
door don Burgerlijken Stand was Caroline
niet een mensoh. Caroline was een ezel.
Doch ge moot niet denken, dat haar vier
voetige gesteldheid (om het zoo eens uit te
drukken) eigenlijk minderwaardig was aan
het mon6ch.zijnWerkelijk, Caroline had
een karakter van bateekenis. Zij had, als gij,
als ik, haar sympathieën; bovendien was
zij verstandig; ja, zij bezat oorspronkelijke
denkbeelden, on zij stond zelfs in verschil
lende dingen boven velen onzer: zij was
'gevoelig voor vriendelijkheid en zij betoonde
\r zich dankbaar voor.
De eerste ontmoeting, die ik met haar
had, is belangrijk genoog, om te vertellen.
In die dagen was ik een slungelaohtige
gymnasiast geworden door het staren-naar
.hema's en papieren, en ik was zóó mager,
dat ik bij hot loopen, links en reohts telkens
<tls een riet buigende, ieder oogenblik ge
vaar liep door midden te knappen. Ik zag
er zoo slecht uit, dat mijn ouders ongerust
over me begonnen te worden, en ze vroegen
den dokter, wat hij er van daoht. Deze Zei,
dat ik zoo spoedig mogelijk mot mijn studie
moest ophouden, dat ik goed rust moest
nemen, opdat mijn arm, overwerkt hoofd,
opgevuld met klassieke citaten, een beetje
van zijn ballast in een mooie, gezonde streek
kon verliezen liefst wat ver van honk
óp het land.
„Hij heeft de zenuwen van een groote-
stads-kind", zei de de dokter.
Ik was erg bi ij niet de beslissing. Nooit
had ik de stad mijner inwoning verlaten.
Eén keer in mijn leven maar had ik een
bosch gezien. We hadden anderhalf uur
moeten trammen en toen nog twee uur sporen,
'on nog langen tijd daarna herinnerde ik me,
hoe heerlijk hot buiten waa, welk eeq yredo
overal, en den vreemden weemoed, die
iemand bevangt, wanneer hij één is met
do natuur.
En dan h«t idee, dat ik reizen mocht!
Het was een feest Doch de verlegenheid van
mijn ouders was groot. Het waren stille
en solide werkers, geheel in beslag genomen
door hun „zaken" (oen ouden, nogal belang
rijken winkel in manufacturen) en zij konden
buiten hun kantoor en hun boeken weinig
van de groote wereld.
Doch mijn gezondheid gold het, misschien
mijn leven! Wat te doen? "Waar mij heen
te sturen? Mijn moeder vroeg hot zichzelf
wel twintigmaal op een dag mot steeds
stijgende onrust, cm op htet onophoudelijk-
vcorkomende probleem kon mijn bedroefde
vader ook al geen antwoord geven.
Eens echter worden zij geïnspireerd.
„Maar kunnen wij hem niet bij neef Gonda
brengen?"
Neef Gonda waa een verwijderde bloed
verwant. Aten had zeifis eenige moeilijkheid,
om zijn bloedverwantschap in graden uit
te drukken, maar het was een braaf man,
een origineel. Trotaoh moest ja op hem zijn.
Hij was een verhard vrijgezel, die or nog
jong uitzag, niettegenstaande zijn zeventig
jaar. lederen herfst zag men hem verschij
nen, gekleed in oen zonderlinge overjas van
een flesch-groone kleur, in zijn hand droeg
hij een ijzerhouten stok, dien hij met go-
weld tegen hot asphalt der straat
sloeg. Hij bleef ongeveer een maand,
liep den geheofen dag rond, zondor iemand
te Vertellen, wat hij eigenlijk uitvoerde, en
op het laatst maakte hij zich uit do voeten,
onvermijdelijk dezelfde woorden sprekend;
„Nou moet ik toch eens kijken, hoe 't er
op mijn land uitziet." Dan hoorde je eon
jaar niets van hem.
Hoewel mijn moeder een zekeren twijfel
gevoelde aangaande het logies, dat de „oude
jongen" me kon aanbieden, besloot zü „neef
Gonda te schrijven, hem mijn geval uit te
leggen en hem om gastvrijheid te verzoeken,
die hij ons alleen kon verschaffen, want we
haddon geen enkelen anderen bloedverwant
in de provincie.
Het antwoord kwam per koerende post.
In den brief stond niets anders dan:
„Besrt© Vriendin, Stuur mij den jongen. Hij
zal 't goed bij me hebben.
Jullie Neef
GONDA/'
Ik liet het mij geen tweemaal zeggen.
In een oogenblikje tijds was mijn booitje
gepakt. Ik vertrok. Ik vloog! Ik beefde
van geluk. Ik zou de wereld veroveren, land
ontdekken, ik was oen tweede Stanley, die
in een goheol nieuw land komt.
Neef Gonda woonde echt op het land. Ik
kwam er mid den-in de lente, de lucht was
vervuld van heerlijke geuren, de boomen
waren groote blanke en rose bouquetten, hot
wad alles een sprookjes-spel voor mij. Bij
iederen pas stiet ik blijde kreten uit. Ik
was dronken. Al die geuren en kleuren, het
was ongekend voor mij, die alle jaren tusschen
de muren van een groote stad had gewoond.
Neef Gonda genoot van mijn weelde. Hij
begreep, hoe noodig ik hot had mijn lon
gen met reine lucht, ipijn öogon met schoon
heid te vullen.
„Weet je, wat je doet, kereltje?" riep
hij uit. „Jij moet je heelomaal in het groene
glas uitstrekken, net als mijn beeaten doen.
't Heele landgoed, hoort je too. Loop, draaf,
rol, doe, wat je wilt. Er is geen boter
genezing voor oen overspannen gymnasiast
mogelijk
Dat programma beviel me. Lekker in het
gras te mogen rollen. Wie is er, die dat
niet de heerlijkste aller zaligheden zou vin
den
Ik bedankte noof Gonda.
Hij bromde wat terug.
j,Nou ja, nou ja, wees maar eens lekker
lui, dat is beter dan al die fratsen, die je
op school moet loeren. Wacht eens, ga maar
met mé mee. Ik zal je oen plaatsje' wijzen,
waar je ongehinderd je giang kunt gaan.
Niemand zal je er komen storen 1"
Den volgenden morgen was ik vroeg op
mijn „plaatsje". Ik wilde mijn vrijheid g©
nieten; ik wilde heerlijk spelen in het vrije,
vrije bosch.
Nauwelijks was ik aangekomen, of ik
hoorde, hoe er takken knapten.
Mijn hart klopte. Ik was bang, dat er
een roover of oen moordenaar in het bosch
was. Toch drang ik door naar de richting,
vanwaar het gehiid kwam. Ik zag een ezel,
die met plechtigen ernst bezig was, het
groen van de heg af te knabbelen, de toere
blaadjes, ja, zelfs de bloemen, die ik den
vorigen dag nog zoo had bewonderd.
Ik maalde groote gebaren, om het leelijke
dier, dat zoo onbeschaamd huis hield, weg
te jagen. Dit gelukte ine niet. Het bleef,
waar het was, als wilde het mij toonen, dat
het het uitstekend op die manier uit kon
houden, en het richtte op mij ik was ei
zeker van eon donkeren, boosaaxdigen blik.
Toen hapte het naar een groenen tak, aldus
ongestoord heb begonnen déjeuner voortzet
tend.
Blijkbaar wilde het ellendige beest me
trot sec ren.
Ik trok ©en klein, buigzaam takje van
een boom, en ik sloeg de ezelin met driftige
hand. Plotseling klonk er van de andere
zijde der lieg een verontwaardigde uitroep
„Hoe durf je Caroline slaan!"
,Jk had niet den tijd om iets anders te
ondersoheidon dan oen klein hoofdje on oen
stuk van oen sohotsche jurk. Het twijgje werd
me uit de handen gerukt, beschreef een boog
door d© luoht, en ïk kreeg het over mijn ge
zicht gestriemd, terwijl oen stem, trillend
van drift, me toeriep:
i„Ik zal 't je afleenan om Caroline te
slaan
Ik liep toe, mijn handen tot vuisten ge
bald. Het was te vernederend ook, om slaag
van een vrouw te krijgen. Een vrouw Van
een meid. Ik was echter weder de bedrogen
partij, want ik kwam met mijn handen in
de brandnetels berecht, terwijl het meisje in
de Schoteoho blouse op den rug van Caro
line was weggehold, en ik zag van dit dier
niets anders dan den wapperenden staart.
Ik maakte mijn gloeiend gezicht wa,t x\at
en ik ging naar huis, besluitend, neef Gonda
niets te zeggen van het avontuur. Ik nam
me voor de kleine amazone en die duivclsche
ezelin te bespieden met een geduldige list,
een Roodhuid waardig, maar het gelukte
me niet. Ik zag noch het meisje, noch het
beest weer, totdat twee of drie dqgen later
neef Gonda me zeddo, dat we een paar
visites zouden maken. Het was de gewoonte
in hot dorp, dat men zijn gasten aan vrien
den en kennissen moest voorstellen. Volgons
het gebruik moest de eerste visite mevrouw
de barones Van Mevelde gelden, die, ondank
haar gierigheid en hardvochtigheid, als di
allereerste in het dorp werd beschouwd.
De aristocratische persoon, die neef Goud
me op dergelijke, weinig aanmoedigende wij
beschreef, woonde in een huis, dat vroo
ongetwijfeld tot de fraaiste had behoord
maar welks tegenwoordige toestand er o;
wees, dat de eigenares ©r zoo min moge!ij)
zorg aan wild© besteden. Tusschen de steen^-u
van den ouden voorhof groeyjé Jjgt