FEUILLETON. Het Geheim van den Toren. Maar halverwege den heuvel voelde hij toch, dat hij geweldig honger had en ont knoopte den doek met het bord er in, waar Mina hem een paar dikke boterhammen met kaas op had gelegd en een portie kou de gebakken aardappelen. Ofschoon Paddy nu niet veel werkte, at flink en dus zou hij waarschijnlijk heel goed den voorraad alleen naar binnen Reb ben gekregen, ak hij niet op eenmaal een reuzenhond tegenover zich had zien zitten, die hem met een uitgehongerd gezicht zat aan te kijken, zoodat Doilan, zich, beleefd heidshalve wel verplicht zag, den blafferd een gedeelte van zijn maal aan te bieden. Nu dat ging'als klokspijs naar binnen en Doilan kon niet nalaten de opmerking te maken Is zonde en jammer, dat de baas jou met wat meer te eten geeft. Ik zou je met genoegen mee naar huis nemen, maar we hebben iel ven al niet te veel, zie je, en bo vendien zou Mina niet erg gesteld zijn op soo'n geweldigen kostganger. O, was ik toch maar rijk." A dat kan je nog wel worden, ant woordde een diepe stem. „Zou je denken?" vroeg Doilan, die in djn sterk verlangen om dien wensch ver hoord te zien, en zich er maar niet eens druk over maakte, dat hij dien hond hoor de praten. Toch vroeg hij wel: »Wie ben je eigehjkl jJBen arme betooverde man en als je iets voor mij wilt doen, sal ik je rijk maken. Is dbt algesproken Paddy, die niet graag „de kat in den tak" kocht informeerde dus voorzichtig. „Nu, en wat wou je dan wel van mij?" „Niet zoo héél veel. Enkel dit. Luister maar eens goed: Ik zal je rijkdommen be zorgen op voorwaarde, dat je zeven jaar 'laag aan niemand belooft, hoe je er aan feomt. Als je dit trouw volhoudt en je komt hier precies zeven jaar, op den dag ai, weer dan zal ik je rijkdommen verdubbe- ifcm en je permissie geven, om er alles van pn tegen iedereen te vertellen. Ik en tien andere mannen staan onder de betoovo- 'ring van een fee, die ons allen in. honden heeft veranderd en het is over ons beslo eten dat we honden zouden blijven, tot we een man gevonden hebben die zeven jaar lang een geheim kan bewaren. Denk je dat je daartoe in staat bent?" „Hag ik het Mina ook niet vertellen?" „Neen, natuurlijk niet. Een vrouw kan heelemaal niet een geheim bewaren, al is fcet maar voor zeven dagen, dus hoe wil je dan voor zeven jaren?" Paddy d&oht eens even na. Ja, al die rijkdom was wel heel verlokkelijk, maar „Bet beste zal maar zijn, Karei, dat hij [voor vannacht in jouw bed slaapt; dan zal £k voor jou een kermisbed maken." Gelukkig zag de zieke er nu al wat beter .tót; hij had weer een beetje kleur op zijn bleek gelaat, en dat gevoel van veiligheid en die vriendelijke ontvangst schenen hem pok goed te doen. „Ik weet waarlijk niet, hoe ik u allen bedanken zal," herhaalde hij telkens en tel kens weer. Daar werd opeens gebeld en heel hard ook. Owen werd opeens doodelijk bleek en zonk ineen 1 „Hij is het. HijGrootvader I 0, wat zal fk doen?" HOOFDSTUK VII. Owen's Geschiedenis. Amy zag haastig om zich heen. „Zullen we je ergens verstoppen stelde saj voor. Maar net antwoordde hijzelf al: ^Gladies is daar ook. Ik hoor haar stern pil Zij is zeker met den laats ten trein al thuis gekomen; ze had er zoo iets van ge zegd, dat dit mogelijk kon zijn! -Nu heeft dat plagen van zijn vrouw was een heel ding. „Nu", zei de hond, die 't liever maar voor afgesproken hield, als je nu geld noo- dig hebt, dan neom je maar je hoed of een kistje, of een bakje en dan strijk je er ze venmaal overheen, terwijl je zegt: „Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zevenvul." En onmiddellijk zal het vol goudstukken zijn. Maar zorg vooral, dat er niemand in de omgeving is ,die je kan beluisteren want als je geheim oog maar aan iemand bekend is, dan levert het je niets meer op." De reuzenhond was hiermee verdwenen en Paddy zag nu terecht niet meer de nood zakelijkheid in, om op de boerderij aan te gaanhij was nu toch rijk genoeg. Het was al aardig laat, toen hij terug keerde en daar het heele dorp nu toch in slaap was en ook Mina, hem zeker op dat oogenblik niet thuis verwachtte, probeerde hij zijn geluk en toen hij, op die manier, dan nu ook in het bezit kwam van de be loofde schat, danste hij half van vreugde en maakte zoo'n leven, dat vrouwlief van zelf aan de open deur verscheen en vroeg: „Hé, wat doe je daar toch?" „Stil lieveling..." Hiermede duwde hq haar naar binnen en zei veelbelovend „Kijk eens hier schat, als je nu nog een nieuwe japon noodig hebt en een hoed, of een mantel, dan heb je 't maar voor 't no men. „Hoe kom je daar allemaal aan?" vroeg Mina. „Dat is mijn zaak," antwoordde hij en sloot de handvol goudstukken in de eenige kist die hij kon afsluiten, in heel zijn huis. Bijna den heolen nacht hield zij hem nu wakker, er steeds bij hem trachtende uit te krijgen waar hij het geld toch wel van daan had. Al heel gauw wist heel het dorp dat Paddy Doilan hot goud maar voor 't op scheppen had en iedereen wilde nu weten waar hij het vandaan had, en op al die las tige vragen antwoordde hij maar dat hij de goudstukken aan den kant van den berg had gevonden, meer wilde hij niet zeggen. En de buren lieten hem tenslotte me« rust, maar niet zijn vrouw. Zes jaar tobde hij zoo met haar voort en in waarheid had hij niet veel pleizier van zijn rijkdom. Al dien tijd, was zij er behalve haar openlijke plagerijen op bedacht geweest om het geheim van hem af te kijken. En op een goeden nacht, toen ze wakker werd, merkte ze, dat hij niet in bed lag, volgde hem tot in de keuken en keek daar het kunstje af. Zij probeerden het nu een volgenden dag nog eens, zelvemaar vergat te zeggen „vul"... En daardoor zag ze op eenmaal zij misschien wel eenig vermoeden gehad, dat ik hier kon zijn en heeft ze er zeker met grootvader ever gesproken. Nudan moet ik maar dadelijk opbiechten. Ook om der wille van haar! Ik ben ook noedt laf geweest, maar den laatsten tijd voelde ik mij zco slap." Het scheen nu wel, dat er opnieuw kracht in hem was gekomen; deels de kracht der wanhoop, deels het verantwoordelijkheidsge voel tegenover zijn nacht. Daar stond nu ons drietal; doodsbleek en bevende over het heele lichaam, terwijl Juf de voordeur was gaan openen. Toen volgde een verward geruisch van stemmen en kwam er een lange, slanke ge daante de kamer binnenloopen en recht streeks op haar beschermeling toe. „Owenl Owen 1 Mijn arme jongen!..... Maak je maar niets ongerust meer hoorl Alles is in orde! Alles, alles! En ze sloeg do armen om hem heen en omhelsde hem aks een moeder. Maar de houding van ons jongmensch was iiu ook veel veranderd; vol waardigheid trad hij den ouden, grijzen lieer tegemoet, die aar zelend op den drempel stond 1 Ouwe Gerrit vertoonde zich eveneens op den achtergrond! „Gladies," riep Owen, zullen wij nu ook maar familiaar zeggen. „Hoe kan alles in orde zijn Denk niet, dat ik vrees, 't Was om jouwentwil, dat ik hier vluchtte, niet omdat ik bang was." „Toch verzeker ik je, dat Grootvader juist ■de reuzenhond voor haar en vroeg „Wat heb je mij te roepen? Zeg maar tegon je man, dat hij vanavond om acht uur hier is." Dit zeggendie verdween hij. Ze was na tuurlijk erg geschrikt, maar toen ze haar man de boodschap over bracht, zei die „Zie zoo. Nu heb je ons zeiven een aar dig koopje geleverd. Nu zijn we weer net zoo firm als vroeger, Barbara was juist van plan weer een vraag te stellen toen de Koningin Vonk haar in 't oor fluisterde: „Kom Barbara, wij zijn bijna thuis." Barbara wuifde met haar hand ten vaarwel en een volgend oogenblik zat ze weer rustig op haar kinderkamer bij het vuur. „Arme Barbara," riep het heele troepje dat van de pic-nic terugkwam. „Wat moet jij het daar eenzaam gehad hebben." Maar ons Barbaratje wist wel beter. Ze had weer onbeschrijfelijk genoten en ve* langde meer dan zij zeggen kon naar een volgenden keer. Het Witte Gevaar. ;,Ik ben wel wat moei" riep Dick Ander- Ion uit. „U moet mij morgen vroeg roepen, Oom, want ik ben bang, dat ik anders aal doorslapen." „Daarvoor zal ik wel zorgen, vriendje, je vader heeft je bij mij in de leer gedaan en dan komt er van luilakken niets in." Dick geeuwde neg eens, want hij was wer kelijk zee* moe na den gehoelen dag op de suikerplantage te hebben gewerkt. Maar hij was te Brisbane (Australië) gekomen mjet het vaste voornemen om suikerplanter te worden; hij zou zich dus door het beetje harder werken dan hij gewoon was, niet laten ontmoedigen. Zijn oom had geen zoons, maar drie doch ters, die thuis door een gouvernante, juf- Houw Ledghton, werden opgevoed. Op vijf tien jarigen leeftijd was Dick naar Brisbane gezonden, waar zijn oom een practiseh Trwa.n van hem hoopte te maken, die later plantage zou kunnen besturen in zijn plaats. Dick sprong op uit zijn stoel, wenschte zijn oom goedennacht en wild© juist in zijn slaapkamer verdwijnen, toen zijn oom, die naar de avondlucht stond te kijken, tot hem zei: „Ik geloof, dat wij vannacht stormweer zullen krijgen." Dick bleef stilstaan en keek, leunend tegen een der houten pilaren van de veranda, naar de lucht, waar donkere wolken ziek hoe langer hoe meer samenpakten. Hij hoonde hier gekomen is ter verzoening.Groot vader, toe zeg u hem toch, dat u van alles op do hoogte is; dat u hem vergeven kunt, dat..,." Maar Owen viel haar in de rede en sprak zoo bedaard mogelijk: „Kijk eens hier, Gladies, natuurlijk zal ik heel blij zijn als Grootvader mij vergeven kan, wat ik waarlijk misdeed: namelijk lui zijn en ©en beetje speelsch. Maar Grootvader, U hoeft mij mot te vergeven, wat ik ook niet misdeed; dat één©, heel-leelijkfö waar u mij immers ook van verdacht." Do oud© man kwam hoofdschuddend op zijn kleinzoon toegeloopen. „Dat weet ik, beste jongen IDaarom moert ik eerder jou vergiffenis vragen! Ik heb je verkeerd beschuldigd: d^ bewijzen daarvan heb ik nu in handen. Maar ik had je beter moeten kennen, dat je immers niet in staat waart tot zoo iets laags I" Owen was in de wolken. Zulk een op lossing had hij niet verwacht! Met stralende blikken 'drukten Grootvader en kleinzoon elkander de hand en Gladies herhaalde nog eens: „Ja, Grootvader heeft de bewijzen in han den. Dat is toch zeker wel al wat je ver langen kunt, hè vroeg Gladies nog eens. „Die nare jongen, die Telford, die ik er i altijd wel van verdacht, heeft het gedaan; maar gelukkig heeft hij nu bekend." „0, Gladies!.... 0. Grootvader!" was al Gwen er nog uit kon brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 12