i
VGDR DEJEUGD
ÊIDSCH DACBIAD
No. 16693.
Zoo komen Deserteurs te pas.
Woensdag* 29 Juli.
Anno 1914.
c?
6>£O
De vader van Frits Muller had een krui
denierswinkel, op den hoek van het markt
plein en als Frits niet op school was liet
vader hem meehelpen in de zaak. Maar
dat beviel ons Fritsje niet bestHij was
jwel voor heel wat beters bestemd, dan om
de klanten te bedienen, en om kaas en
grutten en meel en suiker af te wegen, tot
p het oneindige 1
Neen, dan deden de helden van de boe
ken, die hij las, toch allemaal wat pretti-
gers, veel edeler, hooger doeleinden streef
den ze na, dan om een goedbeklante zaak
te hebben, zooals nu eenmaal vader's eeni
ge lust in zijn leven was.
Frits voelde een geweldig verlangen in
zich, om ook iets heldhaftigs te volbren
gen en den mannen na te streven, wier
voorbeelden hij zoo hoog stelde. Eindelijk
Vond Frits de gelegenheid schoon om te
ontvluchten. Zijn vader had een opdracht
gekregen, om waren aan boord van een
schip te bezorgen, dat in de haven lag en
Frits was daarmee naar het schip gezon
den. Terwijl hij daar bezig was, de waren
in te laden, kwam hij zeker tot de over
tuiging, hoe makkelijk het hem zou zijn,
om daar ongemerkt in te glijden. Als hij
's avonds tegen de schemering, maar weer
ongemerkt bij de boot terug komt, kan hij
zich met alle gemak daar onder in de la
ding verbergen, en zoo mee naar zee gaan.
Hij zou dan eerst te voorschijn komen, als
ze midden op zee waren en dan zou de
kapitein wel gedwongen zijn, hem te be
houden.
Nog dienzelfden avond voerde Frits zijn
plan uit. Zoodra de schemering ingevallen
was, vluchtte hij gauw het huis uit, zonder
dat vader of een van de andere huisgenoo-
tèn hem hoorde en zonder ook van iemand
afscheid te nemen, liep hij naar de haven,
zoo snel, als zijn beentjes hem dragen kon
den. Eerst aan den oever gekomen, had hij
heel geen moeilijkheden meer aan boord
van het schip te gaangelukkig was hij
geen enkelen kennis tegengekomen en zoo
dra hij bij het schip was, verborg hij zich
achter een paar zakken meel. Die dwaze,
kleine Frits, die daar nu zoo alleen lag,
had toch een heel akelig eenzaam gevoel
en na een oogenblikje begon hij reeds te
wenschen, dat hij nooit gekomen was. Maar
het was nu te laat om terug te keeren.
Wat zou zijn vader wel zeggen, als het
tijd voor slapen werd en Frits was niet te
vinden En wat zou zijn moeder be
ginnen Bij die laatste gedachte kon hij
nauwelijks de tranen terug houden. Maar
reeds rammelden de ketens, de touwen
kraakten en een luid gejuich was hem een
bewijs, dat de ankers gelicht werden en
dat men nu van wal zou steken. Maar wat
hem nog het meest angst inboezemde, was
dat de ratten zoo'n lawaai maakten. In
onmetelijk aantal liepen die maar op en
neer, dikwijls 'tot dicht voor zijn voeten,
zood&t hij ten zeerste verlangde, om te ont
komen.
Daar het hem werkelijk te benauwd werd,
waar hij nu was, trachtte hij denzelfden
weg weer terug te gaan. Maar het duurde
langen tijd, eer hij dien vond en bovendien
schokte het schip zoodanig, dat hij zich al
lerellendigst ging voelen.
Gedurende den nacht stak een hevige
storm op, en hij voelde zich zóó ziek, dat
hij mot recht: lie\er dood was!Iets
later werd hij zelfs bewusteloos en toen
hij den volgenden morgen wakker werd,
scheen de zon door een luik en wist Fritsje
zich nu tot het dak op te werken, maar
daar was niemand te zien. Tij gluurde over
al rond. Maar geen geluid deed zich hoo-
ren en alles zag eï aller-ongewoonst uit.
Het schip 2eilde zoo maar op goed geluk
op de baren. Nu begreep hij het: De boot
was een wrak gewordenLang tijd van
bezinnen had hij niet, want het volgend
oogenblik was hij al in - de golven verzon
ken
•Andermaal verloor hij het bewustzijn,
tot hij op eenige mijlen van de kust af
weer gevonden werd. Een ruwe, oude zee
man vond. hem daar
„Wel, jongen, daar ben je nog goed af
gekomen I"
De oude man was n.l. aan het krabben
vangen en was Frits zoo gewaar gewor
den
Nu alle lust was er voor go-id af bij on
zen kleinen jongen, om een „beid" te wor
denHij werd gewoon kruidenier en
heeft alle ideeën van heldhaftigheid opge
geven.
Gelukkig maar; dat hij zoo radicaal tot
irkeer kwam.
De Vlammen-Fee.
n.
Barbara was zeer teleurgesteld. Moeder
en alle anderen waren naar een pic-nic
gegaan, maar zij moest maar stil in de kin
derkamer blijven, want ze had erg kou ge
vat, doordat ze naar buiten was geioopen,
2onder een doek aan. En nu zat ,ze daar
bij het vuur, niettegenstaande het T>eh'oor-
lijk warm was.
Het hielp zelfs niet eens, dat Ponto zijn
natten neus tegeu haar aandrukte, dat gal
haar niets geen afleiding, ze verlangde
weer naar een Feeënontmoeting.
,,Hier ben ik", hoorde ze daar op een
maal een stemmetje en het Vlam-Feetje
danste haar voor oogen. ,,Ik dacht eigenlijk
dat je mij heelemaal vergeten hadt. Wel,
waarom verlangde je nu op eenmaal zoo
naar mij, Barbara alias Zelie?"
,,Och, ik voel mij zoo eenzaam", sprak
Barbara, en toen vertelde zij Fee Vlam al
les daarvan.
„Hm," riep Vlammetje. „Ik vrees, dat ik
vanavond niet lang bij je kan blijven. Ik
verwacht een belangrijke boodschap van
den Book-Geest. Maar jij zult zoo gauw
uiet gemist worden en Zwart heeft altijd
een lange geschiedenis te vertellen. Maar
ga dan gauw mee, kind, want ik wil je
weer terugbrengen eerdat de anderen ko
men."
Barbara stak haar hand in die van Konin
gin-Vonk en op eenmaal ging het naar het
rood-met-gouden paleis.
Een tijdje was Barbara in beslag geno
men door de oude kennissen, die zij alle
maal begroeten moest. Maar het luiden
van de bel maakte een eind aan al het ge
praat en een lange Book-Geest, van het
hoofd tot de voeten in 't zwart gekjeed,
stapte binnen en reikte de Koningin ecu
brief over.
Terwijl ze deze las drongen de anderen
dicht om haar heen.
„Hij kan toch zoo mooi vertellen," sprak
er een tot Barbara. En we laten bem niet
gaan, eer hij er weer een ten beste gege
ven heeft."
Wel, waar denk je eigenlijk wel aan
Zwart?" vroeg er een.
„Aan Paddy Doilan", luidde het ant
woord."
„Doilan?" riep Barbara, „dit is onze tuin
man".
„Neen, die Doilan is het niet. Maar
zijn neef."
„Nu, en wat is er met dien gebeurd?''
Zwart kwam er niet af. Hij moest wei
zijn verhaal beginnen dat getiteld was
„Paddv Doilan en de betooverde hond.'1
Paddy was een arme man. Daar was een
ieder het over eens, zijn vrouw, zijn buren,
zijn boerderijtje en zijn slecht gevuld®
beurs herinerden hem voortdurend aan di«
droeve waarheid. En Paddy wist cr niet»
beters op, dan er maar kalm-aan bij neer
te zitten en er eens over te denken. Daar
tegenover woonde Dirk Bijers en die zong
heel dón dag, terwijl hij op zijn lapje
grond bezig was en ging dan na afloop ia
do stad om de voortbrengselen van zijn ar
beid te verkoopen. Hij was eerst een ge
lukkig man
Hij had altijd een welgevulde beur»,
droeg ook nooit versleten kleeren, at altijd
lekkere smakelijke dingen en had altijd
zijn huur gereed liggen. Zijn vrouw wa®
niet voortdurend aan het brommen, ea
zorgde altijd op tijd klaar te zijn met het
eten, als haar man hongerig thuis kwam.
Zoo had zij hem op een goeden morgen
weer eens onderhouden over de noodzake
lijkheid om toch eenige bijverdiensten te
zoeken, door zich bijvoorbeeld als dagar-
beider te verhuren op de groote boerderij
J daar een paar uren van af.
Paddy Doilan had toegestemd, al wa®
het alleen maar om wat rust te hebben,
in zijn hart verlangde hij niets
naar werk. Want, gelijk, je al begrepen
zult hebben, was onze tuinman liever lu$
dan moe.
Een vijf minuten stapte hij dan ook flink
aan, toen ging hij ru9tig zijn pijpje zitten
rooken later kwam hij een kameraad te
gen, die hem inviteerde, om even mee een
glaasje bier te gaan drinken enz. enz.
Tegen den avond had hij nog niet zijn
doel bereikt, en als het aan hem alleen ge
legen had, dan was hij vast en zeker dus:;
onverrichter zaken teruggekeerd.
Maar eerlijk gezegd durfde hij dit niet
tegenover zijn vrouw zeggen en ging du»
maar den heuvel beklimmen, die hem no^
van zijn doel scheidde.
O
-7« 1L-'8-ke »JL» o «k» e »jL4 «k.4'A? t tLt i A.»»Jl* a »A.» a *JL* «A* «JLmTJL' e »JLi »JL® •sZsZ/z.