Daar ginds op de Heuvelen!
ondernamen krijgstochten in Europa en
Azië, en verontrustten dan vele volkeren.
De sage schrijft aan haar de stichting toe
van menige stadzooals Smyrna en an
dere. Dit strijdbare vrouwenvolk noemden
de Grieken Amazonen en dezen naam nu
heeft mpn overgebracht op een mierensoort,
die evenals de vrouwen ook maar slechte
den oorlog tot levensdoel heeft.
Waar men zulk een schoon uitzicht heeft
over de vlakte, was het vroeger dicht^be-
woond door allemaal dwergjes, die dan ook
hiln gaatjes en holen hadden gemaakt,
waarmee ze afdaalden naar hun on
deraard sche woningen. Met de herders en
jagersbevolking van de buurt stonden die
dwergjes in de beste verstandhouding.
"Vooral op één herder: Nimscho met name,
waren zij bijzonder gesteld; die dreef iede-
ren dag zijn kudde blanke koeien naar de
bergen. Nimscho kon prachtig fluit spelen
en daar luisterde dat miniatuur-publiek
volgaarne naar. Als de koetjes gezellig-her-
kauwend op het graa terneer lagen en de
herder zijn fluit te voorschijn haalde om er
de zoetste toonen aan te ontlokken, kwamen
van alle kanten de kereltjes aangehuppeld
en gesprongen, zetten zich tegenover hem
op een boomwortel en luisterden aandach-
tig.
Speel toch eens wat vroolijks l" vroeg de
een of andere kabouter en allen drongen
aan. Toen hij klaar was, klapten zij in de
handen om het hardst, stampten met de
voeten, wierpen hun spitse mutsen in de
lucht"en maakten af en toe een rondedansje
op de maat. Dit ging echter den eigenaar
van den berg vervelen, die een grimmige,
oude toovenaar was. Hij kon het niet uit
staan, dat hpt kleine volkje zóó opgewekt
was, en, opdat te maar de muziek niet zou
den hooren, maakte hij zelve zoo'n romme
lend en donderend geweld, dat van de mu
ziek niets te hooren was.
Op zekeren dag zat Nimscho weer op zijn
lievelingsplaatsje in de schaduw van een
praohtigen boom, en ontlokte zijn fluit aller
opgewekste melodiën. Niet lang duurde het,
of hier en daar vertoonde zich al een bruin
puntmutsje. En terwijl de fluitist even op
hield riep de een:
„Je speelt vandaag zulke vroolijke wijs
jes, dat iemand het hart in het lijf op
springt van vreugde."
„Waarom zou ik niet vroolijk zijn?" was
de wedervraag, „morgen vier ik mijn brui
loft en willen jullie, kleine luidjes, mij ook
met je tegenwoordigheid komen vereeren?
Ik verzeker je, dat je je amuseeren zult,
en geweldToen de dame nu opkeek
herkende Amy haar onmiddellijk als degeen,
'die zij lm het Park gezien had.
HOOFDSTUK X.
Het Gelaat aan het Venster.
Ja, zeker, hoe beter zij de dame aankoek,
lee te beter herkende zij haar ook. Datzelfde
donkere haar, die zelfde lieve, vriendelijke
oogen, ofschoon die nu heel streng keken.
„Wie ben je?" vroeg zij. „Eat hoe kom je
eigenlijk hier?"
„Ik,".... stotterde Amy, „ik zocht mijn
zusjeO, Dokie, Dokie," riep ze nu.
„Waarom liep je dan toch weg?"
,,Ik liep het hondje achterna. Je weet toch
wei, dat je mij beloofd had. hoe wij dat
zouden gaan zoeken, samen
„Hoe wist je wat van dat hondje af,"
'vroeg nu $je jonge dame weer. ,,Z» weten
zeker bij jullie thuis er nieta van af, dat jul
lie hierheen zijn?"
Amy's hartje begon al luider te kloppen,
want behalve dat ze al dien tijd in angst had
•gezeten, was ze nu wel wat verontwaardigd
ook en vond het hoogst onaangenaam, op die
wijze ondervraagd te worden.
„Onlangs kwam uw hondje ons tegemoet
loopen, dat konden wij toch niet helpen,
niet waar? En 't was toch óók niet zoo erg,
'lat ik Doortje van uw hondje vertelde. Als
U niet wilt, dat iemand hem ziet, dan zult
want jo wordt getrakteerd op wijn en gebak
en heel den tijd door wordt er muziek go-
maakt. Dan kan jo dansen en springen zoo
veel als je wilt."
„Hoerariepen de kereltjes, vol verruk
king en hipten af en op de twijgen. Op het
zelfde oogenblik hoorde men een vreeselijke
stem:
jyJullie dagdieven, luilakken! Wil je wel
eens gauw aan het werk gaan!....
En twee machtige vuisten sloegen op de
aarde, dat het zoo daverde en kraakte en
trokken de verschrikte wichtjes de bergen
in.
Den volgenden dag werd Nimscho's brui
loft gevierd met de eenige dochter van
jager Oplawo. Alle bewoners der omgevende
hutten waren saamgestroomd ter feestvie
ring, want het paar en de ouders waren
zeer bemind in de omgeving. Toen de
maaltijd afgeloopen was, werden alle stoe
len aan kant geschoven en begon een vroo
lijke rondedans. De kabouters verschenen
nu ook met hun vrouwtjes en nog nooit had
den bruiloftsgasten zich zóó vermaakt. De
mooiste comedie-voorstelling voldeed niet
zoozeer! En alleraardigst, dat kleine volkje
sleepte allerlei huisraad naar binnen, als
huwelijkcadeaux, van die dingen zóó fijn van
bewerking, dat menschen het zóó niet had
den kunnen geven. Het was maar goed,
dat ons paartje zoo bemind was, anders wa
ren buren en vrienden en kennissen zeker
jaloersch op hen geworden. Maar toen nu
de laatste dwerg den drempel overschreden
had, weerklonk er een luide donderslag en
heel het huis, met él wat zich daar op en
daarin bevond verzonk, in den berg....
Dat was de wraak van den boozen Reus
Yan dien tijd af heeft men weinig meer
van do dwergjes te zien gekregen; alleen op
den Sint-Jansnacht mag één van hen de
onderaardsche woning verlaten en de men
schen bezoeken. Maar slechts een Zondags
kind is het gegeven dat miniatuurvolkje tè
zien; en daar ik de eer heb, tot die schare
uitverkorenen te behooren, kwam ik er eens
op mijn weg een tegen tóen ik een bouquetje
plukte. Ik ben hem altijd dankbaar ge
bleven, want mijn bouquet werd verrassend
groot! Van dót puntmutsje heb ik toen ook
die heele geschiedenis te hooren gekregen...
Foei, om zóó bijgeloovig te zijn, zullen
sommigen denken: Zondagskinderen; wat
geeft dat nu, of je op Zondag, op een
Maandag, of op Dinsdag geboren bent, en
in mijn hart ben ik het eens hoor
irijgeloof heerscht er al genoeg: zoo heet
de Vrijdag bijvoorbeeld een ongeluksdag en
nórr zal een zeeman op Vrijdag geen zee
kiezen t
Een klaverblad van vieren brengt immers
geluk; en zulke voorboden zijn er meer:
U hem aan een touwtje dienen te houden."
Kleine Dora, die zag, dat het ernst ging
worden tusschen beide „jonge dames", want
tegen haar groot* zus zag z£j ook al op,
greep op eenmaal de har#ï van die jonge
dame en vroeg haar: „Hè, toe, kijk U nu zoo
boos niet! Vóór dat Amy kwam, was U juist
zoo lief en zij kan het toch ook griet helpen,
dat ze op mij passen moet!"
„Neen, zeker niet, maar wie past er eigen
lijk op jullie beiden? Dat zou ik wel eens
willen weten."
De toon was nu zoo welwillend mogelijk
en Amy voelde zich weer geheel onder ds
bekoring der jonge dame.
„Ja, natuurlijk let Juf zoo lang op ons,
terwijl Mama een paar dagen uit de stad is.
Want onze gouvernante kon juist niet komen
en nu had ik op mij genomen om vanmiddag
op de kleine zus te passen. Maar we zulten
wel nooit weer terug komen als U het niet
hebben wilt, als U, als je blieft, maar geen
brief schrijft aan Juf of aan Moeder?"
Amy had iets smc-kends in den toon en
vriendelijk geruststellend antwoordde de jem-
go dame dan ook:
„Wol, ik denk cr niet aan! Ik zou jullie
!niet graag in ongelegenheid laten komen,
hoor. Maar kinderen moeten ei en lijk voor
hun ouders niets verborgen houden."
„Dat ben ik ook niet in het minst van
plan!" antwoordde Amy; weer me. een ti :je
verontwa.-u diging in de stem. „Ik zal het
Mama zelve onmiddellijk vertellen als ze
een aanzwevend Onze-Lieve-Heersbeestje,
het vinden van een hoefijzer, het tegenko
men van een kudde schapen Hoe dikwijls
hebben wij ook niet hooren 'betuigen: als je
rechteroog jeukt, volgt blijdschaphet lin
keroog voorspelt leedl Als iemands rechter
oor suist, wordt er goed, suist zijn linkeroor,
dan wordt er kwaad van hem gesproken
enz. enz.
Het is merkwaardig, hoe taai vele bijge-
loovigheden uit den Heidenschen Tijd of uit
de Middeleeuwen nog hebben stand gehou
den.
Wat is kraakporselein?
Het Oostersch aardewerk is veelkleurig.
Soms i9 het geheel van één kleur, bijv. geel
of lichtblauw en dan met een glazuur be
dekt, dat heel fijne barstjes vertoont, waar
door het veel heeft van een gaasachtig
netje. Dat ligt nu aan een bijzondere wijze
van porselein-bakken, waarbij het glazupr
bij afkoeling, nog meer krimpt dan de ge
bakkeu klei, of wel, doordat het te snel
wordt afgekoeld, waarbij dan het dunne
laagje glazuur overal barst. De Japaneezen
en de Chineezen zijn er heel handig in, hier
van gebruik te maken en weten die barstjes
regelmatig bijv. over de oppervlakte van
een vaas te verspreiden, zoodat de
maasjes van dit fijne netwerk overal zoo
wat even groot 'zijn. Dit noemt men met
den Franschen naam: „craquelée" en zoo'n
vaas is dus: „gecraqueleerd". Op z'n Ne-
derlandsch spreken wij echter gewoon van
„kraakporselein".
Een drankje of een drank?
Hoe tuk wij Nederlanders ook zijn op een
kopje koffie, of een kopje „troost", zooals
het in de wandeling heet, tocli wen!
deze drank op het eind der 18de eeuw paa
algemeen. In het eerst ging het nog meest
voor medicijn door, wat wel blijkt uit het
volgende rijmpje:
„Dat goed heet coffie; 'tis bequaem,
Om alle ziektens te verjag-en;
Al hactt je de allernaarste plagen,
Van flerecijn, van podagra,
Van jigt.,.. van alles; 't helpt u cfcra,
En iemand, die niet veel kan wsiicii,
Hef) zal terstond zijn zwakheid sterken."
Zooals dat meer gaat; de deftige luitjes
kenden de koffie en het gebruik er van al
sinds eenige jaren. Vooral hadden enkele
aanzienlijke Nederlanders er mee kermis
gemaakt gedurende de regeering van den'
Koning-Stadhouder Willem ITI, want in
Londen telde men b.v. in 1693 al 3000 koffie
huizen en omtrent het jaar 170) niet meer
of minder dan 9000!
terug komt en dat is al over een paar dagen.
Maar spreek er als.je.blieft met niemand
anders over, vooral niet met ouwen Gerrit,
want die zou zoo erg, erg boos zijn
„Nu," sprak de dame glimlachend, „laier
we het dan maar op een aceoordje groten:
ik zal tegen niemand spreken van onz ont.
moeting, als jij er dan ook met niemand
over spreekt, behalve met je Moeder natuur
lijk."
„Goed," antwoordde Amy eenvoudig. „Hel
jij liet ook begrepen, Boortje?"
„Ja;" zei ze. „Alleen Moes mogen we er
wat van zeggen, nie. waar?"
„Maar ik zou zoo graag het mooie tuintje
eens zien
Amy raakte even met de hand den arm van
haar zusje aan. maar ze z?i nor niets.
,.No--n kleintje,waarschuwde Amy heel
ernstig, .,we mogen nu niet nog~meer last
veroorzaken."
„Goed, ik zal jullie door den tuin fceei,
naar je eigen tuin laten gaan. Maar maak
dan, dat je maar gauw thuis komt; anders
maken tq zich misschien nog ongerit- i
„O neen/' hield Dora vol. „we hoeven
nog zoo gauw niet thuis te zijn.
Maar Amy begreep, dat ze het bij dio korte
wandeling laten moest en vermaande haar,
zusje: „dan gfcan we verder in onzen eigen
tuin nog wel wat spelen, Door!'
(Wordt vervolgd).