Een naam goed van pas FEUILLETON. Het Geheim van den Toren. karpet had gestoken. „Zoo zit je goed. En nu den hamer om je vast te maken." „Goede hemel, wat deed Hamer hem pijn." Hij smeekte om genade, maar Hamer deed •isof hij dit niet merkte, en zei spottend: „Ik heb je wel gezegd, dat ik je op den kop zou tikken, als ik mijn kans schoon zag. En dat doe ik nut" Met alle macht viel hij op don armen Tinspijker neer en duwde hem flink doox* het karpet in den vloer. Men kon niets meer van hem zien dan het bovenste deel van zijn kop. Zijn rond ge zicht keek Hamer met een smeekenden blik aan en deze gaf hem nog een laatsten ste- figen tik, als om zich te overtuigen, dat Tinspijker ex voor goed in zat en toen liet hij hem aan zijn lot over. Waarschijnlijk zit hij op het oogenblik nog in den hoek van het karpet in de eetkamer. Hamer werd weer bij andere gereed schappen gelegd en vertelde dezen, wat hij met Tinspijker gedaan had. Zij schudden ernstig het hoofd en zeiden „Het is alleen de schuld van Tinspijker, dat dit gebeurd is Er was geen ijveriger werkster dan juf frouw Bij, in het dorpje X. Die droeg haar naam met recht niet voor niets, want de oudst© dorpelingen herinnerden zich niet, dat ze deae dame er ooit eens haar gemak van hadden zien nemen. Van 's morgens vroe, tot 's avonds laat was ze in de weer, ■teeds dravend, en zwoegend en sjouwend enz. Menigmaal had men haar hooren zoggen, hoe het haar speet, dat de dag nog niet eens zoo lang was zooals bijv. in die landen van het hooge Noorden, waai' de zon inden ..Middenzopaertijd" 8 weken lang niet onder gaat! En tóch zag mejuffrouw Martha Bij or lang niet zoo oud en afge werkt uit, als je allicht g»edacht zou héb ben, na het voorgaande. Wolneenintegen deel, haar oogen stonden zoo helder en rroolijkj haar wangen bloosden van de gezondste tint en ze was één en al opgewekt heid, wat er aan was. En haar man, een flink timmerman, even werkzaam als zij, betuigde dan ook menig maal, dat hij heolemaal weer opknapte van haar prettig, opgewekt uiterlijk, als hij 's avonds eens wat bijzonder moe thuis kwam. De brave manschen hadden maar één kind, een dochtertje, de kleine Thérésa, maar die gaf hun op z.'n minst zooveel moeite als nadden ze er een heel gezin op na gehou den., Want die kloino meid deed nu precies al tijd alles, nót andersom, als het van haar verlangd werd: ze liep den kant uit, dien haar verboden- waazo wist altijd oen schaar of mes te vin dien, waai'aan ze zich bezeeren konviel precies in da modder, als re net een sckoono jurk aan had, brak het kopje of schoteltje, waarop Moeder om de een of andere reden zoo gesteld was, nz. enz. En had ze weer net zoo'n onbehoorlijkheid uitgehaald, dan kon ze toch met zoo'n stralend gezichtje rondkijken of ze de grootste heldendaad had bedreven, iets wat Moeder, met al haar goed humeur, dikwijls „uit haar vel deed springen". En toch hoe bont Treesj e het ook ge maakt had, Moeder eindigde altijd haar vermaningen meteen kus, wat wel wat het effect benam. Ook kon de goede vrouv in het minst geen kwaad van haar doch tertje hooren en dit was dan ook de reden, waarom zij twist had gehad met haar aller naaste buurvrouw en *inds dien tijd juist geen enkel woord meer met haar prak! De eenige, die er nog een goede method© op na hield, om Treesje af en toe em beetje tot orde te brengen, dat was de kostganger van juffrouw Bij, een man, die vele vreemde landen bezocht had en ons Treesjo geen grooter genoegen kon doen, dan wanneer hij haar een geschiedenis va „wilde divren." vertelde en dan ook geen grootei verdriet, dan waaneer hij haar een dergelijk verhaal onthield. Zoo stonden de zaken, toen Moeder op zekeren avond absoluut naa.r de stad moest, om eenige boodschap pen te doen, en het maar het veiligste achtte om haar Treesje mcc te nemen. Want ze had nu al zoo dikwijls ervaring opgedaan, dat het altijd mis ging als ze haar dochtertje thuis liet. Of ze zou zichzelve een of ander ernstig letsel toebrengen, óf ze zou het huis in brand zetten, om maar eens een kleinigheid te noemen. Maar één groote moeilijkheid trad er iin dien weg. Datl was, dat Treesje op het. oogenblik, dat Moeder weg wilde gaan, nérgens meer te vinden wasOf Moeder al hard riep, ja steeds harder em harder.... het dochtertje kwam niet 1 Toen sloeg juffrouw Bij op eenmaal den schrik om het hart, want, o wee, als Treesje weer eens net volgens gewoonte den kant op was geloopén, dien zii feitelijk niet mochJt. Er was n.1. een spoorweg aangelegd en die ging ook achter langs hun tuintje. Juffrouw Bij diacht niet lang naze stoof dien kant open jawel, daar zag ze net Treesje midden op de rails, met haar ge zichtje in de richting waar de trein zou komen. Maar toen ze haar nu riep keerde ons meisje zich om, waarbij de toestand du^ nog verergerde. Daar kwam de trein al aanstoomen, hij gend, puffend, gierend en fluitend. Hoe resoluut juffrouw Bij nu ook altijd was, dit kon ze toch niet aanzien; het ver lamde als het ware haar leden en ze ko» geen hand meer uitsteken. Het was of ze verlamd was. Het eenige wat ze nog zag, wa£ Treesje's ceintuur, die er ondej moest Toen zij weer bijkwam, word ze zachtjet in het gezicht gestreeld door Treesje'J ondeugende handjes, die het toch heuscli zoo kwaad niet meendenEn toen Moedeij eens rond keek, wie stond over haar heen-i gebogen? De buurvrouw, waar ze juist niet) „goed" meer mee was Maar nü ze werded intiemer vrienden dan ze ooit te voreii| geweest waren, alleen was do buurvrouw) wel zoo slim. dat ze nooit meer kwaad vaa Treesje sprak. Ons meisje had een goed lesje gekregen, ze had nu gezien hoe Moe^ der leed onder haar buitensporigheden. Ei^ naarmate Trees haar naam van „Bij" meeij waard werd, stak ze veel te veel de handjed uit, om nog tijd over te hebben voor al dat kattekwaad! Een strijdbaar Volkje. Hiermee bedoelen wij de mierensoort det Amazonen, die geen ander levensdoel schij-j nen te hebben, dan den oorlog. Deze mien is van alle mierensoorten de mooiste. Haa^ gestalte is slankhaar kleur glanzend-rood-j bruin, en in haar soort is zij al heel goe$ voor den krijg uitgerust. Haar kaken zijd scherp, spits en sikkelvormig. Die sabelkaj ken van de Amazonen zijn uitstekend ingej richt voor het roofwerk dat zij verrichten.' Gemakkelijk doorsteekt de scherpe punt dei) kaken ieder mierenschild zelfs het hardste. En nu waarom deze mieren zoo heeten De Grieksche heldensage vertelt immei* van een eigenaardig volk, dat in het zul^ den van Rusland leefde aan de oevers vanj de Zwarte Zee. Ofschoon het slechts uiij vrouwen bestond, was dit volk toch zeen krijgshaftig en leefde het onder de aan-i voering van een Koningin in voortdurendenj strijd met de naburige volkeren. Deze vrou-. welijke krijgslieden kozen zich haar echtgei noot onder de naburige stammendoch zii leefden ieder jaar slechts één dag samen!) Van haar kinderen voedden zij alleen dqj meisjes op. De jongens werden soms ge^ dood, soms naar de vaders gezonden. Afkee- rig van familieleven en van iedere vreed-J zame bezigheid, werden do meisjes tot be-, kwame krijgslieden opgevoed, die in kracht de gewone vrouwen verre overtroffen. Ooljj waren zij zeer behoedzame paardrijdsters enj 13 „O, daar is toch zoo'n mooie tuin. Daar kan je geen voorstelling van maken." „Ja heusoh Hoe weet je dat dan Heb je er doorheen gegluurd?" „Wel, wij hebben den tuin van den anderen kant geziendoor dat hek over het veld, van den grooten weg af." Dokie keek een beetje teleurgesteld. „Kan je me daar dan niet mee naar toe nemen, zeg?" „Ja, zie je, dat was niet de afspraak met Juf. Bovendien: hier in den omtrek kwamen we dat aardige hondje tegen en niet daar!" ,,En als je nu eens floot of riep, zou dat dan niet helpen?" „Neen, dat geloof ik niet. Maar we kunnen nu zoo langs het hek loopen tot we aan een soort opening komen. Die moet er toch wel ziju, want ouwe Gerrit is er toch ook door heen gekomen. ,.Kom, vooruit dan maar," sprak Dokie dapper en trippelde naast de groote zus voort. Gemakkelijk was haar weg niet, want er stond allemaal dicht struikgewas tegen het hek aan; ten slotte werd dit zelfs zóó dicht en dik, dat het hek heelemaal .jdet meer noodig was. I „Als ik er nu maar doorheen kan," sprak j Amy. „Weet je wat Dook, als je mij belooft, hier stilletjes te blijven staan, dan zal ik eens probeeren eer door heen te dringen. We krijgen dan den tuin van de voorzij te zien. Dokie durfde generlei tegenwerpingen te maken, want ze wilde voor nog zoo veel niet, dat Amy haar laf zou vinden. Het een'ige wat ze nog zei, was: „Je blijft toch niet te lang weg, hè?" Het viel Amy nog niet mee. Met vteel moeite drong ze een eind voort., tot ze ten slot te niet verder kon, zonder ernstige schade toe te brengen aan haar kleeren. Nu, dan zou ze liet maar opgeven en weer terug gaan naar Dokie, die toch ook zeker erg naar haar verlangde. Maar al moest die nu ook heel dicht bij zijn, ze kon de richting niet eens zoo heel gemakkelijk vinden. Het eind van de zaak, was,. da,t ze daq toch. door al het kreupelhout heen was en het kleine zusje nog niet zag! ,,Do!de! Dokie! Dokie!" riep ze hardop in de ontsteltenis van het oogenblik verge tend, dat ze liefst maar stil en onopgemerkt had gebleven Geen antwoordvolgde. v't Is erg ondepgemd van Dook/' dacht ze bij zichzelve, op die manier de schuld geheel van zich af willende schuiven. Ze liep nog een eindje verder en ja; daar ont dekte ze/waarlijk een pad en hoorde 'hondge blaf. Daar was Dokie zeker op af .gegaan, Ze moest nu door een poortje, dat haar op een lapie geheel onbebouwden grond voerde en dat aan den anderen kant afgesloten! was door ©en muur, waarin ook weer eei^ deurtje, dat haif.open stond. In haar verlang gen, om de kleine zus te vinden, gaf Amy| Izich niet zoo heel veel rekenschap meer van haar dadeff. Ze liep het poortje door en keeld eens even door de half .open staand© deurj Voor haar lag een binnenplaats, die zeker ook langen tijd ongebruikt was gebleven; want gras en mos tierden welig tuaschenj de steenen. Een paar hondenhokken 6tonderi in een hoek geschovenkortom alles zag er even eenzaam en verlaten uit. ,,Hè, wat was dit alles toch interessantt Wat zou ze daar nu heerlijk van genoten heb, ben als Dook haar nu niet zoo „bedrogen'* had." Maar nu had ze nergens anders gedachte^ voor. Op gevaar af van voor erg brutaal enj onbescheiden gehouden te worden, stak z<j de binnenplaats over en ging regelrecht og het Torengedeelte af. Andermaal hoorde zo een kort, scherp blaf. fen, gevolgd door een bevelende stem: „Stil, Shagl" En toen weer,,Ik zal je den weg terug wijzen, kindje, maar je moet niet" i Verder verstond Amy niet, maar nu had Dokie's stem ook géhoord en dus was ze weer geheel gerust gesteld. Toen het hondje haar in het oog kreeg, blafte hij andermaal, maai' hij kon niet opj haar afkomen, want dit werd hem belet] door de jonge dame, die zich nu over hem heenboog en (hJem terughield, met kracht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 8