VOOR DEJEUGD lEIDSCH DAGBLAD Goede oplossingen ontvangen van: Correspondentie. No. 16663. Woensdag 24 Juni. Anno 1914. ^^S!T^in<^)n(5^)TT(spTT®p7T<^nspTj^75 i f iini I iiiii j i;;;ij i;:;i f i i«i j ii j it:>i j in De Kracht der Waarheid. Anekdoten. Ingez. dooiW de Graaff. Jan: „Heb jij een cent in je zak?" Piöt: „Ja, waarom 1" Jan: „Leg 'm cone in je hand". Pieti: „En dan?" Jan„Dot zul je wel zie©". Piet geeft zijn cent aan Jan. Jan„Ik leg er een cent bij Nu zal ik je een vraag doen. Als je or ja op antwoordt rijn allebei de centen voor j ouzeg j o peen, dan zijn ze voor mij. Aangenomen Piet: „Goed". Jan: „Maar heb je dit spelletje ale eena eerder gedaan?" Piet: „Neen". Jan„Dan zijn de centen voor mij, want je hebt neen gezegd". Ingea. door: „Aboekhiva". Een kleine jongen was door het kinder meisje gewaarschuwd tegen 't nagelbijten. „Paa op", zeide ze, „als je op je nagels bijt, wordt je zoo dik als een luchtballon". Toen 'Oventje 'n paar dagen later 'ncor pulente dame bij rijn moeder op visits zag, stond hij een oogenblik stil na te denken en zei toen plotseling tot de bezoekster „U hebt op uw nagels gebeten". Nieuwe moda „TV laat vanmiddag mijn portret maken, gauw nog even een voetbad nemen". Nieuwe Raadsels. Ingea. door„Raadsel-vriendje". L Neem uit eiken zin een woord, zoodat je een spreekwoord krijgt. Na de vaoaotio moeten wij weer naar school. De patiënte moet vreeseilijk bjden. De trein komt tien minuten te laat aan. Wij verblijden ons met het mooie ija Ingez door: „Sylvia", DL Mijn geheel bestaat uit 11 lettors en is onmisbaar in de huishouding. 10, 1L, 11, 10 is een ontkenning. Een 1, 2, 3, B heeft ieder mensch. 7, 8, 9, 10, 3 is een groot rijk in Azië, 5, 4, L, 6 is een meisjesnaam. 9} 10 is een voorzetsel. 11, 11, 10 is een telwoord. L, 2 is een verkorte meisj eernaam 1, 1, 2 is ook een meisjesnaam. UI. Mijn geheel bestaat uit 8 letters en is een bloem. 6, 6, 7, 8 is de naam van een bloem, 4, 6, 4 is een stuk speelgoed. 1, 6, 7, 8 is een jongensnaam. 2, 3 is in een kast. 6, 3, 3, 4 is een groente. 3, 3, 4 is een dfier 7, 6, 6 is eem lichaamsdeel. Oplossingen der Raadsels. Meidoorn. II. Almelo. III, Volledig. „Wilgenroosje" „iPareJtjo", Laurens Segaar „de twee Lnidenaars" Johan nes Lleijie „Hercules'' „Rietvinkje" „Aboekhiva" Levina en Henri van "Voggpl „Madeliefje" - Niesje en Jacoba Spierenburg „Friezinnetje" Hendrik en Pietertje Dijkman „de Tamboer" ,,8>lvia" H. en L. Lacourt Anton v Wijk Bet^y Akkerman Jacob Lank- horst „Duifje" Jaasje en Gerrit van Weerlee „Onderofficier" P. en Wilhal- mina Vogelenzang W. Le Feber Alar- dus Jansen „Douquetje" „Dikkae" „roodo Roosje" „gouden Regen" Sijsje" „Vlindertje" Jaantje Stafleu D. J. Houthoff Maria Blom „Zang vogeltje" „Zonnestraaltje" „Dolly" „Dahlia" M. Corp el „Kerstroos" „Zonnebloem" Jacob on Christina Web bers J. en Mien van den Ham „Dui- zcndguldenkruid" „de kleine Koetsier" „Foksia" „Acrobaat" An toon Gol- denberg Annie Jongbloed W. Kop ~«r Wilhelrnina Kalkhoven Alide Offermn© Karei en Kobus Offerman „Astronoom" Alida en Koo<s Pison Rcgina van Leeu wen Jacoba en Johan Hartman Corne lia den Haan Maartje en Anna Bonte Mi esje Herfst Suzanna en Hermann» Zaalberg W. Bonte Frans du Pon Bartholomews Keyzer G. van Po lanen Hendrik en Marinus Baars Hendrik Hey- mons „Appelboompje" „Pinkster bloem" Jacobus van Leeuwen „Clga" „Kerstklokje" „Dragonder" „Tulpje" C. L, Janssen „Parelket ting" „do jonge Typo" „Moedertje" G. W Horreo Tinus v. d. Krogt „Juliana" Ilse" Johannes en Jaco bus Guley E. Oudshoorn W. Planjé Lucas en Jacobus Nieuwonburg Betsy Kriek Marie Botermans, te Leiden, Dirk van Delft Dzn Johanna van Delft Dirk Rietveld Arie Rictvold, te Leiderdorp. Klaas Huidhos, te Li ss e. Anna van Dijk, te N o o r d w ij k o rh o u t. Jansje en Wolter van Zwièten, te Ouds hoorn Hendrika en Aafje van der Mey Maria v. d. Me.v, te R ij n s b u r g. Cornelis en Nelly Honig Marie Zonne veld, te Voorschoten „de kleine Vliegenier", te Wasse naar. Willy en Flora Parlevliet Bertha El- fert Oornelia v. d. Blom, te Zoeter- wou de Prijzen vielen ten deel aan Bartholemeus Keyzer, Alida en Koos Pi son, te Leiden Cornelia Honig, te V oorschoten. Anna van Dijk, te Noordwijkerhont. Als jo brief klaar ligt en jo vergeet hem te verzenden, dan is 't inderdaad jammer van de vergeefsche moeite er aan besteed. Annie v. d. Reijden. Het was heel aar dig van je broer, om je bij de samenstelling van het raadsel behulpzaam te zijn, want daardoor leer je ook, hoe j'e het doen moot. El. Jansen te Wassenaar. Nu vriendje, dat is een prettig vooruitzicht voor je om in de a. s. vacantia met je vader naar Brussel of Parijs te gaan Ben je al eens meer over de grenzen geweest? Vriendelijk dank voor je bijdragen, ik hoop er een goed gebruik van te kunnen maken, doch verzoek je om er in 't vervolg aan te denken jo bijdragen op een apart stukje papier te echrijven. ,,Juliana." Het is inderdaad een mooi uitstapje, dat jullie gaan maken; want Bloeanendaal is bijzonder mooials jo 't nu maar goed met het weer treft, want dat is een voornaam ding. „Ilse." —- Wil je er in 't vervolg aan den ken, je briefjes zoowel met je waren naam als met je schuilnaam to ondertcckenen Je hndt het nu vergeten Hoe is de voorstelling in den circus je bevallen? Truus v. d. Krogt. Hartelijk welkom in onzen kring meisje, en vriendelijk dank voor je bijdragen. Met de plaatsing moet jo na tuurlijk een beetje geduld hebben, doch hoe meer je inzendt, hoe meer kans je hebt, dat e»r iets geschikts bij ia. „Moedertje." Alle kinderen mogen raad sels en anecdote© inzenden; hoe meer, hoq liever. „Parelketting," Ik heb er niets tegen, dal je evenals je vriendinnetjes met ons mee gaat doe©, en tegen je schuilnaam geen be zwaar, alhoewel ik een bloemennaam aar dig or vind. Wie rijn je vriendinnetjes 1 „Zwaantje", Ja meisje, ik vind 't best dat de kinderen van Voordorp ook meedoen, alhoewel ik hen niet allemaal briefjes kan scjirijven. Adriaan en Marietje Jongbloed. Wei kinderen, hoe is 't nu met Vader en Moe-| der, rijn ze weer hersteld? Verleden week schreef jo me, dat beidon ziek waren en nu rep je er niet van. Met genoegen vernam ik je ingenomenheid met het gewonnen prijsje. „Duizendgu ld onkruid" Wat jammer, dat er telkens kinderen ziek zijn in jullie klas se. Is öT soms besmetting of alleen kou vatten de oorzaak dar ongesteldheden? Het laatste zou niet te verwonderen rijn met het ongestadige weer. „Zonnestraaltje". Als jij de oudste bent van vijf kindoren, dan mag je moeder wel een handje helpen want zij zal 't wol verba zend diruk hebben, donk ik. Je kleine broertje is zeker aller lieveling, dat merk ik wel uit je schrijven over hem' Pas maar op, dart. jullie het kereltje niet al te veel' vertroetelen, want dat is niet dienstig, meisjoL Corn. v. d. Blom. Neen beste kind, ik hob gee© tuin met vruchten en bloemen, zooals jij. Gelukkig maar dat men vruchten e© bloemen kan hebben zónder tuin, anders zag 'ter treurig voor mij uit; want ik hou van beide héél veel. L. Segaar. Neon vriendje, dat is zoo erg niet, »oo iets kan natuurlijk wel meen voorkomen. „Melkmeisje". Je bont zeker héél ver langend om te vernomen of je tot een hoogere klasse bevorderd wordt; heb je er nog aj goeden moed op „Pareltje". Je vond hefc zeker wel een mooi gericht over de rivier, toen je de Maasbrug over wandelde. Ik ben to Rotter dam zeor goed beleend en er is zeer zeker veel merkwaardigs to zien maar ik vind 't niet prettig om er te wonen. „Gouden Regen" en „Dickie", Wat heerlijk voor jullie, dat do zaaibloemen zoo goed opkomen. Je zult een mooi tuintje krijgen op dio wijze. Hebben jullie Zater-, dag veel pedrier gehad toen je thee mocht schenken, enz. Veel grootjes ook voor de andere meisje», „Astronoom", Me»t belangstelling heb ik je briof gelezen en daaruit bemerkt, dat je reede 'met verscheidene schrijvers op sterrekundig gebied hebt kennis gemaakt. Je hebt zeker ook aJ eens de namen ver-, npmen van Gauss, Argclander, Hansen. Encke en Struvé Rocht aangenaam was het mij verder to vernemen, dat je einde dozer maand waar schijnlijk van de 7e naar de 8s klasse zult bevorderd worden. „Duifje". --- Waarschijnlijk is je briefje te laat in mijn bezit gelcomon, want anders zou ik je naam onder de goede oplossers hebben opgenomen. „Zangvogeltje" Ja, zekor, oJr je te Noordwijk bent, moot jo je briefje van een postzegel voorzien. MARIE VAN AMSTEL t Johannes Kant was hoog jeer aar aan de hoogeschool te Krakau, in role©. Reeds was hij de zeveutig nabij, toen hem een sterke oegeerte beving, om nog eens zijn geboorte plaats in Siberië te bezoeken. Op zijn reis door de Poolsohe bosschen overvielen hem roevers die allee van hem opeiscliten 1 Maar een ei©d vorder bedacht zich de goe de man, dat men goudstukken in zijn ondor- klecderen had genaaid. Zijn eerste gewaar wording was: groote blijdschap, maar rijn tweede gedachte was: ik heb gelogen! En dit bewustzijn sprak zóó sterk in hem, dat hij terugkeerde e© tot de roovers, die hij nog op dezelfde plek vond, sprak ,,Ik heb een onwaarheid gezegd, ik heb U niet alles gegeven." Dit zeggende begon hij het goud te voor schijn te halen, doch tot zijn verbazing wil den do rooyerg het niet aannemen. Een vreemdsoortig en ongekend gevoel was na- melijk hij hen levendig geworden. Zij waren dan ook niet in staat, om den grijsaard uit te lachen on hem een dwaas to noemen, zooals men allicht verwacht zou hebben. Zijn nauwgezetheid van geweten had hun geweten wakker gemaakt: Niet alleen wil den zij nu rijn goud niet nemen, maar zij gaven hem znn paard en Al het zijne weer en tevens een vnj« pas voor rijn verdere reis 1 Dit alles was: De Macht der Waarheid. Eindelijk eergevonden. De heer Le Bois, belastinggaarder in een klein plaatsje nabij Fontainebleau lag rus tig te slapen in zijn leuningstoel, toen op eonmaal zijn klerk binnentrad, een jongen van een jaar of vijftien, zestien, die blijk? baar in de grootste opgewondenheid ver keerde en al van verre rjep „'t Ia toch wat te zeggen, mijnheer, dat niemand mij nu geloovon wil 1 „Hé, wat is er?" gaapto zijn chef. „Wel de kat van tante Marie jp doodl" „Nu, en ia dat dan zooveel bijzonders?" „En of, Ik bon erfgenaam van die kat." „Maar praat toch niet zulk een onzin, jongen j" ,,'t Ia heusch geon onzin, mijnheer. Oom Morel had bij zijq dood aan tapte een aparte rente nagelaten van 300 gulden jaarlijks, waarvoor zij zijn geliefde kat moest verzor gen, met de aparte bepaling er bij, dat bij den dood van die kat de rente aan mij zou vervallen. En nu heb ik meteen wat, om mijn eigen Poesje te verzorgen." „Die overdreven katten liefde is zeker een familiekwaal, hé?" „O, neen. Mijn Poesje heeft geen nagel tjes." ,,'t Wordt mij hoe langer hoe ingewikkel der, vent, en jo zult mij waarlijk een ge- genoegen doen, als je alles eens wat nader verklaren wilt." En de klerk begon „Weet u nog wel, mijnheer, dat u mij zoo wat een jaar geloden met een bevel schrift van betaling naar Avon zondt? Toen ik weer op den terugweg was, hoofde ik op eenmaal een gezucht en gesteun. Ik was er wel wat door ontsteld, maar begreep toch dat er hulp noodig was en dus daalde ik de steengroeve af, waar het geluid van daan kwam. Daar zag ik een werkman be dolven liggen onder een hoop zandsteen. Ik wilde er hem onder vandaan halen, maar met zwakke stem sprak hij „Raak mij niet aan, dat zou den hoeleq boel nog maar naar boneden laten komen maar kijk daar eens liever 1Ik volgde de richting van zijn wijsvinger, zag daar op het mos een allerliefst kindje zitten, dat met pasgenlukte bloempjes speelde, of er niets aan do lucht wasVrjcndelijk, pitnoQ- digend stak het mij de armpjes toe, terwijl de ongelukkige vader mij met rijn gebroken stem smoekte „Neem hem mee in veiligheid, als het nog piet to laat is." Met dien lichten last liep ik den weg naar Melun op. Daar hoorde ik weer op eenmaal een stem „Zoo, ben jij daar luiaard 1 Liep je daar op je gemak in het bosch te kuieren, in- plaats van vlijtig bij je patroon bezig te zijn f" Dit was tante Geneveva's stemzij keer de met een mandje volgeladen van de marlet terug. Nu ik bracht haar onmiddel lijk op de hoogte van het gebeurde on toeq was zij ook niet boos meer, maar integen deel bereid mij te helpen. „Gauw, geef dat Poesje maar op!" zei ze. „Hoort u wel, mijnheer Le Bois? van „dat Poesje" sprak zij!" „Ik zal wel voor de opvoeding zorgdra gen", ging tante voort-. „En jij Jan, loop wat jc loppep kunt, om hulp te halen voor dien armen man, die daar bedolven ligt." „Ik liet „het Poesje" düe onder tant-e's hoede en ging hulp halen. Maar reeds wat het te laat: 't kind was dus een wees!" „En wat is er van hem geworden?" „Hij is nog altijd bij tante Genoveva. Zij is niet rijk en ik ook niet, maar met z'n beiden zullen wc hem toch wel groot bron gen." „Hoe leg je dat dan aan?" „Wel, mijnheer, kijk, alle weelde heb ik al afgeschaft, riet u Al een jaar lang eet ik heelemaal niets meer op mijn boterham. Dat haalt al vast wat uit. En als ik eens een dubbeltje voor een glas bier krijg, zoo als het dan heet, van den een of anderen klant van u, die meelij heeft, met mijn verre wandelingen alle veertien dagen breng ik het aldus opgespaarde naar mijn tante, om er den kleinen jongen mee te helpen op- kweeken." „Geef mij je hand, brave jongen." „O, maar nu ben ik universeele erfge naam van de kat van tante Marie! Nu kan het. wel een traktatie lijden 1" „Nu, vandaag over veertien dagen zal ik je in mijn rijtuigje naar je tante brengen, met je klein Poesje." En zoo geschiedde het ook. Want wat de hcor Le Bois eenmaal beloofde, dat deo0 hij ook. De aankomst van het rijtuig bracht een geweldige opschudding te weeg in het kleine plaatsje! „Kijk eens, daar e>en rijke mynheer, Wflt zou die komen doen?" luidde hei. „Wel, juffrouw?" begop de belastinggaar der „Ér hebben rich hier groote dingen afgespeeld den laatst en tijd." „Wat bfdoelt u daarmee?" „Vooreerst is de kat van tante Marie ge storven. nietwaar?" „Ja, eu dat is nu heusch zoo heel onge lukkig niet! 't Is toch eigenlijk een bespot telijk iets, dat zoo'n kat zoo rijk jou zijn, terwijl dp mensqh werken moet tot in het zweet zijns aanschijn»." „En dan die ontmoeting met dat anders katje in het Bosch!" „O ja, die Poesl Hier is hij. Dat is nog eerst eon achatje I" „Wat dunkt u wel met dat kind te dpen „Wel hem op te voeden, alsof hjj van mij was „Maar dat is toch een boel bezwaar voor li, omdat u rieb toch niet al te ruim be weegt?" „O, neen, dat gaat welvooral omdat die echte kat pas gestorven is." Jaren verliepen zoo en het kleine katje was nu al twaalf jaarl Jan moest loten en tot tante Geneveva had hij gesproken „Tante Geneveva, die driehonderd gulden zullen niet voldoende zijn om „ons kind", want zoo werd de arme vondeling genoemd, naar het college te sturen. Ikzelf zal dan zoolang bestaan van mijn soldij." Jan trok pp. drie on hij kwam in garni zoen in Zuid-Frankrijk. Orpdat hij zoo goed schreef en zoo goed rekende, wan hij fourier geworden en drie jaar later vertrok hij naar Spanje met dep graad van sergeant-majoor. Terwijl Jan dua dapper streed tegen de Spanjaarden, deed de kleine Honri zoo was ons Poesje genoemd zijn uiterste best op school. Hij schreef dikwijls aan Jan en kreeg soms ook wel eens brief terug. Maar je moot wel bedenken, dat het post verkeer toen nog niet zóó heel best was. Op een Augustusmorgen kwam er ee» prachtig rijtuig in bot dorp waar tante Ge neveva woonde. Het moest even zijn vaart temperen, omdat er ook een lichb-rieten karretje aankwam, dat wij herkennen als do nederige équipage van don heer Le Bois. Een van beide reizigers uit het mooie rij tuig stak het hoofd uit het portier en riep verrast „Wel, daar heb je zoowaar de oude be lastinggaarder „Wie is dat!" vroeg de oudere heer, die in het mooie rijtuig zat. „Generaal, dat is mijn oude chef ik ben zeker, dat hij naar tante Geneveva toegaat, mag jk hem even goeden dag zeggen." „Goed. Waarschijnlijk zullen we van hem wel 't een en ander te hooren krijgen, waar ik heel nieuwsgierig naar ben." „Mijnheer Le Bois! Mijnheer Le Bois! Toe, houd u eens even stil. Ik wou eens even het een en ander tot u zeggen." „Wat is er van uw dienst?" vroeg de heer Le Bois, ten hoogste verwonderd. „Kent u uw ouden klerk niet meer, mijn heer Le Bois?" „Hoe ben jij het Jan? Ik hield je veen- een Mulat." „Dat heef de Bp&ansohe zon gedaan."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 7