RECEPT.
kwalen geneest, die men noemen kan. Van
den pink wordt gezegd, dat hij even wei
verstand heeft, als de duim kracht. Van
daar ook hot gezegde Hij heeft meer ver
stand in zijn pink, dan anderen in hun
heele lijf. Hij bezat de gave der voorspel
ling, zoo hoort men nog zeggen. Dat zegt
inijn kleine pink. Vroeger gold de geheele
hand voor alwetend, mischien stamt- daar
van nog het gezegde afHij heeft het uit
zijn duim gezogenlater bepaalde dit alwe
tend zich slechts tot duim en pink.
Ook de nagels heetten de toekomst te
kunnen voorspellenop de nagels der Nor-
nen staan runen, zegt de Eddameen maakte
er teekens op, om zich tegen gevaren te be
schutten. Talrijk zijn de spreekwoorden, aan
de vingers ontleend. Het is Gods vinger,
beteekent de wonderbare leiding der Voor
zienigheid. Als men hem een vinger geeft,
neemt hij de heele hand, heet het van bru
talen. Om den vinger winden, op de vingers
natellen, de vingers likken, geen vinger
verroeren, lange vingers hebben, voor
diefachtig zijn lekker is een vinger Lang,
geen vingerbreed van zijn weg afwijken en
zoo meer.
Het tellen is ook begonnen bij de vin
gers de hand was de natuurlijke reken
machine, de oorsprong van het tientallig
BtslseJ. Vijf is het eerste onderdeel van tien.
Van iemand, dSe zeer dom is, heet' het: hij
kan niet tot vijf tellende laagst ontwik
kelde natuurvolken kunnen het met tellen
niet verder brengen dan tot vijf.
De rechterhand gold steeds voor de
goede de linker-voor de boo zeHet kind,
dat de linkerhand wil geven, wordt be
knord, want het moet het mooie handje
geven. De handslag geschiedde ook mot de
rechterhand en als bewijs van de waarheid
zijner woorden zegt men: Ik kan er a de
hand op geven.
Vele van de gewoonten uit onze tijden
stammen af van de oude natuurvolken, die
een zwervend herdersleven voerden op de
hoogvlakten van Azië -en in de Germaansche
wouden en de hand en' vingers door hun
gedachten bezielden. Wat zij van geslacht
tot geslacht overleverden is ook ons gees
telijk eigendom geworden en heeft zich een.
plaats m ons denken en spreken veroverd.
Waar de dieren sterven.
Het is een bij alle jagers welbekend feit,
dat een aangeschoten stuk wild het dichtste
van het bosch of in elk geval een verborgen
schuilhoekje opzoekt, om den dood af te
wachten. Men mag aannemen, dat dit geen
vrees voor den dood is, maar angst
voor de vervolgers. Het moet zelfs
voorkomen, dat eenden en andere watervo
gels zich in het riet en biezen verstoppen en
onder water duiken, alsof zij liever zelf
moord pleegden dan in handen van den ja
ger te komen.
Maar niet alleen bij aangeschoten of ver
volgde dieren komt zoo iets voor; ook die
ren, die den natuurlijken dood voelen na
deren, begeven zich doodziek of door den
ouderdom verzwakt naar bepaalde veróor-
ge-n plaalsen, om onopgemerkt uit het' leven
te scheiden. Soms liggen die plekken ver
van de plaats, waar zij zich bevonden, en het
arme dier moet het uitgeputte lichaam nog
soms mijlen ver voortsleepen, eer het, den
innerlijken drang volgend, een plek gevon
den heeft, waar het rustig voor het laatst
zich kan neervlijen Vandaar dat zelfs het
lijk van onze huisdieren, bepaaldelijk van
katten, maar zeiden gevonden wordt; op
een gegeven oogenblik is het dier weg om
niet terug te keeren.
In het wild komt dit zeer zeker-voor. Holen
afgronden, rotsspleten en. andere rnoeolijk
genaakbare plaatsen zijn het hoofdzakelijk,
die als zulke sterfplekken worden uitgeko
zen, en meer dan eens zijn in holen honder
den beenderen gevonden van omgekomen
dieren, waarvan men later licht gedacht
heèft, dat ze voor een en ander schrikkelijk
natuurverschijnsel gevlucht zijn.
Reeds Darwin heeft in een zijner werken
er op gewezen, dat de Zuid-amerikaansche
guanako's che met de lama's verwant zijn,
in het hooggebergte dfer Andes bepaalde
plaatsen hebben, waar zij zich tot het af
wachten van den natuurlijken dood neerleg
gen. In de nabijheid van Santa-Cruz vond
hij plekken, waar een 20-tal skeletten bijeen
lagen, totaal ongeschonden, zoodat voor het
vermoeden geen plaats was, dat hier roof
dieren aan 't werk waren geweest.
Ook andere reizigers hebben dergelijke
ontdekkingen gedaan eü behalve van de
straks genoemde diersoort tfond men ook
wilde schapen, wilde geiten en andere. Zee
leeuwen en enkele vogelsoorten schijnen bij
voorkeur ontoegankelijke eilanden en klip
pen op te zoeken.
Het verschijnsel werpt een verrassend
licht op de vondsten, die men vaak in dilu
viale holen gedaan heeft. In verreweg de
meeste gevallen vond men daar. de overblijf
selen van volwassen en blijkbaar oude die
ren, dat was bijv. aan de tanden waar te
nemen. Eeuwen achtereen kunnen deze ho
len gediend hebben als verborgen sterf
plaats of diorenkerkhof. Soms is een heel
doodenveld onder een dikke laag zand be
dolven en ligt daarboven weer een nieuwe
laag van beenderen. Wel komen een einkele
maal ook deelen van het geraamte van an
dere dieren voor, maar dan ifl dit wellicht
een bewijs, dat de dood niet zoo spoedig is
ingetreden, als het dier verwachtte, en dat
nog voldaan is aan den natuurlijken trek
om het leven te rekken. Zelfs zijn er bewij
zen gevonden, waaruit men mag aannemen
dat het oudere moederdior, in het oogen
blik, dat het jongere wezens het leven zou
echecuken, zich in zulk een hol verborg, waar
begin en einde, ouderdom en prilste jeugd,
nu nog bijeen worden gevonden.
Zalmcroqu e 11 en.
400 gr. gekookte zalm, 2 d-L kookroom, 5
<LL. lichte bouillon, 4 bladen witte gelatine
40 gr. boter, 35 gr. bloem, peper, zout, noot
muskaat, wat fijngehakte peterselie, 3
eieren, paneermeel
Bereiding: De visch van vellen en graten
ontdoen en in kleine stukjes verdeelen. De
boter in een pannetje smelten, de bloem en
langzaam de bouillon en room er bij doen;
deze saus eenige minuten laten doorkoken,
de bladen gelatine er in oplossen, kruiden,
twee geklopte eierdooiers, fijngehakte pe
terselie en de stukjes zalm toevoegen en te
zamen op een platten schotel uitspreiden
en koud laten worden. Inmiddels een heel
cd en het overgebleven eiwit op een diep
bord kloppen met een paar lepels koud wa
ter en tevens een ander bord met paneer
meel klaar zetten. Wanneer de massa koud
en stijf is, er langwerpige rolletjes van ge
lijke grootte van maken, welke men twee
maal successievelijk in het geklopte ei en in
fut paneermeel wentelt, zoodat de croquet-
ten dubbel gepaneerd zijn. Wat rundvet en
boter in een ijzeren potje goed warm laten
werden, daarin de eroquetten een paar mi
nuten bruin en knappend bakken, daarna
op ^rauw papier laten uitdruipen, netjes
op een bedekten schotel stapelen en met
gefruite peterselie versieren.
ALLERLEI.
Een goede meid.
In een groot hotel werd een werkmeid
gevraagd, speciaal om de vloeren glad te
wrijven.
,,Ben je bekwam voor je werk?" vroeg
de hotelhoudster aan een sollicitante.
„Informeert u maar in mijn vorigen
dienst,'' antwoordde deze. ,,In de eetzaal
hebben dezen winter vijf menschen hun
beenen gebroken en een dame is van alle
trappen gevallen ik had den vloer en de
treden zelf gewreven
Het onderscheid.
Een oud moedertje komt op een compag
niesbureau en verzoekt den kapitein er voor
te zorgen, dat haar jongen vrij komt, die nu
al anderhalf jaar diende, wat zij meer dan
genoeg vond. l>e officier kan haar niet veel
hoop geven, dat haar zoon vóór zijn tijd zal-
worden vrijgelaten en wijst er haar op, dat:
alle soldaten twee volle jaren moeten die
nen en dat hij zelf al veel langer soldaat is.
„Ja, dat is wat anders", meende oud;
moedertje, „jullie hebben niks geleerd, i
maar mijn jongen die is schoenmaker!
„J ugend."
Daonbekwame muzika nt.
De muzikant Wimsen komt in het hospi-,
taal met een gebroken arm. Wimsen is vrij
gauw weer hersteld, kan alles met den arm'
doen en moet uit het hospitaal ontslagen
worden.
De dienstdoende officier komt op zijn
tournee bij hem en zegt:
„Nu Wimsen, kan je alweer trommelen?"
„Neen kapitein".
„Nu, dan nog maar een paar dagen wach
ten, voordat we je ontslaan."
Eènige malen komt op dezelfde vraag het*
zelfde antwoord.
Eindelijk begint het den kapitein ie ver
velen.
„Wel alle duivels, Wimsen, die arm is
best, waarom kan je dan niet trommelen?"
„Ik ben hoboïst, kapitein.''
Geen ontko.m enaan.
Kleine Wim, die getuige is geweest van
een huiseüijken twist zijner ouders:
„Moesje, als een jongen altijd heel, héél
goed heeft opgepast in zajn leven, moet,
hij dan toch ook nog trouwen, als hij groot
is V*
C ri tiek..
„Hoe durf jij toch in je krant zoo scherp
over schilderijen schrijven, terwijl je toch'
zelf niet kunt schilderen?"
„Ik kan ook geen ei leggen, maar daarom
weet ik wel of het versch is of niet."
Gelezen op een w inkelpap-i'« r
Keulsche eau ue cologne*"
en in dezelfde uitstalkast:
„Oto Sjaal"
.Ylaamsche straatnamen.
(Proeve van fraai Hollandsch).
In Brussel heet' een straatrue des Singes
Vertaling: Simmestraat.
In Anderlecht vindt men de rue du lait
battu, vertalingAfgerammelde Melk-
skraat.
In Brussel vindt men de „rue des fou-
Ions" weergegeven door „Lange zotten-
straat."
(Un foulon is een we vei*).
Avenue de la Renaissance Kunsther
stel lings Laan.
Voorts nog deze parels: Au tirot Op
stap.
Place Godefroid de Bouillon Godfried
van Buljoenplaats.
Rue des oefs aar e-straat.
Rue ma Campagne Mijn buitengoed
straat.
Ondankbaar werk.
Gastheer„Willem, waarom vul je meneer
Bernstein's glas niet?"
Willem (die pas in dienst! en alesbehalve
slim is)„Dat helpt niets, meneer de baron.
Zoo gauw kan ik niet inschenken, of meneer
Bernstein heeft' zijn glas al wear leeg
Beate sigaren.
Zij (tot haar man) „Maar, Jan, rook jij
de sigaren niet, die ik je voor je verjaar
dag gegeven heb
De man: „Neen, kindje. Ik heb er'betér
plannen mee ik bewaar ze tot onze jongen
groot! is en dan zöu willen rooken 1"
Onrechtvaardig v e r d e e 1
Oroentenhandelaar„Vandaag heb ik
gelezen, dat de komkommers voor vijf en
negentig procent uit water bestaan."
Melkboer „Zoo, en mag je ze rustig
verkoopen? Maar als er in mijn melk tien
procent water is, nemen ze me onmiddellijk
te pakken."-