VOOR DEJEUGD
Om een Fout te herstellen
is het nooit te laat!
De geschiedenis van zes
Vleermuizen.
No. 16595.
Woensdag* 1 April.
Anno 1914.
Bi»
QtSs*nO
S^vSIJp^Ji r i::;i s i»::i i i;t;i i;;;i i i:;;i i;:ti S ii::i S
I'®# t 92j o i J 9I j
11 H 11 éïil tillh<t11 it^l hïil 11>11 hitl i t
•u
9/«
t IC-IDSCH DAGBIAD
G>
50
a.%
X
't ls na niet zoo heel mooi bij ons aaa huis;
en dat kan je haast ook niet verwachten, als
j© bedenkt, dat Yader al heel vroeg kwam
te sterven en dat hij ons toen enkel een le
vensverzekering naliet, maar geen pensioen.
En we. zijn met zijn vieren moet je weten:
Moesje, Rosa, Broer en ik!
't Zag er eoht „netjes"' bij ons uit, maar
dlat was ook al
„Hè, andere meisjes hebben nog eens een
borstel ra-et zilver gemonteerd!verzuchte
Roos, die altijd zulk© lurueuse invallen
had.
,,Ja, en ik was daar bijna van den stoel af
gevallen; want in ons kamertje staat ook
maar al den ouden rommel uit bet heele
huis!" luidde mijn antwoord.
„Weet je wat" riep zus opeens, terwijl ze
weer zoo een van haar kostelijke invallen
had: We moesten ieder wat doen voor clen
kost; dan zouden we zeiven wel den boel bij'
elkaar halen voor een netter ameublementje
Zij zou rekenles geven en ik muziekles 1
Nu, hoe het nu kwam of niet, dat weet
ik niet maar ik hoor andere mensehen altijd
klagen over de moeilijkheid om aan lessen te
komen, en ons vielen ze als 't ware in den
schootRoosje kreeg de beide kleintjes van
mevr. Ocopsen, ik wel een stuk of zes van
die kleuters voor een club-zangles. Eerlijk
gezegdhet les geven viel ons geen van bei
den mee! Roos was erg knap en loste de
moeilijkste vraagstukken in een ommezien
van tijd op,maar nu moest zij Zich steeds
verdiepen in moeilijk© vraagstukken al9
daar zijn; wat is tl© helft van 48 en derge
lijke. Daar hoorde Job's geduld toel En ik,
wat had ik een last om de toonladders er
glad in te krijgen, bij mijn „Zingende ivm-
derwcrold" Naderhand begreep ik ook pas,
dab ik veel te moeilijk was geweest voor
dat jonge 'goedje.
In ieder gevaltoen de drie maanden om
waren,- hadden wij een aardig sommetje bij
elkaar: het zal zoowat een goede veertig
gulden zijn geweest. Met het weinigje, dat
wij samen nog op onze spaarbankboekjes
hadden staan, schaften we ons daar nu een
karpet voor aan, twee eenvoudige, aardig©
stoeltjes; een paar neteictoeksche gordijnen
en... onze n trots een paar netgeverfde ledi
kanten. We waren den koning te rijk, toen
we eindelijk net om schoonmaaktijd al dien
boel bij elkaar hadden. Broer hielp ons
trouw met hier en daar een kwastje op te-
zetten.
's Avonds waren wij zeiven opgetogen over
al dat, moois. We durfden haast niet. te gaan
slapen, in die prachtige ledikanten. Moe
der was ook een en al bewondering; enkel
Broer leek veel gematigder in zijn oordeel.
,,Er is zeker iets bij wat hem niet aanstaat"
.VioTiipelde ik."
„Ja; krijg er dat nu eens uit!" meende
Roos. „Eer hij dat zegt, bijt hij eerder zijn
tong af 1"
We zouden dus ons pleister maar met Ja-
ten bederven door die mindere ingenomen
heid met Broer!
Den volgenden morgen kwam Moeder heel
verheugd met een brief aanloopen van mevr.
Hulst, een heel goede kennis, waar moeaer
bijzonder op gesteld was. Die kondigde haar
komst aan voor eenige dagen. Maar nu zou
ze dus op de logeerkamer moeten verblijven
en die was wel het allerleelijkst© van bet
heele huis I Neen, toen bedachten Rosa en
ik 's nachts een ander plannetje: Mevr.
van Hulst zou zoo lang op onze kamer sla
pen en wij op de logeerkamer.
Toen we Moeder dit mededeelden was cfi©
erg ingenomen met ons plan en kust© er ons
hartelijk voor.
Toen Moeder mevr. Van Hulst eindelijk
weer naar den trein bracht Svai ze nogal
tamelijk gehaast en riep ons nog toe: „Km-
deren, vergeet niet d© deur van mijn kamer
te sluiten, ik had er geen tajd meer voor I
En toen we dat deden... pclu jé, daar za-
gen we iets. wat ons tot in het hart roeroe:
daar had Moeder nog menig oud afdanker
tje van ons gebruikt 1 Nu eerst werden we
vanzelf attent op ons egoïsme foeiHoe
hadclbn we toch zóó kunnen zijn Enkel maar
denken aan onze eigen kamer "opsieren en
niet aan Moeder's verblijf. Maar wacht, we
zouden onze fout wel weten goe*l- te maken.
We verzochten een vriendin van. Moeder, of
die haar een geheelen Zaterdagmiddag mee
wou nemeD óm boodschappen te doen en ter
wijl sloegen wij ons slaagje. Broer hielp
weer ijverig mee om hier en (laar een kwas
tje to zetten I» Nu eerst begrepen we ook,
wat toea de reden was van zijn mindere in
genomenheid. Hèm was wel degelijk het
egoïsme van onze. daad' opgevallen
Maar ik verzeker je, dat we nu weer ons
bést doen om alles'goed te maken We droe
gen alles over van de eene naar de andere
kamer: Eén bed hielden we tooh altijd nog
over en op ons eigen heiligdom zouden we
dien boel wel weer opknappen door te ver
dienen I
Er was in bet land iets verschrikkelijks
gebeurd en niemand kon bergijpen, hoe het
gebeurd was
De zes prinsen waren plotseling verdwe
nen op zekeren rnooien lenteavond. Zij had
den ieder met hun gouverneur in het park
gewandeld en opeens hoorden, dezen een ge
piep van vleermuizen en toen zij opkeken,
waren de prinsen verdwenen.
Eerst dachten de koning en de koningin,
dat de prinsen een 'grapje hadden willen
maken en zich ergens verborgen hadden.
Maar toen _ij 's avonds laat en vele weke'n
ón maanden daarna nog niet terugkwamen,
ging het hof in de rouw.
De koning was zóó in de war, dat hij alle
staatszaken vergat en stukken onderteeken-
de zonder er op te letten, wat er in stond.
De koningin werd eiken dag bleeker en
ging dagclijbsch naar het bosch, op een
plek, waar het onkruid welig groeide. De
grond was met zacht mos bedekt en dorr®
bladeren. Hier liet zij zich nedervallen e®
dacht uren lang na.
Op zekeren dag hoorde zij naast zich i®
't gras een hoog stemmetje piepen:
„Luister naar mij koningin, en tracht mij
te begrijpen".
De koningin keek om zich heen en zag op
een groot-en steen een pad zitten, die haarj
met zijn groote, schitterende oogen zat aan
te kijken.
„Hebt gij gesproken?" vroeg de koDingi»
verbaasd.
„Ja", antwoordde de pad, „ik heb vier,
maanden lang i ede ren dag gesproken, doch'
gij hebt mij nooit begrepen. Ik heb al diea
tijd lessen geDomen in uw taal; de miuzeu
hebben er mij les in gegeven en dikwijls»
viel ik in slaap over mijn werk"-
„ik vind het heel lief van je, dat je ja
zooveel moeite hebt gegeven, om mij van
dienst te zijn, inaar waarvoor
„Ik wilde u wat vertellen over de ver
dwenen prinsen
De koningin keek het kleine ding zoo smee-
kond aan, dat deze onmiddellijk voortging:
„Er woont bij de put in den moestuin een
groote schildpad, die heel gauw beleedigd is,
een geluk is het, dat hij 's nachts hardop
droomt, van hetgeen hij overdag bedreven
heeft. Zoo hoorde ik hem eenige maanden,
geleden in zijn droom zeggen, dat hij de
prinsen, die hem geplaagd hadden in vleer
muizen veranderd had, om zich op hen te
wreken".
„Vleermuizen", riep de koningin uit. „Dan
hoor ik die eiken avond om hot paleis flad
deren. Ik dacht, dat zij mijn zoontjes had
den meegenomen'.
„Ik zal mijn best doen koningin, ti van
alles op de hoogte te houden. Ik heb iet-s
hooren zeggen van zes prinsesjes, ^ie geen
broers moesten hebben, en die zouden de
prinsen hun menschelijke gestalte kunnea
teruggeven. Nu ga ik gauw heen, om iets
naders te weten to komen".
De koniDgin- hing de goede pad een juwee.'
aan een zijden koordje om den hals en ging
vlug naar het paleis terug.
De koning liet de heele wereld over naar
zes prinsesjes zonder broers zoeken.
Eindelijk, in een keizerrijk, heel ver var.
het koninklijk palcis gelegen, werden zij'
gevonden. Heel spoedig konden de keizer eo
de keizerin er niet toe besluiten dé kinderen
voor eenigen tijd af te staande reis zon
zoo lang duren en het was onzeker wat
de prinsesjes moesten doen.
Eindelijk word do zaak beklonken eD op
zekeren dag kwamen de prinsesjes in prach
tige schepen in het koninkrijk aan.
Zij waren erg uit haar humeur, want zij
verkneden naar huis terug en wisten niet,
wp* in dat vreemde land moesten uit-
v '-
Da koningin deed al haar best om haar
kleine gasten te amuseeren, maar deze wer
den steeds veeleischender, toen zij zagen,
hoe ieder zich inspande haar bezig te hou
den. Alleen het jongst© prinsesje zat graag