Straattoneeltje te Berlijn. Mieren en Water. Het oog van een stadsmensGh. Dc Nederlandsche Bank. Woensdag, den 25sten Maart bestond de Nederlandschc Bank honderd jaar. Zij is agente van 's Rijks schatkist, stelt het disconto van accepten en wissels vast., beleent goederen on effecten cn geeft de bankbil jetten uit, die thans tot een bedrag van ongeveer 250 rail- liocn in omloop zijn, en waarvoor 150 raillioen in goud en zilver als dekking dienen. ©rg benieuwd naar. Het vraagstuk is niet too eenvoudig, wat het wel zou zijn, als eenige generaties achtereen de spreeuwen, in de stad geboren en getogen, daar steeds bleven huizen. Het is echter hoogstwaar schijnlijk. daA, de jonge spreeuwtjes, in de stad uitgebroed, hun eersten zomer en herfst gaan doorbrengen op het land, waar ze dan in de gelegenheid zijn echto natuur indrukken op te doen of wat ook sterk meetelt geluiden over te nemen van do buite*nspreeuwen. Zelfs kan eon deel van de jonge stedelin gen zich voorgoed bij de buitenlui aanslui ten, wat ik natuurlijk stellig doen zou. Do «.ndero keeren naar de stad terug, stichten ©r een huishouding en blijven dan waar schijnlijk wel verder hun geheelo leven tusschen de muren doorbrengen. Zo verge ten dan vroeg of laat alles, wat ze van het buitenleven hebben gehoord, en krijgen voor de niting van hun zangdrift dan geen an dere motieven dan de aangeboren sprceu- wengeluiden en verder wat het stadsleven him oplevert. Dat sta ik nu af te luisteren, ik heb z© al hooren miauwen, en het zou me niet verwonderen, wanneer ik binnen eenige jaren de electrische tram, den straatventer of hob schoolkind in hun zang, den wiele waal, den wulp en den kievit zag vervan gen. Zoo krijgen we gaandeweg een categorie Van stads vogels, evengoed als er stads- menschen bestaaji. Zo gaan er niet op voor uit, de vogels bedoel ik de duiven verliezen hun vliegtoeren, de spreeuwen worden ar mer in hun zang. Ook de merel, die in zijn achterbuurtje zingt, is een stumper, verge leken bij mijn zangers aan den duinkant. In do parken is het beter, als ze maar groot genoeg zijn en in open, groene ge meenschap staan met de buitenwereld. Intusschen, die vogels brengen lente- vreugd in de stad en één is er, die, dank zij zijn echten rtomadonaard, aan de verderfe lijke invloeden weerstand heeft/ kunnen bie- den. Dat is het kleine pimpelmeesje, de mees, die he>t minst met den grond te Diaken heeft en zich dus in de iepen kronen volko men gelukkig kan gevoe'en Hij bewoont wel de sta/d, maar kent h°t geheim, om zijn geluid en zijn veertjes frisch te houden. Als zijn zilveren lach weerklinkt in de fijne iepontwijgen en in dc heldere zon het blauw van zijn kopje wedijvert met het blauw van den hemel cd hot goud van zijn borstje blinkt tusschen het purper van den bloesem van den mooion stadsboom, dan is dat een lentetafereeltje, zooals ge dat buiten mooier niet kunt vinden. „Wacht u nu tot de wagen stilhoudt", waarschuwde dc. conducteur en zag met hoog opgetrokken wenkbrauwen naar de ver bazend dikke vrouw op het acht^x balkon, die bijzonder veel haast scheen te hebben. Men was juist voor de Polsdammerbrug ge komen, maar door de enorme drukte kon de- stopplaats slechts langzaam worden be reikt. In tusschen ondernam de vrouw ver scheidene pogingen om den wagen te verla ten dit tot groot, pleizier van de overige passagiers, die deels lachten, deels met ge zichten van hoe-vin-je-dat-nou het hoofd schudden en de hulpelooze bewegingen van de vrouw van allerlei opmerkingen verge zeld lieten gaan. Zij hield zich rechts en links vast en probeerde dc treeplank to be- reiken, waarbij een witwollen been ter dikte van een olifant.senkel bevend en sidderend te voorschijn kwaul. .,Zoo moet u niet uitstappen", zei met een gewichtig gezicht een heer, die naast haar stond. ,.U moet da,t doen in dc richting, waarin de tra inrijdt.11 Dorn-lachcnd keek de vrouw hem aan. „Kijk u maar eens; zóó!" zei de tnen- schenvriend cn drukte cn wrong het dikke lichaam zóó naar voren, dat eindelijk de „dikke dame" met een been de treeplank bereikt bad en dc andere wanhopig door dc lucht zwaaide. Die de „dikke d/amc" zoo door dc lucht zag zweven moest wel onwillekeurig denken aan Alpenafdalingen, die siechts „voor gc- oefenden" zijn. ..Kom maar liever terug, lieve mo'nsch", maand? de conducteur aan, „op de tree plank mag niemand staan." Maar de terugkeer van onze dame had vele moeilijkheden en eerst nadat haar de conducteur onder den linker- en^een heer onder den rechterarm genomen had, gelukte het de kolossos weer in evenwicht tc bren gen. Eindelijk een laatste ruk... de wagen 6tond stil. „Ziezoo", zei de conducteur, „nu kunt gij gaan." Dat soliecn cohter gemakkelijker gezfgd dan gedaan. Zij kon ook nü nog mat naar beneden komen. Er kwamen wagens voorbij en de vrouw had. zoo het scheen, niet den moed, den voet op den rijweg te plaatsen Af en toe deed zij het wel, maar trok hem dodelijk weer terug, al vreesde zij overreden te worden. Ten slotte werd men ODgeduldag. „In dc tram of er uit," zei de conducteur kortai rnct een héél boos gezicht. „We rijden zóó door, beste vrouw," zei de merischlievende meneer van zoo straks. „Ja ,ja" aarzelde de vrouw, „maar de wagens, zie jo..." „We kunnen niet wachten tot de wage na allemaal voorbij zijn. Zie eens, u stoort het geheele verkeer!" -Inderdaad stond daar achter elkaar een half dozijn wagens en alle wachtten op de dikke dame. Nu werd dc oondueteur werke- kelijk boos. „Als u nu niet uitstapt", dreigde hij en hij greep naar het doorrijdcn-signaal aan den zolder, „dan rijd ik ver dier Maar dc dame kon nog steeds niet tot een besluit komen en maakte angstig bevende beweginkjes. Daar gaf de conducteur het sein en de wagen reed verder, terwijl ito vrouw jammerde en van de treeplank, waar op ze stond, door vier sterke handen weer in de hoogte werd getrokken. Nu gebeurde er echter iets verbluffends. De vrouw, die daareven nog zoo aarzelde, was plotseling veranderd. Ineens stapte zo op de treeplank en verliet met bewonclerens waardige snelheid de in volle vaart zijnde tram, waarna ze doodkalm terugwandelde naar dc zooeven verlaten halteplaats. Daar stond iemand, op wicn niemand had gelet, daar ioders aandacht geheel bij de zoo vreemd doende vrouw waa. Dat „iemand" stond achter een photografictoestel en had gedurende het geheele geval steeds maan door aan een kleinen slinger gedraaid. „Allemachtig", lachte de menschlicvende, meneer, „Nu kan je jezelf in do bioscoop weerzien." Et n bekend dierkundige schrijft aan „Yox Medicorum" In tropische landen is „al dat ontuig" dp grootste plaag. Zonder do overtollige fauna waren dej tropen ideaal, maar nunu wenscht men zoo gauw mogelijk het land van müs-' kioten en mieren te ontvluchten. Er is wel ontkomen aan af die rplagen, als men d' noodige voorzorgsmaatregelen maar treft. Wie zorgvuldig een muskieten-gaas heeft gespannen, kan zich in zijn tent allcrbeha- gelijkst gevoelen. Tegen mieren is ook ecu „kruid" gewassen: water. Wie de pootcb van zijn ledikant in een emmer mot watei plaatst, zal nooit een mier in zijn bed vin den. Etenswaren zijn op deze w ijze ook tc be hoeden voor mieren-aanvallen. Een pud ding in vorm laat men bijv. drijven in een met water govulden emmer en geen mier* betast hem. Uiterst zelden kan het gobeu-' ren, dat een mier het leven in de waagschaal legt, door tc willen zwemmen. Zij kan het wel, maar de kans is groot, dat zij het niet uithoudt en zinkt. Eon mier is beroemd om haar vele goede karakter-eigenschappen, al waardeeren wjj, menachen, ze to weinig. Eén ding is echter waar een mier weet wat lekker is. Wij hebben onlangs een proef genomen, om haar snoeplust eens to on derzoeken. In de nabijheid van een mie-! rennest legden wij een besuikerde doodoi vlieg. Daar kwamen de nijvere diertjes fluks op af. Haast had de voorste den buit bereikt, of wij namen de vliog op, en log- den haar op den rand van een kopje, dat op een met water gevuld schoteltje stond. De wanhoop onder do mieren was groot; hoe zij ook trachtten hun lekkere vlieg tei naderen, zij slaagden or Diet in, „zij waren zoover gescheiden, het water was veel tal diep." Eindelijk had een groote mier zoo-) veel moed verzameld, dat zij dorst over te steken. Eén schaap over do brug volgen er.' meer, totdat er genoeg krachten verzameld waren, orn den buit weg te voeren! Zi? konden het dus wcL Dat het oog van den stedeling niet an ders is samengesteld dan dat van den bui tenman, spreekt vanzelf. Maar de werking van elk orgaan hangt af van het gebruik en de oefeningdientengevolge ziet een stedeling anders en andere dingen dan een buitenman omgekeerd Er is geen sprake van verschil in rigcnlijir gezichts vermogen, maar wel van hetgeen hot oog ziet en niet ziet. In de eerste plaats wer ken op den stadsbewoner dc moderne ver;- kcersmiddelen. De gewone arbeider bijv., die op straat rekening heeft te houden mot trams, auto's, fietsen, rijtuigen en voet gangers, werkt, om tijd en moeite te spa ren, haast zonder het te willen of tc we ten n>et een zeer verscherot waarnemings- en schattingsvermogen, dat den buitenman vreemd is. Dc eerste overziet duizenden dingen en mogelijkheden, trekt do noodi ge besluiten, regelt zijn gedragingon er naar, verhaast of verlangzaamt den pas, alles in een enkele minuut. Hij kent den loop der trams, herkent de zijne aan het licht, weèt of het vertrekkende of een na derende is, ook zonder het roode 'licht te zienhij heeft allerlei oriêntsoringspun- ten, die hij onmogelijk beschrijven kan hij beoordeelt de dichtheid van een menschcn- etroom. Mcnschcn, die pas van buiten komen, gedragen zich heel anders. Zij staan dui zend angsten uit in een groote stad en wij ken óf belachelijk ver uit, óf laten zich haast overrijden. In de drukto aan ccn station staan ze geheel verkeerd, zij we ten er geen weg en wat de stedeling in het voorbijgaan waarneemt, daarvoor moeten zij stil staan cn studie maken. Datzelfde geldt ook voor het inkoopen cn bet bezien van winkels. Met een enkelen blik overziet dc stedeling een uitstalling hij weet precies, waar datgene staat of hangt of ligt, dat van zijn gading is; de buitenman heeft er een halfuur voo- noo- i. Da.t komt niet doordat de een intelligcn- ge-nger is dan de «ander, het is louter oen kwestie van oefening. Daarentegen ia do stedeling veel min der sterk in het herkennen van mcnschen, dio hij maar even gezien heeft Ilij ont moet zooveel gezichten, dat het hora on mogelijk is ze alle te onthoudenvoor den buitenman is een onbekende een merk waardigheid, die goed opgenomen wordt. Bij getuigenverbooren, enz. komt dat vaak uit cn het „confronteeren" heeft hoe lan ger hoe minder resultaat.- Do stedoling heeft een scherp gezicht voor alles, waar bij hij belang heeft in zijn stadsleven maar komt hij buiten, dan trekt hij aan het kortste eind hij meent, dat alle boe ren cn boerinnen cr gelijk uitzien en hij ziet ternauwernood onderscheid tusschen de eene koe en de anclero, zeker niet tus schen het eenc paard en het andere. Hij begrijpt er niets van, dat een boer zijn paard herkent tusschen veertig andere. Van afstanden meten op het oog heeft hij geen begrip, terwijl hij toch in dc stad met wiskundig© zekerheid tusschen allerlei beweeglijks door laveerde. TUdERS. De heer II. A. Kuyper, te Medun, schreef aan „De Lev. Natuur" over tijgers: Gevaarlijk voor menschen zijn de tijgers hier niet (er zijn uitzonderingen); zij hebben volop wild in dc bossehen en velden. Niet zoo heel ver van Medan af, ongeveer 5 kilo meters, komen zij a.l voor. Eenige n tijd gele den was ik op de tabaksonderncming Rotter dam B. Eon kalf. door een tijger aangeval len, dicht bij het huis van den administra teur, werd door vier IGingaleezen opgebracht Het dier had een cliepe wond boven den rech tervoorpoot, trildie en sidderde over het gc heele lichaam en was zoo woest, dat het zijn bewakers wist te ontkomen en als waan zinnig wegrende. Het eerste, wat gedaan moest, worden, was do wond te ontsmetten, want een tijger heeft bijna altijd lijken gif tusschen de klauwen. Het dier werd weer opgevangen en met veel moeitte naar de stal gebracht. Hier, te midden der andere ossen (Zebu's) bedaarde het een beetje. De wond werd gereinigd en het dier bleef ia leven. Niet lang daarna vertelde een der assis tenten van diezelfde onderneming mij, dat hij, 's morgenns tc elf uren naar huis gaan de, een 50 meter van zich af een tijger uit het struikgewas zag te voorschijn komen- Het dier keek hem even aan, bleef een se conde verwonderd staan, on verdween toen met een reuzensprong aan de andere zijde van den weg in den lalang. Dit is c.en soort gras, dat tot manshoogte opschiet en zeer dichte bnsscheh vormt, alles verstikkende wat onder zijn bereik komt; de grootste vijand van de tabaks- en rubberplanten. Tegen het vallen van den avond komen ze te voorschijn en zijn dan het gevaarlijkst, want zo hebben dan meestal don geheel en dag gevast. Zooals ik echter zeido, hun prooi bestaat voor 99 pet. uit wilde zwij nen, nu en dan ook eem os. Met gemak, heb ik van verscheidene kan ten gehoord, sleept eem tijger een volwassen os mede en springt zeffs.met zijn prooi over eou paar meter hooge heg. Het is haast met te goloovoru Het is in elk geval gevaarlijk om 's nachts of 't avonds laat alleen te voet en zonder lioht, op eenzame wegen te loopen. Dc inlanders hebben altijd een lantaarn of een. toorts bij zich. Ook m een auto heeft men van de wilde dieren niets te vreezen. Het sterke licht der lantaarns en het geraas verbijstert hen. Het is gebeurd, dat een tijger als wezenloos aan den kant van den weg bleef zitten staren, geheel ver bijsterd door het felle Iiolit van de auto. 's Nachts leggen de tijgers som6 twintig en meer kilometers af, maar volgen altijd, 'n paadje, <Rat zich door de wild emus slin gert. Schier nooit zal hij zijn vv^g nemen dwars door struikgewas of lalang. Zij gaan heel behoedzaam voort en zorgen, dat ze niet op doocle takjes of zoo iets trappen. Hun prooi vallen ze meestal van achteren aan. Paarden, ossen cn de meeste «andere die ren worden den tijger al op zeer grooten afstand gewaar. Indien uw paard (zooals laatst een kennis van mij overkomen is), plotseling angstig wordt on, ondauks al uw pogingen, iu vliegende vaart rechtsomkeert maakt, kunt gij er staat op maken, dat er een tijger in de buurt is. Dit is laatst ge beurd op den Laboenweg, hier dicht bij Mc- dan later bleek het ook. dat. zoowat eiken avond daar een tijger rondsluipt en op zijn prooi loert. Eenige getallen over onderzeeërs. Omtrent- het aantal onderzeeërs der ge heele wereld loopen de meest eigenaardige geruchten. Zoo werd onlangs door een jDuitsch bla/d meegedeeld, dat er niet min der dan 9ÜO van deze oorlogsvaartuigen be stonden. „Die Post" brengt nu hieromtrent eenige cijfers; die aan de officieéle statistieken ontleend zijn. Natuurlijk pnjkt Engeland, „Brittania, that always rules the waves"; bovenaan die lijst met 82 ondcrzeeers en 13 in aanbouw; vervolgens komen Ermkrijk (50 en 20), de Yereemgde Staten (38 en l3) Rusland. (32 en 210, Duitschland (21 en 8), Italic (20 on 4j) en Japan (13 en 2). I>c acht groote zeemogendheden hebben dus te za- men 271 onderzeeërs, terwijl 88 in aanbouw zijn. Van de kleinere maritieme staten telt Zweden 5 onderzeeërs en het Heeft cr even veel op stapel staan, Noorwegen hoeft er 5, Denemarken 6 en 4 in aanbouw, Hofland eveneens 6 en 4 op stapel, Chili 2, Peru 2, Griekenland' 2 en 1 in aanbouw, Portugal 1 en drie op stapel, Brazilië 1, terwijl het twee in aanbouw hoeft. Totaal zijr e.r dus in do geheele wereld 301 onderzeeërs, die te zamen eon inhoud van 11.5,360 ton hebben en ccn bemanning van 5694 koppen. Bovendien zijn er nog 107 onderzeeërs in aanbouw. De oudste onderzeeër, de ,,Dolfini" behoort tot de It-aliaansdhe marine en werd in 1896 ge bouwd. STUF VAN SCHR36C. Onder dit opschrift gaf Hans Ehrlich in „Ibis" een artikel, dat zich bezighoudt met de verlamming van dieren door schrik. Reeds de oudo Grieken kenden den toestand van lichamelijke en geestelijke verlamming door schrikken. Ook de uitdrukkingen de schrik slaat mij door de leden, ik ben spra keloos, ik ben als versteend, wijzen daarop. Verschillende geleerden hebben zich bezig gehouden met de verlamming door schrik eu sommige hebben daarbij gedacht aan bedrog, andere aan tooverij cn weer andere aan inbeelding. De oorzaken der katalepsie worden ook plastisch door een Medusakop voorgesteld. Het is bekend, dat men een met den kop naar den grond gedrukte kip door een krijt streep of een los touwtje of een lossen st-oohalm kan wijsmaken, dat zij gebonden is. Prof. Czermak paste den rue van doen ver stijven op eenden, ganzen, zwanen, sijsjes, roodborstjes, spreeuwen, enz., toe. Ook kikvorschen, kreeften, hagedissen zijn on derhevig aan katalepsie. Hans Ehrlich her innert aan het feit, dat kleine dioren, zoo- als vogels, enz., als roerloos voor den open hek dei- slang blijven zitten, om er eindelijk in te verdwijnen, en hoe bijvoorbeeld het parelhoen van schrik uit den boom valt als hot den jager ziet aankomen. Al die dieren vergeten op zulk een oorrenblik, d.at zij in bun veel grootor snelheid van beweging clan hun aanvaller een onfeilbaar wapen tegen hem bezitten. In verband daarmee spreekt hij over de vogelverschikkers on de klappermolens, om eindelijk te constateer en, dat dio diorc-n, als zij zich eenmaal aan die buitengewone verschijnselen hebben ge wend. ongevoelig daarvoor worden. Bescherming van öjzerera kuizen Segsa? roest. Dc ondervinding heeft bewezen, dat ijzer door bestrijd en met een cemcntpan, of wel door ommanteling met een uement- cieeg, tegen roesten wordt beschermd. Ver roest ijzer, dat in beton wordt gebruikt, is na verloop van jaren roestvrij, cn krijgt een blanke oppervlakte, wat in talrijke ge vallen bij afbraak van oud betonwerk cn door proeven vastgesteld werd. Om buizen tegen roest tc beschermen, moeten ze eerst van alle vuil gereinigd en dan eenmaal, of liever meermalen, met een goed dek kende comentpap bestreken worden. Eerst met een dun vloeibare oplossing en ver volgens, nog vóór het geheel droog wor den, met een tweode dik-vloeibare oplos sing. In Amerika is men er toe overgeg.aan, bij groote ijzeren buisleidingen het ijzer aan binnen- en buitenkant met beton te be dekken. Bij den aanleg van de Satskil-wa- terleiding, die de stad New-York het drink water toevoert, werden 2.75 M tot 3.25 M. wijde vloeiijzoren buizen gebruikt, waar van de buitenmantel met beton van 1:3: 6, in de kruin 15 c.M. en aa n dc zij don 46 c.M. sterk gemaakt zou worden. Het inwendige der buizen zou een bekloediag met portlandcement krijgen van ongeveer 51 c.M dikte. Eer men tot het, uitvoeren van deze werken overging, deed men proe- ven, die het gebruik van ijzerbofcou van verschillende soort, cementstccnen, en dunne betonklccdiug zonder ij?,erl>cwa- pening, betroffen. Heb laatste systeem vol deed het beste en wcrcl daarom bij den aanleg toegepast. Voordat dc buizen do fabriek uitgjngen, werden zij ongeveer 15 min. in verdund zw.avelzuur van 52 gr. G. gedompeld, en vervolgens met ccn dik ke kalkoplossing bestreken, die echter na het leggen der leiding, eu vóói het om- mantelcn, werd weggowassohen. Om het doordrukken der buizen te voorkomen, werd water in dc .leidipg gelaten, en dit onder druk gezet, om zoodoende een tegenwicht te vormen tegen de, uitwendigen beionlast. Yoor het bekleeden van het inwendige der buizen werden houten vormstukken met metaalbedekking gebruikt, en na het plaat sen van dc vormen werd de vloeibare bc- tonmassa, uit één deel cement en één deel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 16