'ZONDAGSBLAD*
LEJD3CM DAGBLAD
<zm
VAN HET
RECEPT.
Ho. 16592.
Zaterdag* 26 Maart.
Anno 1914.
Het moeilijke gevaL
zand bestaande, door een gat, dat in den
bovenkant van de buis aangebracht was,
ingegoten.
Een andere aanemer, die ook deelnam
in den aanleg voerde de bekleoding uit
met behulp van een cement-spuit.
Ook in de stad Boston beschermde men
de waterleidingbuizen (23 M.diam) op de
zelfde wijze. Voordat de buizen in de be-
tonbedding werden gelegd, reinigde men
zo met een zandstraalinHohting en be
streek zo dan met een dunne cemcntop-
lossing, om een goede verbinding met de
betonbodding te verkrijgen. Vóór de om-
manteling werden de buizen inwendig van
passende houten steunen voorzien, om
doordrukken der wanden te verhoeden.
Voor de binnonbekleeding (3 dagen na
klaarmaken van den buitenmantel) werd
in gedeelten van 2.1 M. lengte een ijzeren
cylindervormige kern aangebracht, die aan
de einden met stelschrooven concentrisch
in de buis kon worden gesteld. Het ingie
ten geschiedde ook door 2 gaten in den bo
venkant, de lucht kon door twee andere
gaten ontwijken. Na ongeveer 24 uur kon
de vorm verwijderd.
(„Maandbl. tegen Vcrv.")
Uit net tfoge^icven.
Een bekend vogelliefhebber schrijft ons:
Wanneer het barometrisch hoog ton Z.-W.
van Ecropa in het voorjaar zijn eerste
krachtig© windstooten in Noord-üostolijke
richting doet voelen, en wij, West-Europe
anen, daarmee de Zuid-Westen-winden krij
gen, plegen talrijke scharen trekvogels met
cLen wind mee naar hun zomerverblijf te rei
zen. Dat valt gewoonlijk in de maand Maart.
Zelden gebeurt het echter, dat niet de koude
boreas tijdelijk de luwe Zuidwesten winden
afwisselt en in onze streken de temperatuur
doet dalen tot een stand, zoo laag, dat do
voorbarige lenteboden hem mob kunnon
verdragen. De arme dieren sterven van
honger en koude. Zij komen vcrmooid aan
in een land, waar geen insecten te pikken,
gen besje te vinden is.
De vogels, die den winter bij ons door
brengen, hebben don steun van de menschcn.
Doch in vergelijking met den nood der
trekvogels is do zorg voor de wintermakkers
slechts luxe. Ieder, die dus een tuintje z;jn
eigen kan noemen, gedenko de arme voor
jaar nboden! De dieren pikken hot liefst
besjes. Het zou daarom aanbeveling ver
dienen. in den herfst takken met besjes te
plakken on doze in hot voorjaar ergens in
de vrije natuur te leggen, waar de beestjes
ze licht zullen vindon. De trekvogels zijn in
den regel met zoo mak, dat zij de kruimeltjes
van do vensterbank zullen pikken. Natuur
lijk hebben de dieren op de zachte dagen,
zooals we dit jaar in de tweede helft van
Februari hadden, geen behoef to aan de hulp
van de menschon. Toch zou het goed zijn Vij
zulk weer de vogels aan de aanwezigheid
van voedsel te wennen. Wanneer de koude
komt, weten zo, waarheen te gaan.
Oe brifl aJs sieraad.
In de tweedie helft van de 17de eeuw ver
keerden de Spanjaarden in de meening, dat
niets het voorkomen van den mensoh meer
verfraait dan een bnL En zoo liepen ook de
bekoorlijkste jongemeisjes met een bril
jrond. Maar alleen zij, die tot den hoogsten
adel behoorden, de grandee, mochten heel
groote brillen dragen, zoogenaamde „oca-
les".
Een Madridsohe kroniek uit dien tijd ver
haalt van een jongen monnik, die zich tegen
over zijn klooster zoo verdienstelijk gemaakt
dat men hom op voorstel van den prior ver
lof gaf een bril te dragen en wel op één na
de grootste soort, die direct volgdo op de
„ocales" van de grandes.
Tegenwoordig zijn er ook nog wel lieden,
die geon behoefte hebben aan oogglazen en
die het mooi en voornaam vinden een mono
cle te dragen. Wie echter heden ten dage
een bril noodig heeft, raadplege een dege
lijk oogarts en de brillendragers, die, zooals
bekeifd is, Goethe zeer gehaat waren, ne
men gelukkigerwijze in onzen sportlieven-
de>n tijd eer af dan toe.
Zweedsche Volkskunst*
De boerenstand heeft zich onlangs doen
gelden in Zweden. Toch zijn do bewijzen
voorhanden, dat zijn beteeke-nis verminderd
is -in verhouding tot die der steden; zijn
aloude volkskunst, zijn roem en glorie ie
ten gronde gegaan en wordt heden ten dage
door de stedelingen weer opgewekt en aan
gemoedigd.
Iteedis sinds de Noormannentochten be
steedden de vrouwen des lands haar langen
winterrust als 't land onbegaanbaar was door
ijs en sneeuw, aan het kenren van het bout,
dat wil zeggen het met kerfmes versieren
van huisraad en wandenwant alle? is van
hout op de Zweedsche hoeve.' Het zijn fi
guren van dieren, die uit de bedreven han
den voor den dag komen, koppen van paar
den, herten en rendierendoch vooral de
driehoek als geometrisoh hoofdmotief. Het
snijwerk mag niet blank blijven in clen don
keren winter heeft do huiakajner wel wat
opfleuring noodig, en als later de zon des
te helderder schijnt, dan wil men zich ver
heugen aan hot frissche blinken der helge-
verfde figune-n. Zonder nuance staan de
kleuren naast elkaar, o.vermatig bont vaak.
Doch de mooie, ten koste van eindelooze
moeite uit planten bereide verf maakt veel
mogelijk, wat met febriekskleurstoffen on
draaglijk zou zijn.
Houtsnijwerk, weef- en borduurkunst zijn
ton gronde gegaan in Zweden. De moderne
industrie heeft, enkel door haar verschijnen
in do verre uithoeken, den kunstzin gedood.
Mot moeite en zorg prohecren kunstlievende
on nationaalgezinde stedelingen cr weer le
ven in tebrengen. Niet zonder succes; do
toekomst belooft- nog veel; doch het ge"ei»n
der prachtige plantcnkleurstoffen is verlo
ren gegaan. Evenals dat onzer zeventiende-
eouwscho schilders.
Perentim bal.
50 Gr. peren, 5& d.L. bessensap, 125
gr. suiker, 1 L. melk, 50 gr. suiker, 60 gr.
gemalen rijst of gricsmeel, 2 eieren, de ge
raspte schil van een citroen.
Bereiding: Kook de peren gaar in bes
sensap, zoo noodig met wat water cn sui
ker, en maak daarvan puréekook de
melk cn voeg daarbij de gemalen rijst, de
suiker, de eierdooiers cn de citroenschil.
Plaats do porenpuróe laag om laag met de
gemalen rijst in een vuurvasten schotel
en doe het eiwit met suiker cr door er bo
venop. Zet den schotel nog uur in den
oven. Deze schotel kan koud gegeten wor
den.
AlaliEHIiEï.
Voorzichtig.
Eon zeer zenuwachtige vrouw, opval
lend schroomvallig in haar optreden, ver
gezeld van haar echtvriend, iemand van
een kalm, laconiek voorkomen, kwam op
het perron van een klein spoorwegsta
tion, gelegen op eenigen afstand van eeu
landstadje in den Achterhoek. Een wijle
nam de dienstregeling, die daar was aan
geplakt, al haar aandacht in beslag
Toen zij daarop niet alles aantrof, wat
rij wenschte te weten, wondde zij zich tot
den stationschef, die juist uit zijn kantoor
kwam.
,,Zou u zoo goed willen wezen, mij
te zegen, of de trein van drie uur vijftien
al voorbij is?" vroeg zij.
,,0, ja! Al twintig minuten geleden 1"
gaf hij ten antwoord.
,,En zal dio van vier uur ^ertig nogal een
poosje wegblijven, denkt u?"
,,'t Is nog geen vier uur!" merkte de
stationschef gemelijk op.
,,Komt er soms nog een sneltrein, die
hier doorgaat?"
„Geen óén".
,,Of een goederentrein t"
„Neen."
„In 't geheel geen trein vóór half-
vijl i
„In 't goheel geen..."
„Is u er wel zeker van?"
„Of ik er zeker van ben? Andere zou
ik 't niet zeggen."
„Dan geloof ik", zei de dame, en zij
wendde zich tot haar man, „dan geloof ik,
dat wij de rails wel kunneovergaan#
Willem".
Raadsol.
Hoe geneest men een luie keukenmeid!
Antwoord Men moet haar zoo lang pla®
gen, tot zij van „woede kookt".
Inhalig.
Bediende: „Er is êen heer, die u over
zaken wenscht te spreken."
Patroon„Zoo, vraag hem dan een stoel
te nemen."
Bediende„Hij neemt ze alle-naal en de
tafel ook. Hij komt uit de meubelzaak."
Verkeerde opvatting.
Luitenant„Breng dezen ruiker en dezen
brief eens even naar mijn aanstaande. Num
mer acht, Potstraat!"
Oppasser: „Het wordt hoe langer hoe
mooier: tegenwoordig moet hij rijn aan
staand© zelfs nummeren l"
De kindermond.
„Wie is je lievelingsschrijver?" werd een
jongen gevraagd.
„Fulliton", was het antwoord.
De vrager dacht na, doch kon riob
een schrijver van dien naam niet horinne
ren.
„Wat!" zcide de jongen, „kent u dien
niet? Zulk een bekend schrijver 1 Hij schrijft
in alle bladen, en zijn naam staat steeds
met groote lettere bovenaan 1"
De geheimzinnige sleutel.
In een stationsgebouw las iemand op de
met 00 beschilderde deur het volgende on
derschrift
„Do sleutel bevindt zich bij den portier.
Is deze afwezig, dan vra-go men dezen aan
bij den stationschef."
Een grappenmaker heeft hier aan toe
gevoegd
„In hoog-noodige gevallen wende men
zich direct tot den directeur-generaal der
staatsspoorwegen. Utrecht."
Verstrooid.
„Och man, kijk eens even in de voor
kamer of ik het licht wel heb uitgedaan."
Professor opent de kamerdeur en strijkt
een lucifer aan,.om te zion of het licht ook
yit is
Hetzelfde.
„Handel je met je vrouw als j'o doedt,
vóór je mot haar getrouwd was?"
„Precies eender. Ik herinner mij nog hoe
ik gewoon was te döen, toen ik pas ver
liefd op haar was. Ik hing over het hekje
tegenover haar huis cn kocic naar haar
schaduw op het gordijn, bevreesd om binnen
te gaan. En nu doe ik hetzxrifde als it
's avonds laat thuis kom."
Woordverklaring.
Onderwijzer loest met de klas het versje
van Bilderdijk„Een oom van Loshoofd,
den jurist, enz."
„Johan, wat is dat, een jurist»"
„Een student in de gerechten, meneer!"
Wie, wat en waar
De directeur van een huwelijksbureau
zeide onlangs
„Eigenaardig, die uitlatingen van vrou
wen van verschillenden leeftijd, als ik haar
een huwelijksoandidaat noemHet jonge
meisje zegt dan: Wie is hij? De jonge we
duwe Wat is hij De oude weduwe: Waar
is hij
De ijver.
Onderwijzer (tot scholier): „Wacht, ik
zal jou loeren, kattckwoad uit te halen!
Jij schrijft honderdmaal: „Ik ben de
grootste ezelen dat laat je door je
vader onderteek enen."
V
I éigêl# H1 jj 11I g i I 11 j i 1 111 111 a 11 gI Y 2^1 Jy£ II
v
T~~
AAI lil
X
Dokter Belsius zat achter zijn werkta/-
fel in zijn spreekkamer te kijken naar do
prachtige, klein formaat marmeren beel
dengroep, cadeau gekregen van een groot
aantal vrienden en vereerders bij zijn be
noeming tot professor.
De portier opende de deur.
„Een hoor en oen dame wcnscben u te
spreken."
„Je hebt toch gezegd, dat ik slechts oon-
sultccrend optreedt, cn dat do 'patiënten
van hun gewonen dokter moeten vergezeld
zijn
„Natuurlijk, professor, maar rij bicven
aandringen om bij u te worden binnengela
ten. Zo zeggen, dat het een heol bijzonder,
een wanhopig geval geldt."
„Laat den heer en dc dame dan maar
binnen."
Inmiddels zette hij dc marmeren groep,
welke hij nog steeds bewonderend in zijp
handen hield, voor zich op de tafel neei.
De patiënten kwamen binnen en met óón
oogopslag constateerde do professor, dat
zij er patent uitzagen. Alleen verwonderde
het hem, dat beiden den mond geopend
hielden.
„Gaat u zitten", noodigde de professor.
„Ge hebt, naar ik vorncem, een zeer bui
tengewoon geval aan. de hand. Maar waar
om hebt gij uw dokter niet meegebracht
„Wij hebben als geneesheer dr. Blik."
„Dien naam ken ik."
,,'t Is een ezel
,,'n Stommerik", vulde, de dame de woor
den van haar echtgenoot aan
„Neem me niet kwalijk, maar >k kan
een mijner ambtgenooten niet op die wijze
hooren uitmaken. Bovendien, mijn tijd is
kostbaar
„Ik zeg", hernam de man, „dat dr. Blik
een ezel is, en ik zal het bewijzen
„Schiet u dan op."
„Wij zijn beiden, mijn vrouw cd ik, zwaar
verkouden geweest."
„Anders niet
,,'t Zou niets anders geweest «ijn, wan
neer dr. Blik de zaak niet verknoei^ had.
llij schreef ons een soort zalf voor, welker
uitwerking zoo prachtig was^ dat wij bin
nen vier en twintig uur van onze verkoud
heid zouden zijn verlost."
De professor werd wel een beetje onge
duldig over het gelamenteer over een ver
koudheid, maar: waarom bleven die men-
schen toch aldoor met een open mond zit
ten
„Wij hebben onzen neus er mede yolgo-
stopt, en het gevolg is geweest, dat onze
neusgaten als* dichtgeschroefd werden en
dat we niet dan door deo mond kunnen
ademhalen."
„Wilt vertelt gij?"
„De pure waarheid! Onze neuzen zijn
luchtdicht gesloten."
„Hebt bij het recept van uw dokter mee
gebracht?"
„Als 't u blieft, professor."
„Dat is heol goed in orde... Laat mij
uw neuzen dan eens zien."
Zijn verbazing was groot, want hij moest
bekennen, een dergelijk geval nog nooit te
hebben bij dc hand gehadde neusvleugels
zaten stijf gosloten tegen het middenschot
aangeplakt. Er was geen spoor van neus
gaten moer te vinden. Hij trachtte de ope^
ning to foreeoren, maar het eenig succes
was een luid geschreeuw van pijn.
Do professor bogon nadenkend het ver
trok op cn neer te loopen. Voor de eerste
maal zag hij zijn diagnose falen, zijn ove
rigens onfeilbare diagnose. Moest hij zijn
onmacht bekennen? Daar kwam zijn hoog
moed tcgon op. Ik zal hun. dacht hij ein
delijk, een of ander recept voorschrijven,
om tijd te winnen en om het onderhavige
geval te bestudeeren.
„Ik zal u een behandeling voorschrij
ven."
„Zal die lang dure«n?" informeerde de
dame.
„Gaat nogal 1"
„Maar gyj zult ons toch, hoop ik, gene
zen, nietwaar, professor?" smeekte de echt
genoot.
„Ik hoop van wel".
Professor Belsius dacht na, welk recept
hij aan dezo ongewone patiënten zou voor
schrijven. Werktuiglijk vatte hij de mar-
mergroep beet, om het beeld over te
plaatsen naar een kleiner tafeltje. Maar
zijn godaehtcn waren op- het wanhopige
geval gericht, hij vergiste zich in den af
stand, liet te vroeg los cn de mooie mar-
morgroep viel in wel rijf stukken op den
vloer,
Dc mannelijke patiënt was toegescho
ten, om dc brokstukken op te rapen.
,,'t ls wel te herstellen, professor de
breuken zijn nogal zuiver. De stukken kun
nen gemakkelijk aan elkaar worden ge
lijmd."
„Denkt gij hot werkelijk?"
„Ik heb een tube met seccotine bij me.
Mag ik het probeeren?"
„Als liet niet te veel moeite is, mij
goed", antwoorddo prof. Belsius berustend.
De man haalde een tube uit zijn zak to
voorschijn, perste er een gedeelte van den
inhoud uit en trachtte dc stukken tegen-
elkander te plakken.
,,Dat is curieus", sprak hij, „het blijft
glijden, het houdt niet."
Een sterke lucht van menthol vervulde
tegelijkertijd het vertrek. Professor Bel
sius kreeg een ingeving, er ging hem een
licht op
„Weet gij, wat gij 'aan uw neus scheelt!
Uw neuzon zijn dichtgelijmdGij hebt dc
tubes verwisseld! Gij hebt scccotinc in uw
neusgaten gestopt!"
„IIoc komt ge op dat denkbeeld?"
„Natuurlijk door den reuk. Gij rijt
bozig mijn marmergroep met menthol tc
lijmen. Gij haclt moeten ruiken, dat het
door u gebruikte geneesmiddel absoluut
niet riekt."
„Wij hebben het wel gemerkt, maar..."
„In geen geval heeft het de lucht van
menthol
„Maar, professor, we waren immers zoo
vreeaelijk verkouden, dat we onzen reuk
totaal kwijt waren!"
„Daar hebt gij gelijk in. Feitelijk bei^
ik een ezel in plaats van dr. Blik-"
„Maar wat moeten we dan aanwenden?"»
„Warm water; veel warm water en
plie."
„Hoeveel rijn we u Verschuldigd, pro-j
fessor?"
„Laten we daar nu maar over zwijgen,
want de historie is voor mij al belachelijk'
genoeg
En bij maakte den ecnigarins opgetogen
patiënten met een vriendelijk, maa»r drin^
gend handgebaar duidelijk, dat bet con
sult was afgeloopen.
STADSSPE.EEUW.EjS.
Do heer Jar. P. Thijsse maakt in de
It. Ct." aardige opmerkingen over
in de Stad." Uitvoerig vertelt hij van da
spreeuwen; hoe die dertig jaar geleden
's winters maar weinig in de stad te som
waren.
't Was een heel buitenkansje, om ze ai «n
too te gelijk met de mnsschen op het voer,
te krijgen. In de parken wane» er meer
Cn in die weiden kwam je zelfs in 't hartje
van den winter bij strenge vorst nog kleinn
troepjes tegen.
Thans echter, zegt de schrijver, wordt de
spreeuw langzamerhand ook stads vogel,
evongoed als de musschen en de duiven. Ip
echte achterbuurtjes vind ik ze slapend in
hoeken en gaten of in het klimop, waar Mi
ook straks behoorlijk hun nesten zullen ma-'
kon. EveDgoed alls musschen-zangboomen
zijn er ook spreeuwen-boomon in de steden]
en ik Ifeb al menigmaal een stijven nek op-i
geloop en met in een rustig hoekje van de!
Amsterdamscho Jodenbuurt een spreeuwen-,
koortje te beloeren en te beluisteren. Op|
een binnenplaatsje staan een paar hoogej
iepen bij een klimopmuurtje. Avond aan
avond zingen de spreeuwtjes in die boo-
mèn, ze zitten zoo hoog, dat ze net tegen]
de dakgoten aan kunnon kijken, maar schuini
omhoog daarachter is toch dc blanke avond-',
hemel te ricn, als je den smoezeligen fa-
brieksrook niet meetelt.. De vogels lijken;
volmaakt gelukkig, hun bewegingen en ge-;
luiden,zijn oven extatisch als die van hun-
bevoorrechte soortgenooten in bosch en*wei.
Zo slaan met hun wiekjes, klepperen metj
do platte, gele snaveltjes ,pn laten ook hw
lange, mollige gefluit hooren, dat het par-1
ticulier eigondom is van den spreeuw. 1
Maar deze snaken zijn do beste naboot-,
sings-kunstenaars, die er bestaan. Haast allo;
vogels prijken met. geleende veeren op-
muzikaal gebied en de spreeuw is de knap-!
ste notendief van allen. Als hij 's morgeos
of 's avonds cons goed op dreef raakt, re-,
produceert hij alle geluiden, die hij in zijni
jolige leven gehoord heeft en het liefst!
vogelgeluiden dat is nogal 'natuurlijk. De'
spreeuwen van Kennemerland bootsen best'
liefst- den wielewaal na; dan volgt de wulp'
en dan de kievit, allemaal vogels, die ze'
hoorc.% kunnen zooveel zij willen.
Indien nu echter onze spreeuw een echte!
stadsvogel wordt, da.n zal hij vanzelf rijn]
repertoire gaan wijzigen, en daar ben ikj