VOOR DEJEUGD
1SIDSCH DAGB1AD
Si**'',*
No. iss5??.
Wo&nsdagf 11 Maart.
Anno 1914,
•I*
■Aa
Een natuurlijke Straf.
Gerrit mocht niet fietsen voor zijn vader,
maar nu had hij er toch wat op bedacht:
hij wou :s morgens vóór schooltijd
met vriend Piet, die er zelf wel een had,
een karretje gaan huren. Van zoo n ritje
stelden zij zich heel wat voor
Maar nu de moeilijkheden om 's morgens
zoo vroeg weg te komen; want je inoet
weten, dat Gerritje nu niet zoo bar ijverig
was uitgevallen, dus dat hij in den regel
niet zoo veel haast maakte cm naar school
te gaan. Zijn ouders waren dus wel ver
wonderd, dat hij om acht uur er al van
doorging.
Wel, jongen, waar gaat dat zoo vroeg
heen? vroeg vader, die net de kamer bin
nentrad met het plan om te ontbijten, toen
zijn zoon al klaar was.
Och, ik wou nog wat nazien op school,
weet uWij hebben vandaag zoo'n lastige
vertaling en dan kan ik eerst nog eens de
groote dictionnaire opslaan.
Braaf zoo, jongenklopte vader den
vlijiigen zoon op den schouder.
Ga zoo voort en we zullen nog eena
olezier aan je beleven
l)at was alles goed gegaan, tot dus\ er
Nu, Piet stond zijn vrit nd al af te wach
ten in de laan, en die had ook wel degelijk
de twee kwartjes bij zich die noodig waren
voor de huur.
De fietshandelaar, waar ons tweetal zieh
nu aanmeldde, verklaarde, dat hij juist iets
naar hun gading had en dus ging het er
van door
Piet wilde zijn kunsten eens toonen en
raete er dus van door, zoo hard als hij maar
Jcon. Ja, nu moest Gerrit wel volgen
Maar ineens daar buitelde hij kopjtr
over de helling af!. Het liep nog goed
af, maar toch had hij zieh lecbjk zeer ge
daan en zou maar eens even zijn knieën en
handen nazienEn ziet, terwijl hij
nog bezig was aan het verbinden en zijn
vriend dio zich nu toch wel een beetje
schuldig voelde hem trouw daarbij hielp,
I ging er een boerenjongen met zijn fiets
van doorDat was me een verrassing,
toen de beide jongens weer opstijgen wilden
om de fiets naar den handelaar terug te
brengen.
Ja, wat 2at er rui anders op dan eerlijk
I voor de zaak uit te komen?
De vader van Gerrit gaf zijn zoon nu
I niet eens 2oo'n erg standje. Hij begreep
wel, dat Piet zijn verdiende loon al haast
'hadvan de spaarbank werd de som ge
haald. die hij 'besteden moest, om den
fietshandelaa? schadeloos te stellen en bo
vendien schaamde hij zich toch wel een
beetje uat hij 2ijn \uder zoo bedrogen had
en dat hij nog wel een complimentje aan
genomen had voor zijn ijver.
Heb jullie ook wel eens een dergelijke
natuurlijke'' .straf ondervonden?
Ik hoop maar, dat ze in ieder geval dan
niet zoo goed raak was.
De Zeven Marmotjes.
Zij zaten alle in een kringetje en huil
den. En omdat zij geen zakdoeken had
den, moesten zij wel koolbladeren gebrui
ken otn hun tranen tc drogen En dat gaat
niet gemakkelijk, dat kan ik je verzeke
ren.
Eu waarom huilden zij 1
lk durf er om te wedden, dat jullie dat
nooit zult raden.
De kleine Eva wist ook niet, waarom
haar marmotjes zoo treurig waren. Zij had
het al aan haar moeder gevraagd, die er
ook niets van begreep, maar haar den
raad gaf om heel stilletjes achter hun hok
te gaan zitten en hun gesprekken af to
luisteren. Eva deed dit en nauwelijks had
zij een goed plaatsje achter het hok ge
vonden, of daar begonnen de marmotjes
te spreken. Je kunt je voorstellen, dat
Eva met haar beide oortjes goed toelui
sterde en toer. hoorde zij het volgende
„Zeg", zei het oudste marmotje zoo
goed en zoo kwaad als hij onder het snikken
door kon praten, „ik vind het niet eer
lijk, dat wij maar zoo'n klein stompje
staart hebben.."
„Je hebt geen staart", zei marmotje
No. 2 „daar zit 'm de kneep' En hij lach
te, alsof hij heel iet-s aardigs gezegd had.
„Loop rond," zei het derde marmotje
met een spottend lachje, „je denkt zeker,
dat je heel iets aardigs gezegd hebt!"
Marmotje No. 2 was zoo verontwaardigd
over deze woorden, dat. hij zijn broertje
een klap oin de ooren gaf. De oudste moest
tusschcnbcide komen.
Toen de vrede hersteld was begon No.
4 te spreken, terwijl hij zijn koolblad als
waaier gebruikte."
„Laat ons deze vraag eens goed onder
de oogen zien. Hoe kan men een marmot-
tenstaart doen groeien?"
Daar vlogen de beide anderen elkaar
weer aan.
„Wij kunnen onmogelijk onze aandacht
bij deze ernstige zaak houden, als jullie
zoo doorgaat", zei hij tegen marmotjes
Nos. 2 en 3, die gauw elkaar een klap om
de ooren gegeven hadden.
Nu kwam de oudste marmot tusschenbei-
de en zette No. 3 naast zijn jongste broer
tje, die het verstandigste marmotje van de
familie was, en zelfs de weerspannigste
zieh behoorlijk kon leeren gedragen.
Daarop werd No. 5 zijn meening ge
vraagd
„Als gij het mij vraagt", begon hij.
„Ja, wij vroegen het jou" viel marmot
No. 3 hem in de rede.
No. D wierp een vernietigenden blik op
den schuldige en keek hem eenige minuten
verontwaardigd aan maar, daar No. 3
kalm op zijn achterpootjes zat, en rustig
naar de luelit keek, kon zijn oudere broer
tje hem niet vernietigen mot zijn blik, zco-
als zijn plan was. Hij kuchte eenige ma-
lem om zijn woede tot bedaren te brengen
en zei toen
„Zooals ik reeds zei, toen men mij in de
rede viel deze woorden met een zijde-
lingschen blik op No. 3 die hem vriende
lijk toeknikte zaoals ik reeds zei ben ik
van meening, dat onzo staarten te juister
tijd zullen groeien. Ziet eens aan, mannen
waren ook eens jongens, baardelooze jon
gens, waarom zouden wij dus niet in ver
loop van tijd
Hier werden zijn diepzinnige besprekin
gen weer afgebroken door No. 3, die zich
met zoo'n kracht tegen zijn broertje liet
aanvallen, dat het geheele rijtje voorover
viel net als een rij dominosteenen, waar
mee kinderen soldaatje spelen.
„Je deedt dat met opzet!" brulde No. 2
toen hij zich uit de verwarde kluwen los-j
worstelde, en hij sleepte zijn jongste broer
tje bij de ooren onder den hoop vandaan.
„Denk jo dat?" vroeg No. 3.
,,lk ben er zeker van", was het ant
woord.
„In orde, hoor!" sprak No. 3 opge
wekt. ,,Zeg, waarom zit je op je oudsten
broer?" zei hij tot No. 6, die te verschrikt
was door het plotselinge van zijn val ora
Zieh behoorlijk to verdedigen. „Kom maar.
hier, oude jongen!" vervolgde hij, gal
hem een duwtje en zette hem niet al to
zachtzinnig op zijn oude plaatsje.
Eva moest wel lachen, toen zij alle mar
motjes over elkaar had zien vallenhet
was ook grappig, zoo hulpeloos als al dio
dikke rolletjes op en over elkaar lagen.'
Maar gelukkigerwijze hoorden zij haar niet
lachen, Zóchteli gauw ieder hun plaatsjo
op t-n gingen door met beraadslagingen.
„Wat denk jij er van?" vroeg men aan
No. 6, maar niemand verwachtte veel Vau
hem, want Hij':was niet zee» slim uitgeval
len.
Bovendien was hij zoo van streek go-
raakt door den val, dat hij totaal verge-,
ten was, waarover het gesprek liep; hijj
glimlachte dus flauwtjes, maakte een klei-,
ne buiging en zei niets.
„Dat is de verstandigste opmerking, dio,
tot nu toe gemaakt is!" riep No. 3 goed-';
keurend uit, stond op en klopte No. 4
beschermend op den rug. j
„En hij heeft heeleinaal niets gezegd!"
zeiden de anderen als uit één mond.
„Daar zit het 'm juist!" hernam No. 3,
„hij is de eenige, die geen nonsens gezegd'
heeft."
„Onbeschaamde marmot biomde de
oudste, „men zou denken, dat. je de- pal-'
jas van de familie bent!"
„Dat mag men denken," zei No. 3, „dat
is ïete, dat men tenminste nooit van jou-zou
clenken
Eenige marmotjes giegelden bij deze bru
tale woorden Van hun broertje, want de
oudste was niet zeer bemind, omdat hij
een beetje verwaand was en hen allen naar
zijn hand trachtte te zetten. Maar toen hij
de lachers eens kalm door zijü groote bril-
leglazen aankeek, hielden zij intens op
met giegelen en zetten een ernstig ge
zicht op.
Toen zij dus weer zoo stil als muizen za
ten, zelfs No. 3 hield zich goed be
gon de oudste marmot te spreken
„Wij zullen onze belangrijke besprekin
gen even kort herhalen (hij hield'er van
deftige woorden te gebruiken, waarover